Ministerie van Financiën
Persbericht
PERS-2002-100
Den Haag,18 april 2002
Antwoorden van de staatssecretaris van Financiën op vragen van het lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Marijnissen over de berekening van het pensioengat.
VRAGEN:
1.
Is het waar dat de Belatingdienst bij de berekening van het pensioengat uitgaat van een volledige AOW-franchise ook als door werk in buitenland slechts voor een deel AOW-opbouw heeft plaatsgevonden? Zo ja, vindt u dit rechtvaardig als deze mensen wel een pensioengat hebben?
2.
Hoe moeten deze mensen een volledig pensioen opbouwen in Nederland als de basisaftrek niet voldoende daarvoor is en de berekeningwijze van de Belastingdienst geen pensioengat aantoont?
ANTWOORDEN:
1.en 2.
Het is waar dat bij de berekening van een pensioengat geen rekening wordt gehouden met een
gedeeltelijke AOW-opbouw.
De AOW is een volksverzekering met een opbouwsystematiek. De mogelijkheid van onvolledige opbouw is onlosmakelijk verbonden aan een opbouwsystematiek. De AOW-verzekering geldt voor ingezetenen, diegenen die aan de loonbelasting onderworpen zijn en gelijkgestelde groepen. Bij vertrek naar het
buitenland kan de verzekering vrijwillig worden voortgezet en bij immigratie naar Nederland kunnen daarvòòr liggende ontbrekende niet-verzekerde AOW-jaren worden ingekocht. Op dit punt bestaan derhalve reeds mogelijkheden om een pensioengat in de vorm van AOW-tekorten te voorkomen of te
compenseren.
Wat de rechtvaardiging van het pensioengat betreft vind ik het niet vanzelfsprekend dat een in het buitenland ontstaan tekort in de AOW-opbouw waarbij geen enkele relatie op het gebied van wonen of werken met Nederland bestond ten laste van de Nederlandse schatkist moet worden gerepareerd.
Daarbij moet worden bedacht dat reparatie via een AOW-franchise die aansluit bij het feitelijke recht op AOW en AOW-achtige buitenlandse voorzieningen met name voor de werkgever erg lastig te realiseren is. Van een werkgever kan toch nauwelijks een verificatie van met de AOW vergelijkbare
buitenlandse rechten worden verlangd.
Reparatie in de lijfrentesfeer zou leiden tot de invoering van een algemene inhaalregeling, toegespitst op de compensatie van een AOW-tekort. Bij de totstandkoming van de Wet IB 2001 is de oorspronkelijk door de regering voorgestelde algemene inhaalregeling naar aanleiding van kritiek van de
Kamer op het punt van de complexiteit vervangen door een basisaftrek en een verruiming van de reserveringsregeling
(de regeling op grond waarvan pensioentekorten in de afgelopen zeven jaar - binnen bepaalde grenzen - alsnog kunnen worden gecompenseerd). Het laten vervallen van de algemene inhaalregeling spoort bovendien met de mogelijkheden in de sfeer van de arbeidspensioenen waarbij de opbouw van
oudedagsvoorzieningen met een zekere gelijkmatigheid dient plaats te vinden en in beginsel gekoppeld is aan de diensttijd.
Naast de extra ruimte in de basisaftrek en de verruimde reserveringsregeling kan bovendien extra ruimte worden gevonden in de pensioensfeer aangezien de grenzen van de bestaande pensioenwetgeving ruimer zijn dan de grenzen die in de meeste collectieve regelingen gebruikelijk zijn.
Gezien het bovenstaande ben ik dan ook van mening dat met de keuzes die bij de Belastingherziening 2001 zijn gemaakt en de mogelijkheden die het pensioen- en lijfrentesysteem ook nu nog steeds bieden, een evenwichtig geheel bestaat.