Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4 Den Haag
Directie Culturele Samenwerking Onderwijs en Onderzoek Afdeling Onderwijs en
Ontwikkeling Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500 EB Den Haag
Datum 19 april 2002 Behandeld Anke van Dam
Kenmerk DCO-177/02 Telefoon 31-(0)70-3484409
Blad /7 Fax 31-(0)70-3486436
Bijlage(n) E-Mail Anke-van.dam@minbuza.nl
Betreft Motie Hessing c.s. (28000-V, nr.32)
Zeer geachte Voorzitter,
Met de motie Hessing cs. (28000-V, nr. 32) is de regering nogmaals verzocht
grotere prioriteit te geven aan basisonderwijs, te bevorderen dat de vraag
naar structurele versterking van de onderwijssector in ontwikkelingslanden
en van basisonderwijs in het bijzonder, nadrukkelijk aan de orde komt en te
streven naar een toename, binnen drie jaar, van de middelen voor onderwijs
tot 15% van de OS-begroting. Ik heb naar aanleiding van de motie gezegd dat
ik vind dat de lat ongelooflijk hoog wordt gelegd, maar dat ik ernaar zal
streven en dat ik in bilaterale en multilaterale beleidsoverleggen en
programma's er aan zal trekken.
Het Nederlandse beleid op het gebied van basic education is voornamelijk
gericht op het ondersteunen van de landen in het uitvoeren van
veranderingsprocessen die nodig zijn om de onderwijsdoelstellingen, zoals
afgesproken in Dakar, te behalen. Dit is een langdurig proces, zoals ik
reeds in mijn brief van 31 mei 2001 heb toegelicht. Ik heb daarin
aangegeven dat intensivering op het gebied van basic education de afgelopen
jaren heeft plaatsgevonden in het kader van armoedebestrijding en de PRSPs.
Dit proces heeft zich voortgezet en heeft in de meeste kernlanden geleid tot
een duidelijke link tussen de PRSPs en de nationale onderwijs sectorplannen.
Dit betekent dat in de PRSPs grote prioriteit wordt gegeven aan onderwijs
als een van de belangrijkste instrumenten voor armoedebestrijding.
In deze brief wil ik ingaan op nieuwe ontwikkelingen die zich sinds de
indiening van de motie hebben voorgedaan op het terrein van het beleid
(bilateraal en multilateraal) en de verhoging van de beschikbare middelen
via diverse kanalen. Daarnaast geef ik een overzicht van de algemene
voortgang ten aanzien van de Education for All (EFA) doelstellingen en
plannen, zoals expliciet gevraagd is.
Bilaterale samenwerking
De meeste landen hebben reeds nationale onderwijsplannen. Uit het EFA
monitoring report van UNESCO (2001) blijkt dat bijna 90% van de landen
nationale onderwijsplannen heeft of aan het ontwikkelen is. In de meeste
gevallen dateren deze plannen al van voor Dakar. Natuurlijk zijn deze
plannen niet perfect. Daarom zijn een aantal landen ook bezig met een
herziening en verbetering van de bestaande plannen in het licht van de
afspraken die in Dakar gemaakt zijn. Van belang hierbij is dat EFA meer is
dan universeel primair onderwijs en dat onderwijsplannen ook aandacht moeten
geven aan voorschoolse ontwikkeling en (non-formeel) onderwijs aan jongeren
en volwassenen. Daarnaast is tijdens de Dakar conferentie benadrukt dat het
maatschappelijk middenveld en NGOs betrokken moeten zijn en worden bij zowel
de ontwikkeling als de uitvoering van de plannen.
Uit rapportages van de ambassades blijkt dat er positieve ontwikkelingen
zijn in de door Nederland gesteunde landen . In de meeste van deze landen
is een nationaal onderwijs-sectorplan ontwikkeld. Aan de implementatie van
de onderwijsplannen wordt door de ambassades meegewerkt door middel van
financiële ondersteuning en door het voeren van een beleidsdialoog met de
nationale overheid en andere donoren. De prioriteiten worden door het land
zelf bepaald. In Bangladesh en Jemen, waar nog geen onderwijsplannen
bestaan, steunt Nederland samen met andere donoren de ontwikkeling van een
dergelijk plan, er zorg voor dragend dat de EFA doelstellingen daar een
integraal onderdeel van zijn.
Bolivia is in 1995 gestart met een onderwijshervorming met steun vanuit o.a.
Nederland. In 2000 ging 96% van het aantal kinderen in de lagere
schoolleeftijd naar school, waarbij er nauwelijks verschil tussen jongens
(97%) en meisjes (96%) te zien is. Basisonderwijs voor iedereen is daar dus
bijna bereikt, daarom wordt er nu veel aandacht besteed aan
kwaliteitsverbetering. Dit heeft tot gevolg dat de schooluitval afneemt en
ouderparticipatie toeneemt.
In Jemen waar weinig meisjes naar school gaan (44%) is het terugbrengen van
de genderkloof een belangrijk aandachtspunt, waardoor het aantal meisjes dat
naar school gaat sterker stijgt dan het aantal jongens. In India richt het
districten onderwijsprogramma zich vooral op onderwijs voor de allerarmsten
in de achtergebleven gebieden. In dit kader zijn speciale strategieën
ontwikkeld om meisjes op school te houden, die al een positief resultaat te
zien geven. In Uganda gaat intussen 90% van de kinderen naar school en zijn
er duizenden nieuwe klaslokalen gebouwd en duizenden nieuwe leerkrachten
opgeleid. In Tanzania is vorig jaar het schoolgeld afgeschaft, waardoor nu
veel meer kinderen naar school gaan.
Natuurlijk zijn er ook nog steeds wel problemen te zien. Door de sterke
toename van het aantal leerlingen in sommige landen blijken er onvoldoende
goed opgeleide leerkrachten te zijn, hetgeen vaak door de AIDS epidemie nog
versterkt wordt. Dit komt de kwaliteit van het onderwijs niet ten goede. Dit
is daarom een belangrijk punt van aandacht. Daarnaast stimuleert Nederland
de overheden van de kernlanden om in hun onderwijs sectorplannen naast
primair onderwijs ook aandacht te hebben voor voorschoolse ontwikkeling en
onderwijsactiviteiten voor jongeren en volwassenen. In bijvoorbeeld Mali en
Bolivia is voorschools onderwijs intussen een integraal onderdeel van het
onderwijsbeleid. In Burkina Faso, Indonesië, Zuid Afrika, Zambia en
Mozambique wordt speciale aandacht gegeven aan non-formeel onderwijs voor
jongeren en volwassenen.
Op het gebied van de sectorale benadering is een aantal belangrijke
vorderingen geboekt. In steeds meer landen vindt gezamenlijke financiering
plaats in de vorm van basketfunding of sectorale budgetsteun voor basic
education en is er voortdurend overleg tussen donoren en de overheid. Veel
aandacht gaat naar het verbeteren van de donorcoördinatie met het doel
procedures te harmoniseren en een minder zwaar beroep te doen op de, vaak
geringe, capaciteit van de overheid. In een aantal landen, waaronder
Indonesië, Mali, Tanzania, India en Bolivia is het evaluatie en
monitoringproces een gezamenlijke aangelegenheid. De betrokkenheid van het
maatschappelijk middenveld in de beleidsdialoog is in de meeste landen
sterk verbeterd. Vanuit de ambassades wordt gezocht naar mogelijkheden het
maatschappelijk middenveld te ondersteunen en versterken in samenspraak met
nationale en internationale NGOs.
De themadeskundigen basic education op de ambassades spelen een belangrijke
rol in al deze ontwikkelingen. In dit kader is er eind 2001 een workshop
georganiseerd met deze onderwijsexperts om de implementatie van belangrijke
beleidsonderwerpen te bespreken en ervaringen uit te wisselen. Ook zijn
nieuwe strategieën besproken die tot intensivering van basic education
kunnen leiden. Deze bijeenkomsten vinden om de 1 à 2 jaar plaats.
Pluri- en multilaterale samenwerking
Ondanks de toenemende inspanningen van zowel de landen als de donoren is de
voortgang in diverse landen op het gebied van onderwijs niet voldoende om de
EFA doelstellingen daadwerkelijk te behalen. Additionele maatregelen door de
landen en de donoren zijn nodig, zowel op het gebied van interne efficiëntie
als in de vorm van extra financieringsmodaliteiten.
Via het pluri- en multilaterale kanaal kan extra financiële en inhoudelijke steun ingezet worden in de niet-kernlanden. Verschillende strategieën zijn daarbij mogelijk. In mijn brief van 31 mei 2001 heb ik aangekondigd dat er gezocht zou worden naar nieuwe partner- en samenwerkingsovereenkomsten, die kunnen leiden tot meer donorcoördinatie. In dit kader zijn er twee silent partnerships gestart met gelijkgezinde donoren, waarbij Nederland samen met een andere donor de onderwijssector ondersteunt. Deze overeenkomst is gebaseerd op vertrouwen, want een van de donoren is "silent". Met SIDA is een overeenkomst aangegaan in Mali met SIDA als 'silent partner'. Met DFID, waarbij Nederland 'silent' is, is voor Malawi een dergelijk proces bijna afgerond. Deze vorm van partnership kan in de toekomst worden uitgebreid.
Ook het partnershipprogramma met UNICEF, gericht op voorschoolse vorming en
ontwikkeling en de effecten van HIV/AIDS op gezondheid en onderwijs, zal
voortgezet worden.
Daarnaast heeft Nederland de Wereldbank gevraagd een studie uit te voeren
naar de ontwikkelingen in de onderwijssector en de financiële middelen die
nodig zijn om de Millennium Development Goals (MDGs) te behalen. De
studie was het onderwerp van discussie van de door mij georganiseerde
internationale conferentie "Accelerating Action towards EFA", in Amsterdam
op 10 en 11 april.
Uit deze studie blijkt dat van de 155 onderzochte landen er 88 risico lopen
deze doelen niet te halen. Van deze 88 landen zijn er 47 nader onderzocht.
Voor deze groep landen is er, in het geval er een optimale mobilisatie van
middelen in de landen zelf plaatsvindt, minimaal US$ 2,5 tot 5 miljard per
jaar extra donorgeld nodig om universeel primair onderwijs in 2015 te
behalen. Dit is maar één van de 6 in Dakar afgesproken doelstellingen. Een
andere belangrijke conclusie uit de studie is dat schoolgeld moet worden
afgeschaft, omdat dat vooral de arme kinderen belemmert om naar school te
gaan.
De studie vormt de basis voor een indicatief framework, dat gezien kan
worden als een belangrijke stap voorwaarts. In de eerste plaats, omdat het
naast het aantal kinderen dat naar school gaat, ook de nadruk legt op het
aantal kinderen dat de school afmaakt. En in de tweede plaats, omdat het de
basis vormt voor het volgen van de voortgang van het onderwijsbeleid aan de
hand van een set van indicatoren. Naast onderwijsinhoudelijke normen wordt
ook gekeken wordt naar de financiële middelen die het land zelf aan de
onderwijssector ter beschikking stelt. Het framework, dat op een flexibele
wijze moet worden toegepast in samenspraak met de ontvangende landen, zal in
de komende weken nog verder worden uitgewerkt aan de hand van suggesties,
gedaan tijdens de conferentie.
De belangrijkste resultaten van de conferentie zijn:
De noodzaak om snel te komen tot eenduidige afspraken tussen donoren, zodat deze met één set van regels en procedures gezamenlijk in de ontvangende landen zullen optreden. Ik heb tijdens de conferentie gezegd dat ik mijn uiterste best zal doen om, zowel tijdens het Development Committee van de Wereldbank als in Europees kader, dit jaar veranderingen te bewerkstelligen.
Consensus over de noodzaak van extra financiering. De meeste ontvangende landen hebben hun plannen klaar. Er ontbreekt voldoende financiering. Er is een groeiende belangstelling voor het opzetten van een financiële faciliteit, aanvullend op -niet concurrerend met- bestaande kanalen. Ik heb daarom toegezegd EUR 135 miljoen bij te willen dragen aan zo'n faciliteit, die er op gericht moet zijn de financiële tekorten op de onderwijsbegroting te dichten. Het gaat daarbij om de tekorten, die nog steeds bestaan nadat de landen zelf een optimale (financiële en beleidsmatige) inspanning hebben verricht en andere internationale kanalen onvoldoende bijspringen. Onze bijdrage aan deze faciliteit zal gekanaliseerd worden via het partnershipprogramma met de Wereldbank. Ik zal een actieve voortrekkersrol spelen bij het vormgeven van deze faciliteit in nauw overleg met de Wereldbank, VN-organisaties, de G8 en de Nordics.
Particulier kanaal
Voor de meeste MFO's is basic education een prioriteit. De rol van de civil
society in beleidsbepaling is cruciaal. De MFO's hebben daarin een
belangrijke taak. Op mijn verzoek hebben de MFO's aangegeven welke accenten
ze leggen en hoeveel ze bijdragen aan basic education. Cordaid geeft
prioriteit aan de onderwijsdeelname van achtergestelde groepen, samenwerking
met de lokale overheid en het versterken van lokale organisaties op het
gebied van onderwijs. Meer dan de helft van de partnerorganisaties is actief
op het gebied van basic education. ICCO richt zich vooral op basisonderwijs
en alfabetisering en stimuleert de samenwerking met de overheid. Plan
Nederland legt veel nadruk op de kwaliteitsaspecten van onderwijs en
capaciteitsversterking van de partnerorganisaties. Ook innovatieve
activiteiten op het terrein van ICT en non-formeel onderwijs krijgen
aandacht. NOVIB richt zich vooral op steun aan die partnerorganisaties die
onderwijs verzorgen voor de armere groepen en stimuleert evenals ICCO de
samenwerking tussen partnerorganisaties en de nationale overheden. Voor
HIVOS is basic education geen speerpunt, maar een deel van de
partnerorganisaties van HIVOS werkt wel samen met de nationale overheid op
het gebied van onderwijshervormingen.
De meeste MFO's geven tussen de 7 en 9,5% van hun totale budget en een
soortgelijk percentage van het medefinancieringsprogramma aan basic
education uit, behalve Plan Nederland dat 20,6% van het totale budget en 38%
van het medefinancierings- programma aan basic education besteedt.
Samenwerking met internationale NGOs, via steun aan de Global Campaign on Education en de Consultative Group on Early Childhood Care and Development, is een van de in te zetten instrumenten in het proces van intensivering van onderwijs. Ook de rol van de vakbonden is belangrijk in het bereiken van de internationale doelstellingen op het gebied van onderwijs. Daarom ben ik bereid om de versterking van nationale onderwijsbonden via trainingsactiviteiten op het gebied van beleidsbeïnvloeding te steunen.
Conclusies
In 2001 is EUR 152 miljoen uitgegeven aan basic education via gedelegeerde
middelen naar de ambassades in de landen waar Nederland de onderwijssector
steunt. Dit is aanzienlijk meer dan de EUR 132,5 miljoen die oorspronkelijk
voor dat jaar was goedgekeurd. De stijging is vooral veroorzaakt door extra
uitgaven in Indonesië en India. Voor 2002 heb ik een bedrag van EUR 226
miljoen voor basic education goedgekeurd, hetgeen een stijging is van bijna
50% ten opzichte van 2001 en een verviervoudiging ten opzichte van 1998 toen
er EUR 60 miljoen is uitgegeven. In 2001 waren de uitgaven voor basic
education 4% van het ODA-budget. De totale uitgaven voor onderwijs
(inclusief het deel van internationaal onderwijs dat onderwijs in OS landen
versterkt) waren 4,9 % van het ODA-budget. Het voor 2002 goedgekeurde bedrag
voor basic education vertegenwoordigt 6 % van het ODA-budget. Wanneer wordt
uitgegaan van alle uitgaven voor onderwijs (inclusief internationaal
onderwijsdeel ter versterking onderwijs in OS landen) stijgt dit percentage
naar 7 % van het ODA-budget. Hieruit blijkt dat de stijging met name
plaatsvindt binnen de uitgaven voor basic education.
In 2001 is daarnaast een bedrag van EUR 38 miljoen ten goede gekomen aan basic education via sociale fondsen, macrohulp en noodhulp en EUR 2 miljoen via de partnershipprogramma's met UNICEF en de Wereldbank.
Ook via het particuliere kanaal is er een stijging te zien ten opzichte van
2000. In 2001 hebben de MFOs EUR 50 miljoen uit de reguliere bijdrage van
het ministerie aan basic education uitgegeven, terwijl dat in 2000 ruim EUR
30 miljoen was.
Zoals blijkt uit deze brief heb ik mijn best gedaan. In een korte periode (4
à 5 maanden) heb ik duidelijk meer voor basic education uitgetrokken. Er is
in de ontwikkelingslanden voldoende perspectief om deze stijgende lijn in de
komende jaren door te zetten.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
Eveline Herfkens
Kenmerk DCO-177/02
Blad /7
Er hebben zich enkele verschuivingen voorgedaan in de kernlanden waar
onderwijs als sector is gekozen. Ethiopië heeft inmiddels gekozen voor de
onderwijssector, hetgeen het totaal aan kernlanden waar onderwijs als sector
is gekozen op 14 brengt. In de Palestijnse Gebieden is onderwijs nog steeds
een belangrijke component binnen het nieuwe GMV beleid.
In september 2000 heeft de Algemene Vergadering van de VN afspraken gemaakt over acht Millennium Development Goals, die in 2015 behaald moeten zijn. Twee hiervan hebben een relatie met basic education:
· Garanderen dat in 2015 alle kinderen (jongens en meisjes) basisonderwijs
afmaken.
· In 2005 de genderongelijkheid uitbannen in basis- en voortgezet onderwijs
en in alle onderwijsniveaus in 2015.
===