Inspectie van het Onderwijs

Inspectie van het Onderwijs

Lerarentekort zet kwaliteit onderwijs onder druk

Utrecht, 18 april 2002

Het afgelopen jaar hebben veel onderwijsinstellingen alle zeilen moeten bijzetten om het lerarentekort aan te pakken. De scholen in de grote steden en de scholen met veel allochtone leerlingen ondervinden er de meeste hinder van. Het lerarentekort vraagt en krijgt veel aandacht van de scholen en van het departement. Leraren, zorgcoördinatoren en leidinggevenden wordt in toenemende mate gevraagd extra taken op zich nemen. Dat leidt tot vergroting van de werkdruk. Ook leerlingen en ouders ondervinden steeds meer problemen van lesuitval en vacatures. Het risico bestaat dat de kwaliteitsimpulsen, zoals de kwaliteitsverbetering in de onderbouw van het basisonderwijs, gaan opdrogen. Mede door de nog toenemende vergrijzing onder het personeel en de toename van het aantal leerlingen is het niet aannemelijk dat het lerarentekort op korte termijn opgelost kan zijn. Dit meldt de Inspectie van het Onderwijs in het Onderwijsverslag over 2001.

Basisscholen met veel personeelsverloop, of onvervulde vacatures of ziekteverzuim blijken door de bank genomen moeilijker een aantal kwaliteitskenmerken te kunnen realiseren. Het gaat hierbij met name om een doorgaande lijn in het leerstofaanbod, voldoende leertijd, pedagogisch klimaat, aandacht voor leerstrategieën en kwaliteitszorg. Op scholen met een groot aantal personeelswisselingen zijn bovendien de leerlingenresultaten minder vaak op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie verwacht mag worden. In het voortgezet onderwijs geldt dat veel scholen in de vier grote steden het op veel kwaliteitskenmerken van de inspectie slechter doen dan scholen in kleine en middelgrote gemeenten. Juist op deze scholen in grote steden zijn de personeelsproblemen door het lerarentekort het grootst. Daar komt bij dat bijna veertig procent van de schoolleiders van door de inspectie bezochte scholen voor voortgezet onderwijs constateert dat het tekort aan leraren de kwaliteit van het onderwijs op hun school negatief beïnvloedt. De gevolgen van het lerarentekort zijn merkbaar doordat leerlingen in een bepaald vak soms geen of minder lessen krijgen of in combinatiegroepen les krijgen.

Gelukkig zijn er op het terrein van personeelsbeleid ook positieve ontwikkelingen te melden. Leraren blijken bereid om hun ADV te verzilveren en de deeltijders onder de leraren blijken in toenemende mate bereid om hun uren uit te breiden. Dit heeft in het schooljaar 2000-2001 vele voltijdbanen opgeleverd. Wel moeten we onder ogen zien dat door deze bereidwilligheid de werkdruk van leraren nog weer verder toeneemt. Dit brengt de nodige risico's met zich mee voor het ziekteverzuim. Ook begint het inschakelen van zij-instromers op gang te komen. Belangrijk is ook de toename van het aantal onderwijsassistenten in het basisonderwijs. De inspectie vindt dit bijzonder van belang omdat gebleken is dat de instructie en verwerking van de leerstof beter is afgestemd op verschillen tussen leerlingen in lessen waarin de leraren ondersteund worden door onderwijsassistenten. Een verdere introductie van onderwijsassistenten kan niet alleen een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het onderwijs, maar draagt ook bij aan een verhoging van de status van de leraar. Het is van belang dat er verder nagedacht wordt over functiedifferentiatie in het onderwijs. Daarbij kan ook gedacht worden aan conciërges, ict-helpdesk, speciale coördinatoren voor taal of rekenen en dergelijke.

Zeer zwakke scholen
Op ongeveer vier procent van de scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs is de kwaliteit van het onderwijsleerproces op cruciale aspecten zo zwak dat veel leerlingen prestaties leveren die duidelijk onder hun mogelijkheden liggen. Deze zeer zwakke scholen zijn vaak te vinden in grote steden en hebben vaak veel leerlingen uit al dan niet allochtone achterstandssituaties. Hoewel het percentage zeer zwakke scholen min of meer gelijk is aan vorig jaar, komt er een zekere wisseling op gang. Met een aantal scholen gaat het beter, maar er zijn ook nieuwe scholen bijgekomen. Op relatief veel zeer zwakke scholen zijn verbetertrajecten gestart. In een aantal gevallen was dit met hulp van het Onderwijskansenplan. Er zijn echter ook zeer zwakke scholen die, door de specifieke context waarbinnen ze moeten functioneren, meer en ook andere hulp nodig hebben dan uitsluitend stimulerend toezicht en ondersteuning. Dit betreft bijvoorbeeld scholen die kampen met veel tussentijds in- en uitstromende leerlingen.

Kwaliteitszorg
Onderwijsinstellingen hebben meer autonomie gekregen voor eigen beleid. Daar horen ook meer verantwoording en meer externe legitimering bij. De onderwijssector is zich de afgelopen twee jaar redelijk bewust geworden van het nut en de noodzaak van kwaliteitsbeleid. Het daadwerkelijk bewaken van de kwaliteit van het onderwijs is echter op nog slechts een minderheid van scholen en onderwijsinstellingen op gang gekomen. Het is ook voor de scholen zelf van belang dat zij weten wat er in hun scholen gebeurt, zodat zij zelf maatregelen kunnen nemen wanneer dat nodig is. De inspectie zal de scholen daarin gaan stimuleren door in haar toezicht aan te sluiten op goede en valide evaluatiegegevens die scholen zelf al hebben verzameld.

Examencommissies hoger onderwijs
In het hoger onderwijs stellen examencommissies o.a. regels op en bewaken de gang van zaken. Hun optreden blijkt vooral reactief te zijn; zij gaan in op klachten en bezwaren die worden ingediend over meestal specifieke gevallen. De examencommissies hebben onder meer de taak oneigenlijke toekenning van studiepunten te voorkomen. In het algemeen besteden de examencommissies weinig aandacht aan de systematische kwaliteitsborging van de examinering en het beleid met betrekking tot toetsing, ook al willen de meeste dat wel. In combinatie met kritische uitlatingen van visitatiecommissies over de toetsing, was dit aanleiding voor de Minister om de inspectie te verzoeken de borging van de kwaliteit van de toetsing en examinering te onderzoeken.

Informatie- en communicatietechnologie
Scholen zijn de afgelopen jaren in de gelegenheid gesteld om te investeren in informatie- en communicatietechnologie. Zij hebben inmiddels ook daadwerkelijk flink wat hard- en software aangeschaft. Ook gekwalificeerd technisch personeel krijgt steeds meer aandacht in scholen. De ervaringen in het beroepsonderwijs bewijzen dat er na een 'incubatietijd' van enkele jaren soms grote sprongen vooruit gemaakt kunnen worden. In het primair en voortgezet onderwijs benutten vooral scholen die al een lange traditie van onderwijsvernieuwing hebben de mogelijkheden van informatie- en communicatietechnologie (ICT) om meer gedifferentieerd en effectief les te geven en beter aan te sluiten op maatschappelijke ontwikkelingen. Binnen het primair en voortgezet onderwijs zijn voorbeelden van praktische toepassingen van ICT in het onderwijs nog onvoldoende te vinden op alle scholen. Punten die nog verdere ontwikkeling behoeven zijn vooral het daadwerkelijk gebruik van ICT als leermiddel en als didactisch hulpmiddel. Daarbij speelt de beschikbaarheid van software een belangrijke rol. Alle universiteiten en tachtig procent van de instellingen voor hoger beroepsonderwijs beschikken over een elektronische leeromgeving in tenminste één van hun opleidingen. Bij een deel van de universiteiten en instellingen voor hoger beroepsonderwijs is al sprake van een instellingsbrede implementatie van een elektronische leeromgeving.

De leerling centraal
Een soepele doorstroming van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs naar beroeps- en hoger onderwijs is van groot belang voor de leerlingen en voor de samenleving om verspilling van talent tegen te gaan. Hoewel hier meer aandacht voor is gekomen, verloopt de overgang van leerlingen van de ene naar de andere schoolsoort of opleiding vaak onnodig stroef en kent nog altijd hindernissen. Voor vloeiend doorlopende leerlijnen is een goede infrastructuur nodig waarin scholen, ouders, leerplichtambtenaar, jeugdzorg en andere bij de opvoeding betrokken personen en instellingen samenwerken. De komende jaren zal de inspectie scherper het accent leggen op wat het onderwijs voor de leerlingen betekent. Daarbij zal de inspectie niet alleen letten op het functioneren van de leerlingen in het onderwijs, maar ook zoeken naar wegen om het functioneren van de leerlingen te bezien vanuit de totale sociale infrastructuur van ondermeer veiligheid, sport, cultuur en gezondheidszorg waarin de leerlingen zich bevinden. Voor zo'n meer brede aanpak zal de inspectie samenwerking zoeken met de overige toezichthoudende organisaties en andere instanties.

Basisonderwijs
Wat goed is, blijft goed. Zo zijn in vergelijking met voorgaande jaren de sterke kenmerken in het basisonderwijs nog steeds de leertijd, een veilig pedagogisch klimaat, structuur en doelmatige organisatie van de lessen, contacten met de ouders en externe instanties en de inzet van de middelen. Zwak blijven de doorgaande lijn in en de afstemming van het leerstofaanbod op de leerlingen, de aandacht voor leerstrategieën, de afstemming van lessen op verschillen tussen leerlingen en de kwaliteitszorg. Tijdens onze schoolbezoeken bleek dat veiligheid, hygiëne en arbeidsomstandigheden in basisscholen beslist beter kunnen. Blijkens een rapport van TNO zijn er tekorten wat betreft brandveiligheid en algemene veiligheid, er zijn knelpunten in het onderhoud en de afvalberging, er zijn tekorten in de inrichting van gebouwen en werkplekken, er is onvoldoende schoonmaak en hygiëne en er is sprake van onvoldoende EHBO- en noodhulpmiddelen.

Voortgezet onderwijs
De sterke punten van de scholen voor voortgezet onderwijs zijn en blijven het schoolklimaat, het pedagogisch handelen en het onderhouden van functionele externe contacten. Vooral op het gebied van de leerlingenzorg hebben scholen de afgelopen jaren vorderingen gemaakt. Minder goed slagen zij in het vormgeven van een volledig eigentijds onderwijsaanbod, het ontwikkelen en uitvoeren van een systematisch kwaliteitsbeleid, het toepassen van activerende leervormen, het realiseren van een evenwichtig aanbod van algemene vaardigheden binnen de kerndoelen van de basisvorming en de ontwikkeling van de examenprogramma's. Scholen in de vier grote steden doen het op veel aspecten van het onderwijsproces gemiddeld slechter dan scholen in kleine en middelgrote gemeenten. De oorzaak ligt waarschijnlijk in de moeilijke situatie waarin veel scholen in de grote steden, in het bijzonder de scholen met VMBO, zich bevinden. Zij hebben vaak te maken met veel leerlingen met achterstanden, personeelsproblemen en een slechte kwaliteit van de schoolgebouwen.
Er is spanning tussen de vernieuwingsoperaties (Tweede Fase HAVO-VWO, VMBO, wetgeving over kwaliteitszorg) en de mogelijkheden tot realisering daarvan in de praktijk. Scholen zien zich beperkt in hun realiseringsmogelijkheden door 'overladenheid' van sommige examenprogramma's, capaciteitsproblemen, ongeschikte inrichting van gebouw en accommodatie en het lerarentekort.

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
De toegankelijkheid van de BVE-sector ontwikkelt zich positief. Zo is de sector steeds beter in staat ook zwakkere leerlingen, die soms zonder diploma hun vooropleiding verlaten, een plaats te bieden. Er is een tamelijk grote toeloop van allochtone leerlingen, maar zij stromen nog te vaak in de lagere opleidingsniveaus in en de uitval onder deze deelnemers is relatief hoog. De onderzochte opleidingen worden gemiddeld positief beoordeeld op de kwaliteit van het onderwijsleerproces, leerplaatsen, leermiddelen en de trajectbegeleiding. Maatwerk en flexibiliteit en vooral de beroepspraktijkvorming zijn van mindere kwaliteit. Alhoewel de inspectie verbetering constateert in het onderwijs en in de systematische evaluatie, is slechts op een vijfde van de instellingen de kwaliteitszorg voldoende aanwezig.
Het gebruik van examenmaterialen die deels buiten de school zijn ontwikkeld, heeft geleid tot een verbetering van de kwaliteit van de examens in het beroepsonderwijs. De oprichting van het Kwaliteits Centrum Examens (KCE) moet tot een verbetering van de kwaliteit van de examinering leiden. Het KCE krijgt als taak de kwaliteit van de examens te waarborgen en heeft de bevoegdheid om scholen het recht op het afnemen van examens te ontnemen bij blijvend tekortschieten in de kwaliteit van hun examinering.

Hoger onderwijs
Het niveau van de opleidingen in het hoger onderwijs is voldoende, maar de aansluiting en afstemming op de arbeidsmarkt biedt ruimte voor verbetering. Dit geldt ook voor de samenhang en integratie in het curriculum. Het niveau van de toetsen in het hoger beroepsonderwijs wordt bij ongeveer de helft van de opleidingen matig tot onvoldoende gewaardeerd. In het wetenschappelijk onderwijs is het niveau van de toetsing in orde, maar is de kwaliteitsbewaking van de toetsen bij ongeveer veertig procent van de opleidingen als onvoldoende beoordeeld. De studeerbaarheid is naar het oordeel van de studenten in de periode 1993-2000 nauwelijks veranderd. Bijna een kwart van de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs krijgt een onvoldoende voor de informatievoorziening aan studenten. De gemiddelde verblijfsduur in het HBO ligt op 4,4 jaar. Voor het WO is dit 5,8 jaar.

Voor nadere informatie: Hanneke van Heijningen, T: 030-6690524 of 06-14685547, E: h.vanheijningen@owinsp.nl. Het Onderwijsverslag over 2001 is ook te lezen op deze site.