Gezondheidsraad

PERSBERICHT

---

Beoordeling van stoffen op kankerverwekkendheid

Vandaag zijn negen rapporten verschenen, die zijn opgesteld op verzoek van de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In elk rapport beoordeelt de Commissie WGD van de Gezondheidsraad een stof op kankerverwekkende eigenschappen voor de mens bij beroepsmatige blootstelling. De bevindingen van de commissie, geformuleerd in de door de Europese Unie vastgelegde bewoordingen, dienen als uitgangspunt voor de classificatie als kankerverwekkende stof, bedoeld in art. 4.11 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

p-Chloornitrobenzeen, waterstofperoxide en verschillende xylidine(-isomeren)

De kankerverwekkende eigenschappen van p-chloornitrobenzeen en een aantal xylidine(-isomeren) (2,3-xylidine, 2,4-xylidine, 2,5-xylidine 3,4-xylidine en 3,5-xylidine) zijn onvoldoende onderzocht. Voor de kankerverwekkende eigenschappen van waterstofperoxide is onvoldoende bewijs. De commissie meent daarom dat bovengenoemde stoffen niet geclassificeerd kunnen worden.

Dichlooracetyleen, fenylglycidylether, N,N-dimethylaniline

De kankerverwekkende eigenschappen van dichlooracetyleen, fenylglycidylether en N,N-dimethylaniline zijn slechts in beperkte mate onderzocht. Op grond van de beschikbare gegevens is de commissie echter van mening dat waakzaamheid is geboden. Zij adviseert daarom dichlooracetyleen, fenylglycidylether en N,N-dimethylaniline te classificeren als verdacht kankerverwekkend voor de mens (overeenkomend met EU categorie 3B).

Acrylamide, N-methylhydrazine, tetranitromethaan en 2,6-xylidine

De kankerverwekkende eigenschappen van acrylamide, N-methylhydrazine, tetranitromethaan en 2,6-xylidine - een xylidine-isomeer - zijn uitgebreid onderzocht. De commissie meent dat deze stoffen als kankerverwekkend voor de mens moet worden beschouwd (overeenkomend met EU categorie 2). Acrylamide en N-methylhydrazine kunnen schade toebrengen aan het genetisch materiaal (genotoxisch). De genotoxische eigenschappen van tetranitromethaan en 2,6-xylidine zijn onvoldoende onderzocht.

Het advies is opgesteld door de Commissie WGD van de Gezondheidsraad. In deze commissie hebben zitting: · prof. dr GJ Mulder, Universiteit Leiden, voorzitter · dr RB Beems, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu · dr P Boogaard, Shell Internationale Petroleum Mij BV · dr PJ Borm, Heinrich Heine Universität Düsseldorf (Duitsland) · mr JJAM Brokamp, Sociaal-Economische Raad, adviseur · dr ir DJJ Heederik, IRAS, Universiteit Utrecht · mevr drs LCMP Hontelez, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, adviseur · dr PL Pal, Nederlands Centrum voor Beroepsziekten · mevr prof. dr IM Rietjens, Universiteit Wageningen · dr H Roelfzema, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, adviseur · prof. dr ir T Smid, KLM Arbo Services BV, Vrije Universiteit · dr GMH Swaen, Universiteit van Maastricht · dr R Woutersen, TNO Voeding · P Wulp, arts, Arbeidsinspectie · mevr dr ASAM van der Burght, Gezondheidsraad, secretaris · mevr dr JM Rijnkels, Gezondheidsraad, secretaris.

Nadere inlichtingen verstrekken mevrouw dr ASAM van der Burght, tel. (070) 340 70 17 (e-mail A.vd.Burght@gr.nl) en mevrouw dr JM Rijnkels, tel. (070) 340 66 31 (e-mail Jolanda.Rijnkels@gr.nl).

Datum: 16 april 2002

---