Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De evaluatie van de Wet Inkomens-
voorziening kunstenaars (WIK)
Overkoepelend deel

Conceptversie

Een onderzoek in opdracht van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Christine Kuiper
Mechelien van der Aalst
Teunis IJdens

B2473

Leiden, 18 april 2002



2



Voorwoord

Op 1 januari 1999 is de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars (WIK) in werking getreden. In de Wet is bepaald dat drie jaar na inwerkingtreding aan de Staten-Generaal een verslag moet wor- den gezonden over de doeltreffendheid en effecten van de wet in de praktijk.

Om het gewenste inzicht te verkrijgen is via verschillende sporen informatie verzameld:
1. Een deelonderzoek naar de werking van de WIK vanuit het perspectief van de kunstenaar;
2. Een deelonderzoek naar de vormgeving van de uitvoering van de WIK door gemeenten, het Voorzieningsfonds voor Kunstenaars en het Kunstenloket;
3. De evaluatie van het flankerend beleid. Deze evaluatie wordt uitgevoerd onder verantwoorde- lijkheid van de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen;
4. Een onderzoek naar de uitvoeringskosten van de WIK. Daartoe wordt een model ontwikkeld waarmee de uitvoeringskosten van de WIK in kaart kunnen worden gebracht

Dit rapport beschrijft de resultaten van het onder 1 en 2 genoemde onderzoek. Over de beide deelonderzoeken is een afzonderlijk deelrapport opgesteld. Beide deelrapporten zijn integraal opgenomen in deze bundel. In dit overkoepelend deel worden de inzichten uit beide deelonder- zoeken met elkaar gecombineerd. Het behandelt de resultaten van beide deelonderzoeken op hoofdlijnen en vergelijkt waar mogelijk ervaringen van kunstenaars en centrumgemeenten met elkaar. Het is afzonderlijk leesbaar: de belangrijkste conclusies uit beide deelrapporten komen aan de orde. Een meer gedetailleerde beschrijving is opgenomen in de afzonderlijke delen.

Mechelien van der Aalst
Research voor Beleid, Projectleider Sociale Zaken en Werkgelegenheid


---





Inhoudsopgave


1 Inleiding 7
1.1 De Wet inkomensvoorziening kunstenaars 7
1.2 Doel en opzet van het onderzoek 9
1.3 Leeswijzer van het overkoepelend deel 11


2 Het bereik van de WIK 13
2.1 Omvang en samenstelling WIK-populatie 13
2.2 Argumenten van kunstenaars om voor de WIK te kiezen 17
2.3 De toegankelijkheid van de WIK volgens gemeenten 18
2.4 Conclusie 18

3 De wijze waarop kunstenaars gebruik maken van de WIK 20 3.1 Gebruiksduur, gebruikspatroon en uitkeringshoogte 20 3.2 Uitstroom 21 3.3 Zij-instromers nader bekeken 21 3.4 Deelname aan het flankerend beleid 22


4 De uitvoering van de WIK 23 4.1 Organisatorische vormgeving 23 4.2 Het uitvoeringsproces 24 4.3 Adequaatheid van de uitvoering 30 4.4 31


5 Het oordeel van kunstenaars en uitvoeringsinstanties over de WIK 33
5.1 Het oordeel van kunstenaars 33 5.2 Het oordeel van centrumgemeenten en VvK 34 5.3 Conclusie 36


6 De WIK in relatie tot andere regelgeving 39 6.1 Inkomstenbelasting en gemeentelijke belastingen 39 6.2 Overige regelingen 40 6.3 Conclusie 40


7 Effecten van de WIK 41 7.1 WIK als alternatief voor Abw 41 7.2 De opbouw van een renderende beroepspraktijk 44 7.3 Conclusie 49


8 Conclusies 51 8.1 Inleiding 51 8.2 Realisatie van de doelstelling 51 8.3 De uitwerking van de WIK in de praktijk 52 8.4 Knelpunten in de manier waarop de WIK is vormgegeven 55


---



6




1 Inleiding





1.1 De Wet inkomensvoorziening kunstenaars



Sinds 1 januari 1999 kunnen kunstenaars van wie het inkomen onder de bijstandsnorm ligt (onder voorwaarden) een beroep doen op de WIK. Kern van de wet is als volgt: · Kunstenaars die voldoen aan de toelatingseisen wordt bij wijze van inkomensondersteuning een uitkering verstrekt op circa 70% van de geldende bijstandsnorm. Daarmee wordt een ze- kere mate van bestaanszekerheid geboden, maar wordt de WIK-ontvanger wel geprikkeld tot het verwerven van neveninkomsten;
· De ontvanger van een WIK-uitkering mag bijverdienen totdat het totale inkomen (uitkering + eigen verdiensten) 125% van de bijstandsnorm bedraagt. Van de bijverdiensten mogen eerst beroepskosten worden afgetrokken (voor scheppend kunstenaars 10.000 gulden en voor uit- voerend kunstenaars 5.000 gulden);
· De WIK legt geen verplichtingen tot arbeidsaanvaarding op. Kunstenaars hoeven dus geen werk of scholing te aanvaarden, indien zij met hun eigen beroep tijdelijk onvoldoende inkom- sten verwerven;
· De maximale uitkeringsduur bedraagt vier jaar, op te nemen in een periode van ten hoogste 10 jaar (de knipkaartconstructie);
· De WIK-uitkering wordt in eerste instantie verstrekt als renteloze lening. Het inkomen wordt achteraf op jaarbasis vastgesteld, waarna bepaald wordt welk deel van de renteloze lening wordt omgezet in een WIK-uitkering om niet en welk deel eventueel wordt teruggevorderd.

In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp voor de WIK van oktober 1996 werd uiteenge- zet waarom een aparte inkomensvoorziening voor kunstenaars nodig werd geacht. In de eerste plaats omdat veel kunstenaars onvoldoende inkomsten hebben om in hun eigen levensonder- houd te voorzien. Veel beginnende kunstenaars hebben tijd nodig zich te oriënteren en een posi- tie in de kunstwereld te verwerven. Ook het inkomen van gevestigde kunstenaars kan aan sterke schommelingen onderhevig zijn, bijvoorbeeld doordat ze zijn aangewezen zijn op eenmalige op- drachten, onregelmatige verkoop van werk of tijdelijke arbeidscont racten. Daardoor waren be- trekkelijk veel kunstenaars genoodzaakt een beroep te doen op de bijstand.

Daarnaast werd een aparte inkomensvoorziening voor kunstenaars nodig geacht door de gewij- zigde activerende aanpak in de sociale zekerheid. Voorheen was bij een aantal gemeenten in fei- te sprake van gedoogbeleid omdat zij aan kunstenaars een uitzonderingspositie toekenden, met name wat betreft arbeidsverplichtingen. Dit stond haaks op kabinetsbeleid om met een verscherpt handhavingsregime de uitstroom uit de bijstand te bevorderen.

Tot slot wordt er met de WIK bijzondere aandacht voor de positie van kunstenaars geboden om- dat kunstenaars een onmisbare bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het culturele leven. Vanuit het oogpunt van kunst- en cultuurbeleid is het belangrijk dat kunstenaars die rol kunnen blijven vervullen, ook als ze met hun werk onvoldoende eigen inkomsten verwerven en zijn aan- gewezen op een uitkering.


---



Doel en doelgroep
Doel van de WIK is kunstenaars een kans bieden in betrekkelijke rust- zonder de acute noodzaak om een groot deel van de beschikbare tijd te spenderen aan het verwerven van een inkomen- (opnieuw) een renderende, al dan niet gemengde beroepspraktijk op te bouwen en in het ver- lengde daarvan voorkomen dat kunstenaars een beroep moeten doen op de Algemene bij- standswet. Door de komst van de WIK kan een kunstenaar met een inkomen onder bestaansminimum kiezen voor de bijstand met de daarbij behorende arbeidsverplichtingen of voor de WIK - met een lager basisbedrag en risico van terugbetalen, maar wel met ruimere mo- gelijkheden om bij te verdienen.

In aanmerking komen:
a) Beginnende kunstenaars oftewel academieverlaters: zij die recent met succes een kunstop- leiding afgesloten hebben
b) Gevestigd kunstenaars die al geruime tijd een beroepspraktijk hebben en daar door omstan- digheden onvoldoende inkomen uit verwerven om in de kosten van bestaan te voorzien c) Gedurende één jaar na inwerkingtreden van de regeling konden zich ook kunstenaars aan- melden die al in de bijstand zaten, op voorwaarde dat zij zich gedurende hun bijstandsperio- de gericht hebben op het verwerven van inkomsten uit de kunstbeoefening. Gedurende deze overgangsperiode golden minder strenge toetredingsregels voor deze groep.

Om in aanmerking te komen voor de WIK moet de kunstenaar door twee toegangsportalen: · het bijstandsportaal: de kunstenaar moet immers over onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Iedere 12 maanden wordt bekeken of de kunstenaar nog aan de inkomensvoorwaarde voldoet. · de beroepsmatigheidstoets: de kunstenaar moet beroepsmatig als kunstenaar werkzaam zijn of willen zijn. Ook de beroepsmatigheid van de kunstenaar wordt regelmatig opnieuw getoetst.

Uitvoering van de WIK
De WIK wordt uitgevoerd door 39 centrumgemeenten: die verrichten de inkomenstoets en ver- strekken de WIK-uitkering1. Andere gemeenten kunnen kunstenaars uit hun gemeente doorver- wijzen naar de centrumgemeente2. Het Rijk vergoedt de uitkeringskosten voor de WIK voor 100% aan deze centrumgemeenten (volgens een vaste vergoeding per WIK-kunstenaar).

De beroepsmatigheidstoets wordt uitgevoerd het Voorzieningsfonds voor Kunstenaars (VvK)3. Dat kijkt onder andere naar de omvang van het inkomen dat uit kunst wordt verworven, recent geleverde producten/producties en de daaraan bestede tijd, recente present aties, optredens of exposities en recent ondernomen pogingen om inkomen te verwerven uit artistiek werk. Op basis daarvan wordt een advies opgesteld omtrent het al of niet voldoen aan de beroepsmatig- heidstoets. Gemeenten kunnen afwijken van het advies van het VvK. De beroepstoets is uitdruk- kelijk niet bedoeld als beoordeling van de artistieke kwaliteit.


---

1 De 39 centrumgemeenten zijn: Veendam; Apeldoorn; Amsterdam; Goes; Delfzijl; Enschede; Hoorn; Middelburg; Groningen; Doetinchem; Den Helder; Terneuzen; Leeuwarden; Arnhem; Alkmaar; Breda; Sneek; Tiel; Haarlem; Til- burg; Smallingerland; Amersfoort; Leiden; Eindhoven; Assen; Harderwijk; Gouda; s-Hertogenbosch; Emmen; Alme- re; Den Haag; Venlo; Hoogeveen; Utrecht; Rotterdam; Maastricht; Zwolle; Hilversum en Dordrecht.
2 Alle gemeenten die geen centrumgemeente zijn, worden aangeduid met de term regiogemeente.
3 Inmiddels is de naam van het VvK gewijzigd in Kunstenaars en Co. In dit rapport wordt echter nog de naam VvK gehanteerd.

8



Het Kunstenloket beheert het Centrale WIK Bestand (CWB). Het CWB is ingesteld om de vier- en tien-jaarstermijn te kunnen checken. Een kunstenaar die verhuisd is kan immers een WIK- uitkering in meerdere centrumgemeenten hebben genoten, waardoor het lastig is om exact de opgenomen WIK-perioden te achterhalen. Deze registratie wordt uitgevoerd door het Kunstenlo- ket. Wanneer eenmaal een WIK-uitkering is toegekend (of beëindigd) geeft de gemeente gege- vens over de WIK-kunstenaar door aan het Kunstenloket. Hiermee wordt landelijk per kunstenaar bijgehouden hoeveel van de trekkingsrec hten WIK inmiddels al zijn opgebruikt.

Flankerend beleid
Kunstenaars die van de WIK gebruik maken kunnen (op vrijwillige basis) een beroep doen op on- dersteunende voorzieningen, zoals scholing en training, coaching, werkervaring, loopbaanbege- leiding en hulp bij het opstellen van een eigen plan van aanpak. Voor de uitvoering van hun plan van aanpak kunnen kunstenaars bovendien om een individuele bijdrage vragen. Kunstenaars die voor een gemengde beroepspraktijk kiezen, dat wil zeggen een combinatie van inkomen uit een kunstpraktijk en inkomen uit andere bronnen zoals loondienst, kunnen ook ondersteuning krijgen.

De uitvoering van het flankerend beleid valt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCenW. De Stichting Podium Kunstwerk verzorgt de voorzieningen voor de podiumkunstenaars en de Stichting Scheppende Kunsten voor scheppende en toegepaste kunstenaars.


1.2 Doel en opzet van het onderzoek

In de Wet is bepaald dat drie jaar na inwerkingtreding aan de Staten-Generaal een verslag moet worden gezonden over de doeltreffendheid en effecten van de wet in de praktijk. De onderzoeks- resultaten moeten duidelijk maken of de doelstelling van de WIK is gerealiseerd dan wel kan wor- den gerealiseerd. Bovendien moet op basis van de resultaten beoordeeld kunnen worden of er aanleiding is de WIK op onderdelen aan te passen en zo ja, op welke wijze. Daarmee luidt de al- gemene probleemstelling als volgt:

In hoeverre stelt de WIK de kunstenaar inderdaad in staat om in betrekkelijke rust ­ zonder de acute noodzaak om een groot deel van de beschikbare tijd te spenderen aan het verwerven van een inkomen - (opnieuw) een renderende, al dan niet gemengde, beroepspraktijk op te bouwen? In hoeverre wordt met de WIK voorkomen dat kunstenaars een beroep doen op de Algemene Bij- standswet? Voorzover deze algemene doelstelling niet wordt gerealiseerd: welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Voor zover de algemene doelstelling wel wordt gerealiseerd: wat zijn hierbij bevorderende factoren?

Om het gewenste inzicht te verkrijgen is via verschillende sporen informatie verzameld:
1. Een deelonderzoek naar de werking van de WIK vanuit het perspectief van de kunstenaar door het ECKCW. Aandacht is besteed aan: · Het kwantitatieve en kwalitatieve bereik van de WIK; · De wijze waarop kunstenaars gebruik maken van de WIK; · De beroepspraktijk van kunstenaars in en uit de WIK; · Ervaringen van kunstenaars met de uitvoering van de WIK door gemeenten en Vvk.


9




2. Een deelonderzoek naar de vormgeving van de uitvoering van de WIK door gemeenten, het Voorzieningsfonds voor Kunstenaars en het Kunstenloket uitgevoerd door Research voor Be- leid. Het onderzoek is bedoeld inzicht te geven in: I. De werking van de WIK in de praktijk. Er is een analyse gemaakt van de ervaringen hier- over van bij de uitvoering betrokken organisaties. II. De manier waarop vorm wordt gegeven aan de uitvoering, de uitvoerbaarheid en hand- haafbaarheid van de regelgeving, kosten en baten van de regelgeving en de kwaliteit van de uitvoering.

3. De evaluatie van het flankerend beleid. Deze evaluatie wordt uitgevoerd onder verantwoorde- lijkheid van de Minister van OCenW;

4. Een onderzoek naar de uitvoeringskosten van de WIK. Daartoe wordt een model ontwikkeld waarmee de uitvoeringskosten van de WIK in kaart kunnen worden gebracht In dit overkoepelend rapport worden de belangrijkste conclusies uit de deelonderzoeken 1 en 2 samengevoegd, vergeleken en geanalyseerd. In de hierna volgende delen zijn de beide deelrap- porten integraal opgenomen.

Voor het deelonderzoek naar de werking van de WIK vanuit het perspectief van de kunstenaar is gebruik gemaakt van de volgende gegevens
· gegevens in het Centrale WIK-bestand (CWB) dat sinds 1 januari 1999 wordt bijgehouden ten behoeve van de wettelijke registratie van kunstenaars die zijn toegelaten tot de WIK en die op zeker moment gebruik maakten van de WIK;
· gegevens over afgestudeerden van het kunstvakonderwijs die door het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeid (ROA) van de Universiteit Maastricht zijn verzameld voor de Kunstenmo- nitor 1999;
· gegevens die zijn verzameld door middel van een telefonische enquête onder een steekproef van kunstenaars die in 1999 of 2000 werden toegelaten tot de WIK; · resultaten van een schriftelijke enquête onder personen die wel een aanvraag voor de WIK indienden maar er geen gebruik van maakten.
· verder is gebruik gemaakt van publicaties naar aanleiding van eerder verricht onderzoek en van beleidsdocumenten en andere publicaties.
In de bijlagen bij het deelonderzoek wordt inzicht gegeven in de aard en samenstelling van de gebruikte databestanden en van de opzet van de enquêtes en de gerealiseerde respons.

Voor het deelonderzoek onder uitvoeringsinstellingen zijn de volgende informatiebronnen ge- raadpleegd:
· Persoonlijke interviews bij VvK, het Kunstenloket, en 7 centrumgemeenten (Amsterdam, Arn- hem, Den Haag, Enschede, Groningen, Middelburg en Venlo). Bij deze zeven gemeenten is gesproken met betrokkenen op leidinggevend en uitvoerend niveau; · In de overige centrumgemeenten is informatie verzameld aan de hand van een schriftelijke vragenlijst, waarover nog is nagebeld aan de hand van telefonische interviews. Daarin is meer op hoofdlijnen ingegaan op de uitvoering en werking van de WIK. Voorlopige bevindingen uit de eerste fase zijn hier getoetst en verder uitgewerkt. Aan de hand van korte telefonische in- terviews bij 12 regiogemeenten zijn bovendien de ervaringen met de WIK in de niet- centrumgemeenten opgetekend.


10





1.3 Leeswijzer


De hoofdstukindeling van dit overkoepelend deel is thematisch en kent de volgende opbouw. Hoofdstuk 2 beschrijft het bereik van de WIK. Hoofdstuk 3 gaat nader in op de wijze waarop kun- stenaars gebruik maken van de WIK. Hoofdstuk 4 vervolgt met de uitvoering van de WIK door centrumgemeenten en het Voorzieningsfonds voor Kunstenaars (VvK). In hoofdstuk 5 volgt een analyse van het oordeel over de WIK door kunstenaars en centrumgemeenten. Hoofdstuk 6 gaat in op de WIK in relatie tot andere regelgeving. In hoofdstuk 7 worden de effecten van de WIK be- sproken. Tot slot volgen in hoofdstuk 8 de conclusies.


11




12





2 Het bereik van de WIK


Voor de evaluatie van de WIK zijn de volgende vragen over het bereik van de wet van belang: · Hoeveel kunstenaars maken gebruik van de WIK?
· Komt het werkelijke aantal kunstenaars in de WIK overeen met de ramingen die eerder wer- den opgesteld?
· Welke factoren zijn van invloed op de WIK-instroom?

Deze vragen zijn te beantwoorden op basis van informatie over de omvang en samenstelling van de WIK-populatie en over de afwegingen die kunstenaars maakten ten tijde van hun eerste WIK- aanvraag. Die informatie komt uit het CWB (update van september 2001) en is verkregen door middel van een telefonische enquête onder kunstenaars die in 1999 en 2000 in de WIK kwamen. Tevens is centrumgemeenten gevraagd hoe zij de toegankelijkheid van de WIK beoordelen en wat kunstenaars ervan weerhoudt WIK aan te vragen terwijl ze er wellicht wel voor in aanmerking komen.


2.1 Omvang en samenstelling WIK-populatie

Omvang
Tot ultimo 2001 zijn bijna 6.300 kunstenaars in het Centrale WIK-bestand (CWB) geregistreerd en dus toegelaten tot de WIK1.

Het aantal kunstenaars dat gebruikmaakt van de WIK blijft achter bij de verwachtingen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van oktober 1996 werd de instroom geraamd op eenmalig 4.750 kunstenaars die meteen bij ingang van de wet zouden overstappen van de bij- stand naar de WIK, vermeerderd met jaarlijks 900 afgestudeerden van het kunstvakonderwijs en
250 zij-instromers. De totale instroom in het eerste WIK-jaar zou daarmee volgens de raming op ongeveer 5.900 kunstenaars komen. In werkelijkheid werden in 1999 4.051 kunstenaars tot de WIK toegelaten: tweederde van het geraamde aantal. Ook in de jaren daarna bleef de instroom achter bij de ramingen. In de eerste drie WIK -jaren was de totale instroom in totaal geraamd op ongeveer 8.200 kunstenaars. In werkelijkheid bedroeg deze over 1999, 2000 en 2001 6.300.

Samenstelling
De WIK-instroom 1999-2000 bestaat voor 54% uit mannen en 46% uit vrouwen. De gemiddelde leeftijd (in 2000) is 35 jaar. Twintigers vormen de grootste groep (41%), dertigers de tweede (32%).


---

1 Volgens de laatste update van het CWB per januari 2002.














13



Figuur 1 samenstelling WIK-instroom 1999-2000

Samenstelling WIK-instroom


24%



44% Abw Zij-instroom Schoolverlaters


32%








bron: CWB, kunstenaars die van 1 januari 1999 tot ultimo 2000 door een gemeente werden toegelaten tot de WIK (update september 2001)

Ex-Abw-ers
Bijna de helft van de WIK-instroom in 1999 en 2000 bestond uit kunstenaars die rechtstreeks uit de bij- stand naar de WIK overstapten. Toch blijft het aantal kunstenaars dat in 1999 uit de bijstand overstapte achter bij de verwachtingen. Dit kan ten dele berusten op het feit dat met de algehele daling van het aantal bijstands uitkeringen in de jaren negentig ook het aantal (beeldend) kunstenaars in de bijstand al daalde vóórdat de WIK, later dan bedoeld, in werking trad. In totaal is naar schatting ongeveer 45 procent van de beeldend kunstenaars die ultimo 1998 in de bijstand zaten in 1999 overgestapt naar de WIK. Er is dus ook behoorlijke groep kunstenaars in de Abw gebleven1.

Kunstenaars die uit de bijstand overstapten deden dat vooral in het begin of aan het eind van
1999. Hieruit is af te leiden dat de incentives om vóór 1-1-2000 van de bijstand over te stappen naar de WIK gewerkt hebben. Die incentives bestonden uit vrijstelling van de minimale ink o- menseis (2.400 per jaar uit kunst) en de zogenaamde `zachte landing' (de WIK-uitkering voor al- leenstaanden bedroeg het eerste jaar geen 70 maar 80% van de bijstandsnorm). Kunstenaars in de bijstand kunnen sindsdien alleen als zij-instromer (of schoolverlater) worden toegelaten en als zodanig geregistreerd worden. De registratie van kunstenaars in de WIK geeft daardoor geen zicht meer op het werkelijke aantal kunstenaars dat sinds 2000 uit de bijstand gaat en in de WIK komt. Volgens centrumgemeenten is dat aantal echter gering, omdat de drem- pel naar de WIK voor deze groep soms hoog is: · zij moeten aantonen actief met kunst bezig te zijn en aan de omzeteis voldoen. Sommige cen- trumgemeenten vermoeden bovendien dat een deel van deze groep wellicht liever ook geen WIK aanvraagt omdat ze zich bij afwijzing `zichtbaar' maken en niet meer als kunstenaar in de Abw `gedoogd' worden.


---

1 Centrumgemeenten geven doorgaans aan dat er niet of nauwelijks nog Abw'ers als kunstenaars werkzaam zijn. Op basis van de instroom van deze groep in de WIK lijkt dat beeld dus te rooskleurig.


14




· zij blijken soms huiverig voor het idee dat zij na vier jaar WIK op eigen benen moeten staan. Dit blijkt ook uit onderzoek onder kunstenaars in Amsterdam.1 · daarnaast is de WIK voor kunstenaars in Abw onaantrekkelijk indien zij in het bezit zijn van een eigen huis. De waarde van de woning van kunstenaars uit de Abw moet opnieuw worden vastgesteld als zij van de WIK gebruik willen maken. Er wordt daarmee dus uitgegaan van de actuele waarde van het huis. Aangezien de waarde van de huizen de afgelopen jaren flink is gestegen, vermindert dit de aantrekkelijkheid van de WIK voor de betreffende kunstenaars.

Schoolverlaters
Bijna een kwart van de WIK-populatie bestaat uit schoolverlaters. Ook de instroom van deze groep blijft achter bij de verwachtingen. Ongeveer vijftien procent van de personen die in het studiejaar 1997-
98 afstudeerden aan een erkende kunstvakopleiding in Nederland maakte eind 1999 gebruik van de WIK aldus de Kunstenmonitor 1999.2 Uit onderzoek van het SCO-Kohnstamm Instituut onder school- verlaters3 bleek dat ongeveer 20% van de groep die van januari tot september 1998 afstudeerden aan een kunstvakopleiding in september 1999 gebruik maakte van de WIK. Belangrijkste redenen om geen gebruik te maken van de WIK zijn dat ze het eerst zonder WIK willen proberen, denken dat hun inkom- sten snel boven de bijstandsgrens uitkomen dan wel dat ze de WIK niet nodig hebben (vanwege vol- doende inkomsten uit andere bron). Anderen willen financieel onafhankelijk zijn en maken principieel geen gebruik van welke regeling dan ook . Slechts een klein deel van de schoolverlaters die geen ge- bruik m aken van de WIK doet een beroep op bijstand (minder dan 4%).

Zij-instromers
Bijna een derde van de WIK-populatie bestaat uit zij-instromers. Het aantal zij-instromers is, in tegenstelling tot de ex-Abw-ers en schoolverlaters, juist veel hoger dan geraamd. Opvallend is dat niet alle zij-instromers wegvallende of teruglopende inkomsten als argument voor deelname aan de WIK noemen. Een derde noemt andere redenen, bijvoorbeeld het in het alle rust met kunst bezig zijn. Waarschijnlijk is de WIK dus niet alleen een interessante optie voor kunstenaars die zich geconfronteerd zien met een tijdelijke terugval in inkomsten maar is er ook een groep kunstenaars die bewust de rust van de WIK opzoekt, omdat deze gedurende vier jaar een zeker basisinkomen biedt.

Hoewel de gemiddelde leeftijd van zij-instromers op 36 jaar ligt is ongeveer een derde van de zij- instromers jonger dan dertig jaar. Blijkbaar zijn dit geen beginnend kunstenaars in de zin van de wet, bijvoorbeeld omdat ze later dan een jaar na afronding van de opleiding een beroep doen op de WIK of omdat ze geen diploma hebben van een erkende kunstvakopleiding.

Centrumgemeenten hebben overigens niet benoemd dat er minder schoolverlaters en Abw'ers zijn dan verwacht en er juist meer zij-instromers gebruik maken van de WIK dan vooraf verwacht. Het is hen waarschijnlijk niet opgevallen omdat zij geen inzicht hebben in de omvang en samen- stelling van de potentiële doelgroep van de WIK.


---

1 Uittenbogaard, L. en Renooy, P.H. (2001) Wikken of Wegen. Onderzoek naar kunstenaars in de WIK en de bij- stand. Regioplan, Amsterdam.

2 Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) te Maastricht voert jaarlijks in opdracht van de HBO- raad onderzoek uit naar de arbeidsmarktpositie van pas afgestudeerden van het kunstvakonderwijs. Zie: R. de Vries en G. Ramaekers (2001). Kunstenmonitor 1999. Den Haag: HBO-raad.
3 Haanstra. F (2000). Deelname van academieverlaters aan de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars. Ministerie van SZW. Den Haag.


15



Tabel 1 Kunstdiscipline naar sector

Kunstdiscipline Sector volgens inde- ling CWB Totaal Beel- Podium dend
% % % Beeldende kunst 65 -- 46 Vormgeving en architectuur 19 (1) 14 Fotografie 7 -- 5 Overige (vrije) vormgeving 3 -- 2 Literatuur 2 (1) 1 Multimedia 5 -- 3 Theater -- 28 8 Muziek -- 58 17 Dans -- 7 2 AV, film, tv etc. -- 7 2 Totaal (N=100%) 3.816 1.534 5.350 Indeling naar kunstdiscipline op basis van de afzonderlijke beroepen door de onderzoekers. Bij 136 kunstenaars is geen beroep of sector in het CWB van september 2001 vermeld. bron: CWB, kunstenaars die van 1 januari 1999 tot ultimo 2000 door een gemeente werden toegelaten tot de WIK (update september 2001)

De WIK-populatie 1999-2000 bestaat voor ongeveer 70 procent uit scheppende en toegepast werkende kunstenaars. Het gaat hierbij vooral om beeldend kunstenaars, gevolgd door vormge- vers en ontwerpers. Bijna 30 procent van de WIK-populatie bestaat uit podiumkunstenaars en kunstenaars die op audiovisueel gebied werkzaam zijn. Musici vormen de grootste groep podi- umkunstenaars, gevolgd door degenen die op theatergebied werkzaam zijn. Onder ontwerpers en multimediakunstenaars is het aandeel van schoolverlaters - en dus de jon- gere lichtingen - opmerkelijk hoog; beeldend kunstenaars, vrije vormgevers en ook schrijvers en vertalers komen in (ruime) meerderheid uit de bijstand; het aandeel van zij-instromers is relatief hoog onder podiumkunstenaars (theater, muziek en dans).

De samenstelling van de WIK-populatie wijkt - voor zover bekend - in een paar opzichten af van de samenstelling van de beroepsgroepen of populaties waar die kunstenaars toe behoren: · Verhoudingsgewijs maken er meer beeldend kunstenaars dan podiumkunstenaars gebruik van de WIK.
· Kunstenaars in de WIK zijn over het algemeen jonger dan kunstenaars die geen gebruik ma- ken van de WIK.
· De WIK-populatie kent een opvallend hoog aandeel van alleenstaanden, vergeleken met de beroepsgroepen waarvan de samenstelling op dat punt bekend is, ook als men de (jongere) leeftijd van kunstenaars in de WIK in aanmerking neemt. Wellicht is hier een verband met het recht op een WIK-uitkering: het inkomen van de partner telt immers mee bij het bepalen van het recht op WIK.
· Het aandeel van mannen en vrouwen in de WIK-populatie wijkt niet af van de verdeling in de desbetreffende beroepsgroepen als geheel.


16





2.2 Argumenten van kunstenaars om voor de WIK te kiezen

Kunstenaars maken een keuze uit verschillende mogelijkheden - bijvoorbeeld WIK, bijstand, werk gerelateerd aan of buiten het vakgebied. Sommigen hebben daarbij meer alternatieven dan anderen. De enquête onder (ex) Wikkers levert een beeld op van de verwachte voor- en nadelen van de WIK ten tijde van de aanvraag:
· Vrijstelling van de sollicitatieplicht werd op dat moment door ruim 70 procent van de kunste- naars als een zeer belangrijk voordeel van de WIK gezien. · Ruim de helft van de kunstenaars vond het zeer belangrijk dat de WIK ruimte biedt voor eigen inkomsten naast de uitkering.
· De helft van de kunstenaars waardeerde het ook zeer dat de WIK een sociale regeling speci- aal voor kunstenaars is. De WIK houdt hiermee erkenning van het kunstenaarschap in. · Een deel van de kunstenaars ziet in de WIK een mogelijkheid om meer tijd te besteden aan de ontwikkeling van de artistieke beroepspraktijk doordat de WIK inkomsten uit nevenwerk- zaamheden om den brode vervangt. `Kunst maken in alle rust', `zonder bijbaan met kunst be- zig zijn' kan betekenen dat men zich vooralsnog minder op inkomensvormende (neven)activiteiten richt.
· De belangrijkste nadelen die men ten tijde van de WIK-aanvraag verwachtte hadden betrek- king op de beperking van de gebruiksduur tot 48 maanden, administratieve rompslomp en an- dere problemen in verband met de verrekening van eigen inkomsten (beiden ongeveer 30% van de WIK-populatie).

Verschillen tussen groepen kunstenaars
Podiumkunstenaars zien meer positieve elementen in de WIK dan beeldend kunstenaars. Podi- umkunstenaars hechten meer belang aan de mogelijkheid om bij te verdienen, aan het feit dat de WIK er speciaal is voor kunstenaars (erkenning) en aan de steun die ze van de WIK verwachten bij het opbouwen van een renderende beroepspraktijk. Er zijn verhoudingsgewijs meer beeldend kunstenaars dan podiumkunstenaars die bezwaar maken tegen de lagere uitkering en de beper- king van de gebruiksduur van 48 maanden en 10 jaar die de WIK biedt. Beeldend kunstenaars zijn kennelijk eerder geneigd de WIK als noodzakelijke inkomensvoorziening te beschouwen, ter- wijl podiumkunstenaars de WIK eerder zien als een mogelijkheid hun beroepspraktijk verder te ontwikkelen.

Jongere kunstenaars verwachten meer van de WIK dan oudere kunstenaars. Bij de afweging om WIK aan te vragen blijken onmiddellijke financiële voor- en nadelen van de WIK (beroepskosten- aftrek en uitkeringshoogte) zwaarder te wegen naarmate men ouder wordt. De financiële aspec- ten van de WIK worden dus ook verschillend beoordeeld door schoolverlaters aan de ene kant en Abw-uitstromers en zij-instromers aan de andere kant.

De beperkte gebruiksduur van de WIK in aantal maanden en in maximale termijn wordt vooral door dertigers en veertigers als bezwaar gezien. Dat is plausibel met het oog op de fase waarin hun loopbaan zich bevindt: er zit nog ontwikkeling in maar er is niet meer zoveel tijd. Het vooruit- zicht om met behulp van de WIK een renderende beroepspraktijk op te kunnen bouwen leeft bij de twintigers dan ook veel sterker dan bij de oudere kunstenaars.


17




2.3 De toegankelijkheid van de WIK volgens gemeenten

In de voorgaande paragraaf kwam de aantrekkelijkheid van de WIK ter sprake volgens mensen die gebruik maken van de WIK. Hoeveel kunstenaars uit de doelgroep geen gebruik kunnen of willen maken van de WIK is niet onderzocht. In het onderzoek onder gemeenten is wel gevraagd naar de inzichten van gemeenten hierover. Op enkele ­ hieronder genoemde ­ uitzonderingen na zijn gemeenten van mening dat de WIK voldoende toegankelijk is.

Bekendheid
De meeste gemeenten hebben onvoldoende zicht op de bekendheid van de doelgroep met de WIK. Een deel van de centrumgemeenten benoemt specifieke groepen die wellicht onvoldoende bekend zijn met de WIK: kunstenaars in regiogemeenten, zij-instromers en studenten van be- paalde academies waar geen voorlichting wordt gegeven over de WIK. Twee op de vijf centrum- gemeenten geeft overigens actief voorlichting over de WIK, vooral op academies en conservatoria. Ook via de lokale media wordt informatie verspreid. Het zijn vooral de middelgrote centrumgemeenten die actief zijn de voorlichting. Centrumgemeenten hebben weinig zicht op welke groepen wel/niet voldoende bekend zijn met de WIK.

Beperkingen in toelatingscriteria
Over het algemeen achten centrumgemeenten de WIK wat criteria betreft voldoende toegankelijk. Sommige centrumgemeenten geven aan dat er wellicht te stringent wordt omgegaan met de toe- gangsregels voor academieverlaters met een docentenopleiding. Van deze academieverlaters wordt het diploma niet altijd als erkend gezien voor de WIK. Wel signaleren gemeenten dat de stap vooral voor ex-Abw-ers soms gewoon te groot is.

Aantrekkelijkheid
De hoogte en duur van de uitkering en het ontbreken van activerende regelingen zoals het kun- nen volgen van scholing worden door centrumgemeenten genoemd als reden waarom een deel van de kunstenaars niet voor de WIK kiest. Voor Abw-ers met een eigen huis wordt er ook op gewezen dat de waarde van het huis opnieuw (en dus vaak aanzienlijk hoger dan ten tijde van de instroom in de bijstand) moet worden vastgesteld.


2.4 Conclusie


De instroom in de WIK blijft achter bij de verwachtingen. Er nemen duidelijk minder schoolverla- ters deel dan verwacht: (ruim) driekwart van de academieverlaters uit 1998 deed geen beroep op de WIK. Ook de instroom van ex-Abwers in het overgangsjaar 1999 bleef achter bij de ramingen. Meer dan de helft van de beeldend kunstenaars die in 1998 gebruik maakte van de Abw is niet overgestapt naar de WIK. Het aantal zij-instromers is juist aanzienlijk hoger dan verwacht.

Exacte omvang en oorzaken van niet-gebruik zijn uit geen van beide onderzoeken met zekerheid vast te stellen. Niet-gebruikers zijn immers niet geënquêteerd en bevinden zich voor een belang- rijk deel buiten het gezichtsveld van gemeenten. Wel is een combinatie van factoren aan te geven die waarschijnlijk een rol spelen:


18




· De stap naar de WIK is voor een grote groep kunstenaars (vooral Abw-ers) te groot: ze vol- doen niet aan de omzeteis en zien op tegen het lagere basisinkomen en de beperkte ge- bruiksduur. Vooral centrumgemeenten wijzen op deze drempel. Het deelonderzoek onder kunstenaars kan hier geen inzicht in bieden. Wel bevestigt een grote groep gebruikers van de WIK deze nadelen.
· Aan de andere kant komt vooral uit onderzoek onder academieverlaters naar voren dat een substantieel deel de WIK niet nodig heeft (of denkt te hebben). Ze willen het eerst zonder de WIK proberen. Centrumgemeenten maken geen melding van een dergelijke groep, die bevindt zich ook buiten hun gezichtsveld.
· Over de oorzaak van het juist grotere aantal zij-instromers dan verwacht zijn uit het deelon- derzoek onder kunstenaars enige indicaties af te leiden. Het lijkt erop dat deze groep breder is dan alleen de gevestigd kunstenaars die een korte periode van tegenvallende inkomsten moe- ten overbruggen. Een deel zoekt juist de rust van de WIK op om meer tijd te kunnen besteden aan de ontwikkeling van een artistieke beroepspraktijk. Ook is er een groep jonge kunstenaars (onder de 30 jaar) die blijkbaar geen beginnend kunstenaar zijn in de zin van de wet (bijvoor- beeld omdat ze later dan een jaar na afronding van de opleiding een beroep doen op de WIK, of omdat ze geen diploma hebben van een erkende kunstvakopleiding). Centrumgemeenten hebben geen verklaringen aangedragen voor het onverwacht grote gebruik door zij-instromers (ze waren zich hiervan zelfs niet bewust).


19




3 De wijze waarop kunstenaars gebruik maken van de WIK

Kunstenaars kunnen gedurende een periode van 10 jaar 48 maanden een beroep doen op de WIK. Dit kan een onafgebroken periode zijn, maar het is ook toegestaan afwisselend periodes wel en geen beroep te doen op de WIK (afhankelijk van de overige inkomsten). Dit maakt het in- teressant te kijken naar de wijze waarop kunstenaars gebruik maken van de WIK. In het ECKCW - onderzoek is een analyse uitgevoerd op de gebruiksduur en het gebruikspatroon. Ook is een ana- lyse gemaakt van de uitstroom en de deelname aan het flankerend beleid. Daarbij is gebruik ge- maakt van gegevens over de hele WIK-populatie 1999-2000 en de enquête die in oktober 2001 is gehouden onder een steekproef uit die populatie.


3.1 Gebruiksduur, gebruikspatroon en uitkeringshoogte

Gebruiksduur
Tijdens de onderzoeksperiode bestaat de WIK nog geen 48 maanden, er kan dus nog geen enke- le kunstenaar de maximale gebruiksduur benut hebben. Er is gekeken naar de gebruiksduur in relatie tot het moment van instroom. De meerderheid van de kunstenaars die in 1999 in de WIK kwamen maakt langdurig gebruik van de WIK. Van de kunstenaars die in de eerste helft van 1999 in de WIK kwamen, maakte in september 2001 tweederde nog gebruik van de WIK. Van degenen die in de tweede helft van 1999 in de WIK kwam maakte driekwart op dat moment nog gebruik van de WIK.

Ex-Abw-ers maken gemiddeld langduriger gebruik van de WIK dan zij-instromers en schoolverla- ters. Schoolverlaters maken over het geheel genomen tot nu toe het kortst van de WIK gebruik.

Gebruikspatroon
Verreweg de meeste kunstenaars maken zonder onderbrekingen gebruik van de WIK. Niet meer dan zeven procent van de WIK-populatie 1999-2000 onderbrak en hervatte de uitkering wel eens,
70% maakte vanaf het moment van toelating tot september 2001 zonder onderbreking gebruik van de WIK.

Wordt gekeken naar de verschillende gebruikers van de WIK dan valt op dat ex-Abw-ers naar verhouding minder vaak dan zij-instromers en schoolverlaters de uitkering wel eens onderbreken.

Uitkeringshoogte
De WIK voorziet maandelijks in een uitkeringsbedrag (lening) dat genormeerd is naar de leefsitu- atie van de kunstenaar: alleenstaand, gehuwd/samenwonend of alleenstaand met kinderen. Als verrekening van eigen inkomsten met de uitkering (lening) plaatsvindt, dan gebeurt dat meestal na een jaar en niet per maand. Ongeveer 90 procent van de kunstenaars ontving (maandelijks) ook meestal de maximale uitkering passend bij de leefsituatie. Bij de rest is het maandelijkse uit- keringsbedrag (iets) lager.


20




3.2 Uitstroom


Tot ultimo 2000 beëindigden ruim 1.300 kunstenaars hun WIK-uitkering zonder deze (vooralsnog) te hervatten. Dat is ruim een kwart van degenen die tot ultimo 2000 instroomden. De WIK- uitstroom tot ultimo 2000 is daarmee ruim vijf procent hoger dan verwacht.

Het uitstroompercentage onder kunstenaars die pas kortgeleden zijn toegelaten tot de WIK is la- ger dan onder degenen die er al langer gebruik van maken. Het uitstroompercentage onder ex - Abwers is het laagst, de uitstroom is het hoogst onder schoolverlater. De uitstroom van zij- instromers ligt hier tussenin1.

Reden van beëindiging WIK
Bijna driekwart van de kunstenaars die de WIK beëindigen, noemt in de enquête als reden dat hun eigen inkomen op dat moment boven de bijstandsnorm lag of maakt op andere wijze melding van toegenomen inkomsten, bijvoorbeeld door het ontvangen van een stipendium. Zeven procent geeft als reden van beëindiging dat ze te weinig inkomsten uit kunst hadden. De rest noemt di- verse andere redenen, zoals ziekte, toegenomen inkomen van partner of geen `zin' meer hebben in de WIK; daaronder zijn ook kunstenaars die min of meer duidelijke kritiek hebben op de WIK2.

Ook hier zien we een verschil in de reden van beëindiging tussen verschillende kunstenaars: po- diumkunstenaars geven vaker dan beeldend kunstenaars als reden dat hun eigen inkomen boven de bijstandsnorm lag.

Zij-instromers nader bekeken
Voor zij-instromers is de WIK oorspronkelijk bedoeld om een tijdelijke terugval in inkomsten op te vangen. Men zou dus mogen verwachten dat zij gedurende een betrekkelijk korte periode en eenmalig gebruik maken van de WIK. Het uitstroompercentage van zij-instromers is echter welis- waar hoger dan het uitstroompercentage onder ex -Abw'ers maar lager dan het uitstroompercen- tage onder schoolverlaters3. Vooral de eerste lichting zij-instromers telt betrekkelijk veel kunstenaars die langdurig gebruik maken van de WIK. Er is dus een groep zij-instromers die de WIK niet gebruikt als tijdelijke opvang maar als meer langdurige inkomensondersteuning. Eerder bleek ook al dat niet alle zij-instromers wegvallende of dalende inkomsten noemen als aanleiding WIK aan te vragen. Een derde noemt andere reden, bijvoorbeeld het in het alle rust met kunst bezig zijn.


---

1 De uitstroompercentages wisselen al naar gelang het moment van instroom.
2 Hierbij doet zich mogelijk een selectieve non-respons voor. De uiteindelijk gerealiseerde respons onder uitstro- mers bedraagt 47%. Het is niet onaannemelijk dat vooral de succesvolle uitstromers bereid waren aan de enquête over de WIK deel te nemen.

3 Dit gaat over de periode tot 2000 omdat Abw'ers na 2000 niet meer als Abw'er maar als zij-instromer de WIK bin- nenkomen. Hierdoor kunnen er na deze periode geen percentages meer gegeven worden over Abw'ers.


21




3.3 Deelname aan het flankerend beleid

Iets meer dan de helft van de kunstenaars die in 1999 en 2000 in de WIK kwamen, nam vóór 1-4-
2001 deel aan het flankerend beleid. Hoe langer men in de WIK zit, des te groter is de kans dat men aan het flankerend beleid deelneemt. Los daarvan nemen beeldend kunstenaars veel meer deel aan het flankerend beleid (60 procent) dan podiumkunstenaars (35 procent) en oudere kunstenaars meer dan jongere.

Opvallend is dat het uitstroompercentage onder deelnemers aan het flankerend beleid lager is dan onder de niet-deelnemers, ongeacht de gebruiksduur en ongeacht het beroep. Kunstenaars die niet lang in de WIK willen blijven, of de WIK niet zo lang nodig hebben, hebben kennelijk min- der behoefte aan extra steun via het flankerend beleid dan degenen die gedurende langere tijd gebruik maken van de WIK.1


3.4 Conclusie


Het overgrote deel van de kunstenaars maakt langdurig en zonder onderbrekingen gebruik van de WIK. Met name voor de zij-instromers komt dit niet overeen met de verwachtingen. Ook zij maken langdurig gebruik van de WIK, de uitstroom voor deze groep ligt zelfs lager dan onder schoolverlaters. Blijkbaar zoekt dus ­ zoals ook al aan het eind van hoofdstuk 2 werd aangege- ven ­ een deel van deze groep (bewust) de WIK op om in alle rust met kunst bezig te kunnen zijn. De WIK fungeert hier dus niet als tijdelijke opvang voor tegenvallende inkomsten, maar als een meer langdurige inkomensvoorziening.

De uitstroom uit de WIK is wat hoger dan vooraf verwacht. Het betreft ook voornamelijk `succes- volle' uitstroom, mensen die vanwege voldoende eigen inkomsten de WIK verlaten. Daarbij moet wel worden bedacht dat nog niemand de maximale gebruiksrechten heeft opgemaakt. Dat gaat zich pas eind 2002 voordoen.


---

1 In de Monitor flankerend beleid WIK 1999-2001 (binnenkort te publiceren) wordt nader ingegaan op de relatie tus- sen deelname aan het flankerend beleid en WIK-uitstroom.


22





4 De uitvoering van de WIK


Vanwege de relatief geringe omvang van de doelgroep van de WIK is ervoor gekozen de uitvoe- ring in handen te geven van 39 centrumgemeenten. Gekozen is voor gemeenten met een groot aantal kunstenaars en/of met een duidelijke centrumfunctie. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe gemeenten het uitvoeringsproces hebben georganiseerd, hoe het uitvoeringsproces verloopt en wordt aandacht besteed aan knelpunten in de uitvoering. Dit hoofdstuk is primair gebaseerd op het deelonderzoek onder gemeenten, maar wordt aangevuld met het oordeel en de ervaringen van kunstenaars1.


4.1 Organisatorische vormgeving


De omvang van de WIK-populatie verschilt sterk tussen centrumgemeenten onderling. De helft van de WIK-populatie 1999-2000 valt voor wat betreft de uitvoering van de WIK onder een van de vier grote steden; de andere helft onder de overige 35 centrumgemeenten. Ruim een derde van de centrumgemeenten heeft minder dan 20 Wikkers2. Van de centrumgemeenten zijn er zes met een bestand van meer dan 250 Wikkers.

De omvang van de WIK-populatie blijkt in belangrijke mate bepalend voor de wijze waarop de WIK organisatorisch wordt vormgegeven. Zo werken de grote en middelgrote centrumgemeenten voornamelijk met aparte WIK-consulenten die zijn ondergebracht bij de afdeling zelfstandigen of bij een aparte WIK-afdeling. Zij houden zich alleen of grotendeels met de WIK bezig. In de kleine centrumgemeenten3 voeren Abw-consulenten de WIK uit naast hun normale taak.

Deskundigheid
Centrumgemeenten geven doorgaans aan dat zij in staat zijn de WIK naar behoren uit te voeren. Een beperkt aantal centrumgemeenten -ongeveer een op de zeven- hebben naar eigen zeggen onvoldoende kennis om de WIK naar behoren uit te voeren. Dit zijn met name kleine centrumge- meenten. Door het geringe aantal Wikkers hebben zij zich niet kunnen bekwamen in het uitvoe- ren van de WIK: het is voor hen nog geen routinebezigheid. Verder blijkt dat er soms onvoldoende kennis is van andere regelgeving waar Wikkers mee te maken hebben (een op de zeven centrumgemeenten). Daardoor kunnen ze de Wikker niet in de breedte van dienst zijn.

Zoals gezegd vinden centrumgemeenten dat zij in de regel in staat zijn de WIK naar behoren uit te voeren. Een substantiële groep kunstenaars vindt echter wel dat gemeenten onvoldoende des- kundig zijn: bijna 40% van de Wikkers vindt de deskundigheid en opstelling van de WIK- ambtenaren onvoldoende. Circa een vijfde van alle geënquêteerde Wikkers vindt dat WIK- medewerkers onvoldoende kennis heeft van de WIK-regels. Volgens iets minder dan een vijfde schort het aan kennis van de beroepspraktijk van kunstenaars. Verder worden kennis van inko-
---

1 Daarbij moet wel worden bedacht dat er geen kunstenaars uit middelgrote gemeenten (25-200 Wikkers) zijn geën- quêteerd. Dit kan de enquêteresultaten beïnvloed hebben.
2 Afgaande op het WIK-bestand 1999-2000.

3 Met kleine centrumgemeenten wordt in dit geval bedoeld die gemeenten die minder dan 35 Wikkers in hun be- stand hadden. Middelgrote centrumgemeenten zijn alle gemeenten met 35 tot en met 249 Wikkers in hun bestand. De grote centrumgemeenten zijn die centrumgemeenten met 250 Wikkers of meer in hun bestand.


23



mensvorming van kunstenaars (een tiende) en interesse voor de kunstenaar (circa een tiende). Met name in de kleinste en de allergrootste centrumgemeenten zijn kunstenaars kritisch over de deskundigheid en opstelling.

Kunstenaars lijken daarmee kritischer over de deskundigheid dan centrumgemeenten. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat slechts kunstenaars uit hele kleine gemeenten (minder 25 Wik- kers) en hele grote gemeenten (meer dan 200 Wikkers) zijn geënquêteerd. Dit kan een vertekend beeld geven omdat kunstenaars het meest kritisch zijn over de kleine en allergrootste gemeen- ten. Het oordeel van alle kunstenaars in Nederland over de deskundigheid en opstelling zal daar- mee waarschijnlijk wat gunstiger uitvallen.
Relevant in dit verband is bovendien dat iets meer dan de helft van de centrumgemeenten de re- gelgeving niet op alle punten voldoende duidelijk en eenduidig vindt. Het gaat hier onder meer om wetsartikelen over bijvoorbeeld vermogensbepalingen die tegenstrijdig zijn aan elkaar en hiaten in de WIK (zie verder paragraaf 5.2 over het oordeel van centrumgemeenten). Dit kan op de kun- stenaars overkomen als een gebrek aan deskundigheid.


4.2 Het uitvoeringsproces
Centrumgemeenten hebben vaste protocollen voor de afhandeling van de WIK. Hieronder wordt aandacht besteed aan de aanvraag en toekenning van de WIK tot en met de beëindiging van de WIK.

Aanvraag en toekenning

Achtereenvolgens worden in de aanvraagprocedure de volgende stappen doorlopen:
1. invullen aanvraagformulier

2. eerste toetsing door gemeenten

3. toetsing beroepsmatigheid door het VvK (entreetoets)
4. beschikking door de gemeenten


Invullen aanvraagformulier.
De centrumgemeenten hebben allen een aanvraagformulier voor de WIK ontwikkeld. Over het algemeen vragen kunstenaars het aanvraagformulier telefonisch aan. De aanvraagset wordt ver- volgens toegestuurd met een toelichting omtrent in te leveren stukken, zoals bankafschriften en diploma's. Op basis van het aanvraagformulier vindt vrijwel altijd een persoonlijk gesprek plaats. In dit gesprek wordt verteld wat de WIK inhoudt en aan welke eisen men moet voldoen. Twee grote centrumgemeenten hebben in principe geen persoonlijk contact met de kunstenaar: zij han- delen alles schriftelijk en telefonisch af. De meeste centrumgemeenten zeggen de keuze voor de WIK of de Abw bij de kunstenaar zelf te laten. Wel wijzen zij daarbij op de voor- en nadelen van de WIK en de Abw en/of nemen daarbij een adviserende rol op zich. Kunstenaars ervaren dit an- ders: een kwart van de ondervraagde kunstenaars is door de gemeente geadviseerd om WIK aan te vragen en geen bijstand. Bijna 40 procent van de kunstenaars die een dergelijk advies kregen, vindt dat de gemeente druk heeft uitgeoefend om een WIK-uitkering aan te vragen in plaats van bijstand.


24




Eerste toetsing door gemeenten.
Na inname van de aanvraag bekijkt de centrumgemeente of men voldaan heeft aan de volgende eisen1:
· Inkomenstoets: of de kunstenaar ­ en zijn/haar gezin niet over vermogen beschikt en het in- komen onder de bijstandsnorm ligt;
· Omzeteis: de kunstenaar moet tenminste f 2.400 gulden aan bruto inkomen of omzet uit kunst behaald hebben in het kalenderjaar voor de aanvraag. Op grond van de wet dient het Voorzieningsfonds voor Kunstenaars (VvK) de omzeteis moet toetsen: deze vormt een on- derdeel van de entreetoets2. Uit de praktijk blijkt echter dat de centrumgemeenten deze doorgaans eerst zelf uitvoeren. De centrumgemeenten combineren de omzeteis met de in- komenstoets. Soms, indien het volgens de centrumgemeente zeker is dat de kunstenaar niet aan de omzeteis voldoet, wordt er geen entreetoets meer aangevraagd bij het VvK. De cen- trumgemeente bepaalt in dat geval dus zonder advies aan te vragen bij het VvK dat de kun- stenaar niet voor de WIK in aanmerking komt. · Academieverlaters hoeven overigens niet aan de omzeteis te voldoen, wel aan de eisen van de inkomenstoets. Daarnaast moeten academieverlaters de aanvraag indienen binnen 12 maanden nadat met goed gevolg een opleiding op het gebied van de kunst, een voortgezette opleiding op het gebied van de kunst, of een voortgezette opleiding bouwkunst is voltooid.

Toetsing beroepsmatigheid door het VvK (entreetoets). Het doel van de entreetoets is de gemeente te adviseren over de beroepsmatigheid van de be- trokkene als kunstenaar en dus over de vraag of de aanvrager als kunstenaar kan worden aan- gemerkt. De beoordeling vindt plaats op basis van schriftelijke informatie. Zowel de kunstenaar als de centrumgemeenten leveren hiervoor gegevens aan. Het VvK formuleert het advies op ba- sis van de criteria die in de wet genoemd worden3.

Voor academieverlaters geldt een verkorte procedure, omdat academieverlaters alleen hoeven te voldoen aan de eis zich aan te melden voor de WIK binnen 12 maanden na het succesvol afron- den van een bepaalde voor de WIK erkende opleiding. Het VvK gaat aan de hand van de oplei- dingenlijst van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen na of de desbetreffende opleiding inderdaad toegang geeft tot de WIK en of het diploma controleerbaar jonger is dan 12 maanden. Heeft de academieverlater niet het juiste diploma of heeft hij/zij zich gemeld na 12 maanden, dan volgt dezelfde procedure als voor de zij-instromers.

Het VvK ontving tot ultimo 2001 bijna 7.800 verzoeken om een beroepsmatigheidsadvies uit te brengen. In bijna 6800 gevallen (87%) was het advies positief, in bijna 570 gevallen (7%) nega- tief, in de rest van de gevallen is het advies nog niet bekend. Centrumgemeenten, kunstenaars4


---

1 Voor kunstenaars in de Abw gold tot 1 januari 2000 dat zij de WIK konden instromen zonder dat zij hoefden te vol- doen aan de minimum omzet- of inkomenseis.

2 Zie artikel 19 lid 3 en artikel 4b

3 Deze critera luiden als volgt: gevolgde opleiding(en), outillage, recentelijk gerealiseerde kunstproducties en de daaraan bestede tijd, recentelijke presentaties, (in de vorm van exposities, (rtv)optredens of concerten, cd's, publi- caties), de naspeurbare herkenning door derden, recent ondernomen pogingen tot het verkrijgen van een zeker in- komen uit het beroep van kunstenaar (waaronder de omzeteis van 2.400 gulden).
4 Zie verder onder `oordeel kunstenaars' pp. 28/29






25



en de Stichting Toezicht Beroepsmatigheidstoets (STB) zijn in de regel positief over de uitvoering van de beroepsmatigheidstoets door het VvK 1.

Beschikking door de gemeente.
De centrumgemeente bepaalt vervolgens of de WIK wordt toegekend. In principe komt de kun- stenaar in aanmerking voor de WIK als de kunstenaar aan de eisen van de omzettoets, de ink o- menstoets en de beroepsmatigheidstoets voldoet. Centrumgemeenten hebben de vrijheid van het advies af te wijken, in de praktijk wordt er echter niet vaak van afgeweken. Slechts een derde van de centrumgemeenten zegt soms van het advies af te wijken. Dit zijn voornamelijk grote cen- trumgemeenten. Van de geregistreerde toegelaten kunstenaars is 98% toegelaten met een pos i- tief beroepsmatigheidsadvies, ongeveer 2% ondanks een negatief advies. Het komt iets vaker voor dat de centrumgemeente de aanvraag afwijst in geval van een positief beroepsmatigheids- advies dan andersom

Services van gemeenten
Iets minder dan de helft van de centrumgemeenten heeft een telefonisch spreekuur of een WIK- nieuwsbrief voor Wikkers ingesteld. Ze willen de Wikker hiermee snel van dienst zijn en de drem- pel naar de Sociale Dienst verlagen. Vooral de grote en de middelgrote centrumgemeenten ken- nen dergelijke services.

Belangrijkste knelpunten volgens gemeenten
· De doorlooptijd van de aanvraagfase duurt volgens gemeenten langer dan de acht weken die ervoor staan. Uit de enquête onder Wikkers komt naar voren dat de aanvraagprocedure bijna
12 weken in beslag nam. Dit heeft de volgende oorzaken: · Kunstenaars leveren hun gegevens vaak rommelig en te laat aan bij zowel het VvK als de centrumgemeenten. De hoeveelheid van gegevens die kunstenaars aan moeten leveren is daar deels debet aan aldus VvK en centrumgemeenten. · Centrumgemeenten leveren gegevens soms te laat aan bij het VvK · Het VvK heeft te kampen met personeelswisselingen Dit knelpunt is des te groter vanwege het ontbreken van een voorschotregeling. · De gronden om iemand de toegang tot de WIK te ontzeggen zijn deels concreet meetbaar en deels inhoudelijk waarbij er criteria worden genoemd die niet echt goed controleerbaar zijn, zoals bijvoorbeeld de bestede tijd aan kunstproductie. De omzeteis blijkt in de praktijk de eni- ge aantoonbare reden om met betrekking tot de beroepsmatigheid de aanvraag voor de WIK- uitkering af te wijzen. Anderzijds is juist de omzeteis lastig toetsbaar. Onder andere omdat kunstenaars zelf uitgeschreven bonnen inleveren en omdat het niet altijd makkelijk te beoor- delen is of inkomsten uit kunst gegenereerd zijn.

Het oordeel van de kunstenaar
Ruim 80 procent van de ondervraagde kunstenaars is achteraf tevreden over de behandeling van de aanvraag door de gemeente. Voorzover de Wikker ontevreden is betreft dit vooral: · De lengte van de aanvraagprocedure (60%).
· De administratieve rompslomp die een aanvraag WIK met zich mee brengt (25%).
---

1 Het STB geeft echter alleen een oordeel over de wijze van uitvoering en oordeelt niet over de criteria van de be- roepsmatigheidstoets.


26




· De kwaliteit van de gemeentelijke informatievoorziening (over rechten en plichten, de verreke- ning van inkomsten, het flankerend beleid) (20%). · De mate waarin de gemeente begrip heeft getoond voor de situatie van de kunstenaar (10%) Daarmee komt het oordeel van de kunstenaars aardig overeen met de ervaringen van centrum- gemeenten.

Van de kunstenaars vindt 80% dat de beroepsmatigheidstoets redelijk tot goed is uitgevoerd door het VvK. Gewaardeerd worden vooral de onafhankelijkheid en de juistheid van het advies, de mo- tivering van het advies en de bereikbaarheid van VvK-medewerkers. De overige kunstenaars vi n- den de beroepsmatigheidstoets matig tot slecht uitgevoerd. Er is vooral kritiek op de lange tijd voordat het advies wordt afgegeven en het beroepsmatigheidsformulier. Dit is naar het oordeel van deze kunstenaars onduidelijk en er wordt onvoldoende juiste informatie gevraagd om een re- alistisch beeld te krijgen van de beroepspraktijk. Daarnaast is het formulier volgens hen onvol- doende toegespitst op de eigen situatie. Ook hier spoort het oordeel van de kunstenaars in grote lijnen met het oordeel van VvK en centrumgemeenten.

Jaarlijkse toetsing rechtmatigheid, beroepsmatigheid en hoogte van het inkomen

De procedure
Na de toekenning van de WIK wordt periodiek bezien of de kunstenaar nog steeds in aanmerking komt voor de WIK. Hiervoor worden de volgende toetsen ingezet: · De omzeteis
· De hertoets beroepsmatigheid
· De definitieve vaststelling van de uitkeringshoogte

De omzeteis.
Jaarlijks wordt getoetst of de Wikker met zijn/haar werkzaamheden als kunstenaar voldoende in- komsten, dus 2.400 gulden of meer, genereert om als kunstenaar in de zin van de WIK te kunnen worden aangemerkt1. Indien de gemeente twijfelt of van mening is dat de kunstenaar volgens hen op basis van de uitkomst van de omzettoets niet meer in aanmerking komt voor de WIK, dan dient ook het VvK de omzettoets uit te voeren.

De hertoets beroepsmatigheid
Getoetst wordt of de betreffende kunstenaar nog steeds aangemerkt kan worden als beroepsma- tig werkende kunstenaar. Deze toets moet uiterlijk verricht worden binnen achttien maanden na de datum waarop de uitkering is ingegaan, dan wel na de datum waarop het laatst verrichte on- derzoek werd afgesloten2. Aan de hand van een door de kunstenaar ingevuld formulier stelt het VvK een advies op. Daarnaast beoordeelt het VvK waar de aandachtspunten liggen om tot een


---

1 Overigens geldt voor academieverlaters dat in zowel het eerste als het tweede jaar dat men de WIK ontvangt, nog niet aan de omzeteis hoeft worden voldaan.

2 Indien de kunstenaar heeft voldaan aan de omzeteis is er in principe geen wettelijke aanleiding om een her- toetsting te laten verrichten. De wettelijke basis voor de hertoets ontbreekt in de WIK. Het Ministerie van SZW heeft desalniettemin aangegeven dat het VvK jaarlijks een hertoetsing moet verrichten omdat de toets checkt of de kun- stenaar daadwerkelijk als kunstenaar werkzaam is: daaraan moet immers het recht op de WIK worden afgeleid. Ook speelt een rol dat een toetsing door één landelijk adviesorgaan de rechtsgelijkheid tussen centrumgemeenten bevordert (zie Handreiking Divosa 2001; Circulaire Beroepsmatigheidstoets WIK 7 juli 2000).


27



zelfstandig renderende beroepspraktijk te komen. Vervolgens wordt advies uitgebracht aan de centrumgemeente. De kunstenaar krijgt ook een afschrift van het advies.

De definitieve vaststelling van de uitkeringshoogte. Dit vindt een maal per kalenderjaar plaats, zodra het inkomen van de kunstenaar en diens gezin over het kalenderjaar waarin de uitkering is verleend bekend is. Doorgaans wordt hiervoor op de definitieve aanslag van de Belastingdienst gewacht, om te voorkomen dat zich verschillen voor- doen tussen de berekening van de centrumgemeente en die van de Belastingdienst (hetgeen daarna immers weer verrekend zou moeten worden). Wanneer de kunstenaar meer heeft ver- diend dan het volgens de WIK toegestane maximale bedrag, dan wordt dit in mindering gebracht op het uiteindelijke uitkeringsbedrag. Daarbij mag een Wikker een vast bedrag aan beroepskos- ten in mindering brengen op het inkomen (5.000 gulden voor uitvoerende kunstenaars of 10.000 gulden voor scheppende kunstenaars) of desgewenst de werkelijke beroepskosten.

Wanneer de kunstenaar teveel lening heeft ontvangen wordt dit verrekend met de lening voor het lopende jaar of moet het teveel ontvangen bedrag worden terugbetaald. Iets meer dan de helft van de centrumgemeenten voert een actief beleid om verrekening te voorkomen: · Door voorafgaande aan de verstrekking van de WIK een berekening te maken van de te verwachten inkomsten en hierop de WIK-uitkering af te stemmen; · De mate waarin men kan bijverdienen zonder dat de WIK-uitkering gevaar loopt te berekenen; · In de loop van het kalenderjaar de hoogte van de WIK-uitkering te wijzigen, in plaats van te wachten tot het eind van het jaar;
· De mogelijkheid tussentijdse berekeningen uit te voeren. Mede hierdoor komt het volgens de meeste gemeenten niet veel voor dat kunstenaars moeten terugbetalen. Een kwart van de kunstenaars geeft in de enquête aan dat er wel eens een bedrag is teruggevorderd. Het is echter niet onwaarschijnlijk dat kunstenaars de begrippen terugvorde- ring en verrekening met elkaar verwarren.

Het oordeel van de kunstenaar
Over het algemeen vindt pas na het einde van het kalenderjaar de verrekening plaats. 80% van de ondervraagde kunstenaars geeft aan dat de hoogte van de WIK-uitkering een keer per jaar wordt vastgesteld. Een klein deel (10%) zou willen dat dit vaker gebeurde.

De vaststelling van de uitkeringshoogte heeft bij een tiende van de kunstenaars wel eens proble- men opgeleverd. Het betrof dan meestal een discussie over bruto- en netto-inkomsten (ruim een vijfde) of over het verschil tussen inkomsten en omzet (een zevende). Anderen noemen proble- men in verband met verrekening van eigen inkomsten of met veranderingen in de gezinssituatie.

Belangrijkste knelpunten volgens gemeenten
Centrumgemeenten zijn doorgaans veel tijd kwijt aan de berekening van de definitieve uitkerings- hoogte. Dit komt mede door het karakter van de inkomsten van de kunstenaar: deze zijn onre- gelmatig en niet uit één bron afkomstig. Bovendien verschilt de situatie per kunstenaar. De kwaliteit van de aangeleverde gegevens door kunstenaars is hierbij een belangrijk knelpunt. Sommige centrumgemeenten vragen de kunstenaar inmiddels een deugdelijke administratie te voeren. Anderen werken met de door kunstenaars vaak rommelige aangeleverde gegevens. Hierdoor zijn de inkomsten- en onkostengegevens lastig te verifiëren.


28




Bovendien vinden verschillende centrumgemeenten de WIK op dit punt niet altijd even duidelijk en eenduidig. Zo vinden verschillende centrumgemeenten het verwarrend dat in de WIK enerzijds verschillende malen naar de Abw wordt verwezen als het gaat om het inkomen van de kunste- naar terwijl de WIK op andere plekken eigen inkomensbepalingen kent (die op hun beurt weer van elkaar verschillen). Daarnaast worden niet alle begrippen voldoende toegelicht. Het is bij- voorbeeld onvoldoende duidelijk wat er precies onder het begrip beroepskosten valt en wat niet in het geval de kunstenaar de daadwerkelijke beroepskosten wil opvoeren.

Tot slot is het logistiek lastig de drie toetsen in een keer uit te voeren - hetgeen wel de bedoeling was bij het ontwerp van de regeling. Centrumgemeenten ervaren dit echter niet altijd als een knelpunt.

Beëindiging WIK

De procedure
Er zijn verschillende redenen om de WIK te beëindigen. De meest gebruikelijke zijn: · Over voldoende middelen te beschikken om te voorzien in de noodzakelijke kosten van be- staan (hetgeen overigens niet per sé inkomen uit kunst hoeft te zijn). Voor de overgrote meer- derheid van de uitstroom (zeker twee derde) blijkt dit het geval. · Het niet kunnen aantonen met de werkzaamheden als kunstenaar voldoende omzet te heb- ben verworven (7%);
· Overige redenen (bijvoorbeeld ontevredenheid over de WIK)

Bij beëindiging van de WIK zijn er afhankelijk van de redenen verschillende werkwijzen. Indien de kunstenaar het zelf aangeeft volgt er snel een beschikking. Bij onvoldoende omzet moet er echter eerst advies worden verkregen van het VvK: de omzettoets wordt door het VvK gedaan.

Belangrijkste knelpunten volgens gemeenten
In de periode die het VvK nodig heeft om de omzeteis te toetsen, wordt de WIK-uitkering niet ge- blokkeerd. Dit heeft tot gevolg dat achteraf moet worden terugbetaald, hetgeen tot extra hande- lingen leidt. Of kunstenaars daar problemen mee ondervinden valt niet uit het onderzoek af te leiden.

Uit het onderzoek onder kunstenaars blijkt verder dat weinig kunstenaars de uitkering wel eens onderbreken en hervatten. Gemeenten bevestigen dit. Toch signaleren centrumgemeenten hier een knelpunt. De kritiek richt zich met name op de hoeveelheid werk die deze procedure met zich mee brengt: de procedure van aanvraag herhaalt zich1.

Het oordeel van de kunstenaars

8% van de kunstenaars die van de WIK gebruik hebben gemaakt geeft aan dat de uitkering tegen hun wil is stopgezet door de gemeente. Bij de meeste kunstenaars waarbij dit het geval was kwam dit door onvoldoende inkomsten, bij een enkeling omdat de verdiensten juist boven de bij-
---

1 Als deze hernieuwde aanmelding zij-instromers binnen een periode van negen maanden na het laatst uitgebrachte advies plaatsvindt, wordt alleen gekeken naar de veranderingen ten opzichte van het laatste advies. Is de kunste- naar langer geleden getoetst, dan is wel een volledige beroepsmatigheidstoets vereist.


29



standsnorm lagen. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat de uitkering ten onrechte is beëin- digd.

Het eindoordeel van de kunstenaar over de uitvoering Driekwart van de kunstenaars vindt dat de gemeente de WIK over het geheel genomen redelijk tot goed uitvoert. Een kwart vindt de gemeentelijke uitvoering matig tot slecht. Het oordeel over de gemeentelijke uitvoering hangt samen met het oordeel over de kwaliteit van de gemeentelijke informatievoorziening en de deskundigheid en opstelling van de medewerkers. Een derde van de kunstenaars is naar eigen zeggen niet afdoende geïnformeerd over de uitvoering en toepassing van de WIK. Specifieke punten die hierbij worden genoemd zijn de verrekening van eigen inkom- sten, de soc iaal-fiscale status van de kunstenaar en het flankerend beleid. Bijna 40% van de Wikkers vindt de deskundigheid en opstelling van de WIK-ambtenaren onvoldoende. Men schiet vooral tekort in de kennis van de WIK-regels en de kennis van de beroepspraktijk en inkomens- vorming van kunstenaars. Zoals al eerder aangegeven kan dit cijfers vertekent zijn doordat alleen Wikkers uit zeer kleine en de 7 grootste gemeenten zijn geënquêteerd.

Het oordeel van kunstenaars over de uitvoering van de WIK verschilt tussen centrumgemeenten onderling. Het aandeel van kunstenaars dat over het geheel genomen positief oordeelt over de uitvoering loopt uiteen van 66% tot bijna 100%. Tevredenheidscijfers wisselen vooral doordat zich tussen centrumgemeenten kennelijk verschillen voordoen in de snelheid waarmee de aanvraag werd behandeld, door de kwaliteit van de informatievoorziening rond de WIK-aanvraag en door de deskundigheid en de opstelling van de betrokken medewerkers. Ook scoren de grootste cen- trumgemeenten en de allerkleinste relatief slecht. Middelgrote centrumgemeenten (gedoeld wordt hier op de vier allergrootste uit de middenklasse) doen het in de ogen van de kunstenaar het best.


4.3 Adequaatheid van de uitvoering


Beide deelonderzoeken zijn niet geschikt om een afgewogen oordeel te formuleren over de kwali- teit van de uitvoering door gemeenten. Een aantal indicaties zijn wel aan te geven.

Centrumgemeenten trachten de WIK, ondanks de gemelde knelpunten, naar behoren uit te voe- ren. Daar waar de WIK naar de mening van gemeenten onvoldoende duidelijkheid verschaft wordt contact opgenomen met Divosa, een andere centrumgemeente, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of ze lossen het knelpunt zelf naar eigen inzicht op. Deze variatie in gekozen oplossingen brengt het risico met zich mee dat centrumgemeenten ieder op een eigen wijze met de genoemde knelpunten omgaan. Daardoor is het zeer aannemelijk dat de uitvoering van de WIK - al naar gelang de lokale interpretatie - op de aangegeven punten verschilt tussen centrumgemeenten. Dit komt de eenduidigheid van de uitvoering niet ten goede.

Uit het onderzoek is verder naar voren gekomen dat niet alle centrumgemeenten de WIK op de juiste wijze interpreteren. Zo blijkt uit de praktijk dat centrumgemeenten de wet zo interpreteren dat alleen het niet voldoen aan de omzeteis wettelijke grond kan vormen voor beëindiging van de WIK. Hierover is een circulaire1 uitgegaan waarin wordt benadrukt dat naast het voldoen aan de
---

1 Beroepsmatigheidstoets Wet inkomensvoorziening kunstenaars, 7 juli 2000










30




omzeteis iemand ook daadwerkelijk beroepsmatig als kunstenaar werkzaam dient te zijn wil de WIK gecontinueerd worden1. Niet alle gemeenten werken echter volgens deze richtlijn. Meer in het algemeen valt uit het onderzoek op te maken dat centrumgemeenten incidenteel niet op de hoogte zijn van de door het Ministerie SZW uitgegeven circulaires waarin de WIK nader wordt uitgewerkt.
In welke mate dergelijke onjuiste interpretaties van de WIK er ook toe leiden dat de WIK op een onjuiste manier wordt uitgevoerd valt op basis van dit onderzoek niet te constateren. Er zijn im- mers geen individuele persoonsdossiers bestudeerd.

Ook is duidelijk dat niet alle procedures exact worden uitgevoerd zoals voorgeschreven. Zo moet het VvK volgens de wet de omzeteis te toetsen. Tijdens de aanvraagprocedure voeren veel cen- trumgemeenten doorgaans eerst zelf de omzeteis uit, over twijfelgevallen wordt aan het Vvk ad- vies gevraagd. Dit kan tot gevolg hebben dat centrumgemeenten zonder advies aan te vragen bij het VvK een WIK-aanvrager adviseren geen WIK-aanvraag in te dienen (of in het uiterste geval zelfs de aanvraag niet in behandeling nemen). Het lijkt onwaarschijnlijk dat deze afwijkende aan- vraagprocedures ertoe leiden dat grote groepen ten onrechte de toegang tot de WIK wordt ont- zegt. Uit de praktijk blijkt dat deze wijze van handelen vooral een praktische grondslag heeft: indien iemand overduidelijk geen aantoonbare omzet uit kunst heeft kan hiermee worden voor- komen dat een kansloze (en vrij langdurige en voor kunstenaars en centrumgemeente omslachti- ge) aanvraagprocedure in gang wordt gezet.

Uit het onderzoek is verder af te leiden dat de meeste centrumgemeenten begaan zijn met de doelgroep. Ze vinden het een leuke doelgroep en hebben de indruk dat een flink deel van weinig inkomen rond moet komen. Ze lijken onvolkomenheden in de administratie relatief makkelijk te accepteren en proberen wat extra's te doen (tussentijdse berekeningen en ondersteuning bij het opbouwen van een beroepspraktijk). Van de kunstenaars heeft 43% het gevoel dat de gemeente ruimhartig omgaat met de WIK-regels (circa 12 procent vindt de gemeente juist te strikt). Hieruit kan echter niet zonder meer worden opgemaakt dat de gemeente de regels `oprekken' ten gunste van de kunstenaar. Daarvoor is de vraag niet spec ifiek genoeg gesteld. Bovendien is het de vraag of kunstenaars dit goed kunnen beoordelen.


4.4 Conclusie


Al met al komt uit de beide deelonderzoeken het beeld naar voren dat de uitvoering van de rede- lijk op orde is. Kunstenaars zijn ook in grote lijnen wel tevreden over de uitvoering. Toch lijken de centrumgemeenten nog wel te worstelen met de regels van WIK en de uitvoering ervan. In de enquête onder kunstenaars wordt deze worsteling van gemeenten bevestigd: van de kunstenaars heeft bijna 40% klachten over de deskundigheid en opstelling van de centrumgemeenten. Daarbij scoren de grootste centrumgemeenten en de allerkleinste relatief slecht. Middelgrote centrum- gemeenten (voorzover in het onderzoek betrokken) doen het in de ogen van de kunstenaar het best.


---

1 Zie artikel 1d WIK











31



Al met al lijkt uit de beide onderzoeken op te maken dat een minimumomvang noodzakelijk is om de nodige deskundigheid en routine op te bouwen maar dat een te grote organisatie de geperci- pieerde kwaliteit van de dienstverlening ook niet ten goede komt. De grootste centrumgemeenten kiezen vaak voor schriftelijke/telefonische afhandeling en hebben daardoor weinig persoonlijk contact met de kunstenaar. Daardoor zal de relatie met de kunstenaar vaak ook afstandelijker zijn.

Verschillen doen zich met name voor als het gaat om de mate waarin verwacht wordt dat kunste- naars slagen in het realiseren van een renderende beroepspraktijk: centrumgemeenten zien de toekomst van de kunstenaars somberder in dan uit de praktijk van de kunstenaars blijkt. Dit blijkt uit het feit dat zij zeggen dat de stijgingen in inkomen van kunstenaars gering zijn en dat kunste- naars zich naast kunst moeten richten op een andere bron van inkomsten. Het uitstroompercen- tage uit de WIK en de inkomensgegevens van de uitstromers laten echter een positiever beeld zien.


32





5 Het oordeel van kunstenaars en uitvoeringsin- stanties over de WIK

Voor de evaluatie van de WIK is het van belang te weten wat belanghebbenden en uitvoerenden van ervan vinden. Het ECKCW -onderzoek heeft kunstenaars in en uit de WIK (dus Wikkers en ex-Wikkers) gevraagd naar hun oordeel over de WIK. In het deelonderzoek onder uitvoeringsin- stellingen is aandacht besteed aan het oordeel van centrumgemeenten en het VvK over de WIK. Dit hoofdstuk geeft de belangrijkste resultaten van beide deelonderzoeken.


5.1 Het oordeel van kunstenaars


Algemeen oordeel
Driekwart van de ondervraagde kunstenaars beoordeelt de WIK over het geheel positief, een zesde negatief.

Pluspunten
Het belangrijkste pluspunt is vrijstelling van de sollicitatieplicht (70% van de Wikkers noemt dit als voordeel). Kunstenaars spreken zich verder in gunstige zin uit over het feit dat het een goede so- ciale regeling speciaal voor kunstenaars is. Veel Wikkers vonden het daarnaast ten tijde van de aanvraag van een WIK-uitkering vooral belangrijk dat de WIK ruime bijverdienmogelijkheden kende en dat de uitkering gemakkelijk is te onderbreken en weer op te vatten. Dit blijkt in de prak- tijk van minder belang dan kunstenaars aanvankelijk verwachtten: waarschijnlijk omdat tussen- tijdse uit- en instroom niet zo vaak voorkomt en omdat het wat tegenvalt met de bijverdiensten. De beroepskostenaftrek en het flankerend beleid blijken in de praktijk juist aantrekkelijke elemen- ten van de WIK te zijn waar men bij de aanvraag nog niet zo veel belang aan toekende.

De WIK verschaft een deel van de kunstenaars ook meer tijd voor werk op het eigen vakgebied en de ontwikkeling van de artistieke beroepspraktijk doordat de WIK inkomsten uit nevenwerk- zaamheden om den brode vervangt. Ze kunnen hierdoor in alle rust met kunst bezig zijn. Dit be- tekent dat men zich vooralsnog minder op inkomensvormende activiteiten richt. Deze houding is eerder aan te treffen bij zij-instromers en kunstenaars die uit de bijstand komen dan bij de schoolverlaters. Deze laatste groep verwacht meer van de WIK als bijdrage aan een renderende beroepspraktijk - al dan niet gemengd - dan de zij-instromers en Abw-uitstromers.

Minpunten
Kunstenaars verbinden echter ook een aantal minpunten aan de WIK. Vooral de administratieve rompslomp en problemen in verband met de verrekening van eigen inkomsten worden vaak als nadelen van de WIK genoemd. Het deelonderzoek onder gemeenten bevestigt dat kunstenaars moeite hebben met hun administratie: veel kunstenaars leveren hun gegevens rommelig aan. Ook vinden kunstenaars de beperking van de gebruiksduur (48 maanden) en de lage uitkering een minpunt.


33



De verrekening van eigen inkomsten zorgt niet alleen in algemene zin voor `gedoe' maar kan ook leiden tot specifieke problemen met de fiscus, met de ziektekostenverzekering, met huursubsidie en dergelijke (zie hoofdstuk 6 "De WIK in relatie tot andere regelgeving").

Podiumkunstenaars zijn iets positiever dan beeldend kunstenaars over de WIK. Wel noemen po- diumkunstenaars vaker problemen in verband met onderbreking en hervatting van de uitkering dan beeldend kunstenaars (waarschijnlijk omdat dit bij deze groep vaker voorkomt). Beeldend kunstenaars hebben meer problemen met de gebruikersduur en de hoogte van de uitkering.

Regeltechnische knelpunten
Gevraagd naar onderdelen in de WIK die men graag gewijzigd zou zien noemen Wikkers vooral zaken die al eerder genoemd zijn als minpunten: · De beperking van de gebruiksduur tot 48 maanden; · De administratieve rompslomp en de wijze van verrekening van eigen inkomsten; · De hoogte van het uitkeringsbedrag.


5.2 Het oordeel van centrumgemeenten en VvK

De WIK in het algemeen
De centrumgemeenten en het VvK staan doorgaans achter de doelstellingen van de WIK. Het wordt positief gevonden dat de kunstenaar geen beroep meer hoeft te doen op de Abw. De WIK zorgt daarnaast voor erkenning van de kunstenaar en kan de kunstenaar helpen bij de start van een renderende beroepspraktijk. Of de WIK ook het gewenste effect zal hebben is voor de cen- trumgemeenten moeilijk vast te stellen, te meer omdat er nog geen enkele Wikker is die vier jaar van de WIK gebruik heeft gemaakt. Ook het VvK vindt de WIK een zinvolle regeling, die er onder andere voor gezorgd heeft dat het idee `ik ga na mijn opleiding wel in de ABW' er niet meer is: kunstenaars zoeken nu naar andere alternatieven. Wel vinden zowel een aantal centrumgemeen- ten als het VvK dat de WIK `op twee gedachten hinkt': moet de kunstenaars geactiveerd en ge- stimuleerd worden of moet de kunstenaar juist met rust gelaten worden? Het karakter en de bedoeling van de WIK is op dat punt onvoldoende duidelijk.

De WIK regeltechnisch bekeken
De WIK is een regeltechnisch minimale regeling. Er is alleen geregeld wanneer kunstenaars recht hebben op de WIK, hoeveel uitkering wordt verstrekt en wat gemeenten moeten doen om de rechtmatigheid te handhaven.

Na de invoering van de WIK bleek dat de wet toch nog niet op alle punten volledig was `dichtge- timmerd'. Nadien zijn door middel van circulaires van het Ministerie van SZW en aanvullende re- gelgeving nadere aanwijzingen gegeven over de te voeren handelswijzen inzake de beroepsmatigheidstoets, studiefinanciering en het precieze beëindigingsmoment van de WIK. Dat neemt niet weg dat ongeveer de helft van de centrumgemeenten nog steeds een aantal regel- technische knelpunten opvoeren. Een deel van de centrumgemeenten is van mening dat de WIK nog steeds niet af is. Opvallend is dat met name de grote en de middelgrote centrumgemeenten knelpunten ervaren op regeltechnisch gebied. Vaak genoemde knelpunten worden hieronder be- sproken.


34




Hiaten in de regeling
· De WIK kent geen mogelijkheden tot het regelen van een voorschot. Volgens centrumge- meenten is dat een hiaat in de wet. Dit voorschot is nodig zolang nog niet duidelijk is dat de kunstenaar recht heeft op de WIK. Naast de WIK-aanvraag moet dus ook een Abw-aanvraag worden ingediend en behandeld. Dit kost de gemeente ­ en de kunstenaar - extra werk. Bo- vendien moet er in geval dat de WIK wordt toegekend, teruggevorderd worden. Dit probleem is extra groot omdat de aanvraagprocedure in de praktijk te lang duurt. · De WIK biedt in sommige situaties onvoldoende grond om terug te vorderen. Indien de kun- stenaar verzuimt gegevens omtrent zijn inkomen in te leveren na een jaar gebruik te hebben gemaakt van de WIK, kan het definitieve inkomen niet worden vastgesteld. In dat geval kan niet worden teruggevorderd.

Gebrek aan duidelijkheid en eenduidigheid
· De WIK is volgens de centrumgemeenten niet op alle punten duidelijk en eenduidig. Zo vinden verschillende centrumgemeenten het verwarrend dat in de WIK enerzijds verschillende malen naar de Abw wordt verwezen als het gaat om het inkomen van de kunstenaar terwijl de WIK op andere plekken eigen inkomensbepalingen kent (die op hun beurt weer van elkaar verschil- len).
· Niet alle begrippen worden voldoende toegelicht. Het is bijvoorbeeld onvoldoende duidelijk wat er precies onder het begrip beroepskosten valt en wat niet in het geval de kunstenaar de daadwerkelijke beroepskosten wil opvoeren.

Omslachtige procedures
· Op sommige punten vinden centrumgemeenten de procedures van de WIK omslachtig. Het gaat dan met name om de procedure dat schoolverlaters en kunstenaars die al eerder gebruik maakten van de WIK de procedure van de beroepsmatigheidstoets moeten doorlopen. In de meeste gevallen zou dat voor deze groep geen meerwaarde opleveren: van schoolverlaters wordt de facto alleen het diploma getoetst en mensen die al eerder gebruik maakten van de WIK hebben al laten zien in staat te zijn ­ tijdelijk - een renderende beroepspraktijk te voeren. Anderzijds zeggen de centrumgemeenten wel de adviezen van het VvK in hun gesprekken met de kunstenaar te kunnen gebruiken.

Knelpunt ten aanzien van rechtvaardigheid
· De WIK is niet op alle punten rechtvaardig volgens centrumgemeenten. Zo lijkt het in het ka- der van het beroepskostenforfait gemaakte onderscheid tussen scheppend en uitvoerend kunstenaar soms erg gezocht. Bovendien doet de hoogte van het beroepskostenforfait niet al- tijd recht aan de daadwerkelijke onkosten. Zo kan iemand met veel bijbaantjes en een mini- male omzet uit kunst, toch 5000 of 10.000 gulden aan beroepskostenforfait aftrekken. De WIK biedt echter wel de mogelijkheid uit te gaan van de daadwerkelijke beroepskosten. · Indien de kunstenaar naast de WIK een lening van de studiefinanciering (Wsf)1 ontvangt, ont- staat daarbij het knelpunt dat het ontvangen van een lening als `inkomen' wordt gezien. Dit wordt onrechtvaardig gevonden daar de Wsf-lening uiteindelijk moet worden terugbetaald. · Indien de WIK gedurende het kalenderjaar beëindigd wordt, worden de inkomsten tot 31 de- cember meegenomen in de berekening van de definitieve uitkeringshoogte. Soms moet hier- door veel WIK-lening worden terugbetaald. In de Abw is dit niet het geval.
---

1 WSF staat voor Wet op de Studiefinanciering.










35



Fraudegevoeligheid
Een belangrijk knelpunt van de WIK is dat de inkomsten na afloop van een kalenderjaar worden verrekend. De WIK is op zich niet meer fraudegevoelig dan vergelijkbare regelingen zoals de Abw, zo menen centrumgemeenten. In beide gevallen moeten inkomsten van de ontvangers worden verrekend. Met dat verschil dat de doelgroep van de WIK vaker neveninkomsten heeft dan de Abw-doelgroep. Bovendien zijn de inkomsten en onkosten van de kunstenaar lastig verifi- eerbaar: ze zijn immers vaak onregelmatig en niet op officiële loonstrookjes zichtbaar. Daardoor is de inkomenstoets lastig verifieerbaar. Het is immers de vraag of alle inkomsten worden opge- geven. Centrumgemeenten geven aan dat er grenzen zitten aan de mate waarin zij inkomsten en onkosten kunnen controleren: dit is inherent aan de WIK, want bij alle soorten van zelfstandigen is een waterdicht systeem onmogelijk. Daardoor moeten gemeenten de kunstenaar wel op zijn woord vertrouwen.

Ook de omzeteis is lastig verifieerbaar. Centrumgemeenten melden soms constructies als het rui- len van schilderijen tussen kunstenaars onderling, verkopen à contant aan bijvoorbeeld familiele- den en door de kunstenaar zelf uitgeschreven bonnen. Zo is het op zich niet moeilijk aan de omzeteis te voldoen. Het is in de praktijk niet makkelijk om te beoordelen of dergelijke construc- ties echt of schijn zijn.

Doorgaans geldt dat centrumgemeenten de Wikker niet als een potentieel fraudeur zien. Centrum gemeenten hebben in de regel het idee dat de meeste kunstenaars hun inkomsten eerlijk opge- ven. Te meer omdat kunstenaars in hun ervaring doorgaans weinig bijverdienen en kunstenaars niet echt met geld bezig zijn. De fraudealertheid lijkt vanuit dat oogpunt niet erg groot te zijn. An- derzijds is het zo dat vrijwel alle centrumgemeenten de kunstenaar langs meer dan een weg con- troleren. Bij schriftelijke of mondeling verkregen informatie van kunstenaars wordt doorgaans gevraagd naar bewijsstukken, er vindt navraag bij andere instanties/bestands -koppeling plaats en in mindere mate wordt huis/atelierbezoek ingezet. Bij daadwerkelijke vermoedens van fraude - hetgeen niet vaak voorkomt - wordt de sociale recherche ingeschakeld.


5.3 Conclusie


De WIK wordt zowel door de kunstenaars als centrumgemeenten gewaardeerd. Belangrijke as- pecten daarbij zijn de vrijstelling van de sollicitatieplicht en het feit dat het een specifieke regeling is voor kunstenaars, die hoeven niet meer automatisch de Abw in.

Daarnaast worden er door gemeenten en kunstenaars ook minpunten genoemd. Ook deze verto- nen overeenkomsten. De belangrijkste zijn een omslachtige administratie, de WIK in combinatie met andere regelingen (zie ook het volgende hoofdstuk) en de beperkte gebruiksduur.

Uit de geluiden van kunstenaars en centrumgemeenten is wel af te leiden dat de WIK anders uit- pakt dan vooraf gedacht. Veel kunstenaars zijn gaan deelnemen aan de WIK vanwege de bijver- dienmogelijkheden en vanwege de mogelijkheid de uitkering te onderbreken en weer op te pakken. Dit blijkt in verloop van tijd echter minder belangrijk dan de mogelijkheid van het flanke- rend beleid. Ook centrumgemeenten signaleren dat kunstenaars in de WIK wat meer ondersteu- ning moeten hebben bij de opbouw van een beroepspraktijk, terwijl de WIK de kunstenaars juist de rust zou moeten geven daar zelf aan te werken.


36




Centrumgemeenten ervaren nogal wat knelpunten bij de uitvoering van de regelgeving. Deels hebben die te maken met het karakter van de WIK omdat inkomsten verrekend moeten worden. Voor een andere deel komen de knelpunten volgens centrumgemeenten voort uit onvolkomenhe- den in de regeling als het ontbreken van een voorschotmogelijkheid, gebrek aan duidelijkheid en eenduidigheid en omslachtige procedures. Kunstenaars konden daar logischerwijs geen oordeel over geven.


37




38





6 De WIK in relatie tot andere regelgeving

De WIK correspondeert op een aantal punten niet met andere regelgeving. Daarbij gaat het met name om regelgeving op fiscaal vlak, het Ziekenfonds en huursubs idie. In het onderzoek onder de kunstenaars worden deze knelpunten bevestigd. Zo noemt 4% van de kunstenaars spontaan problemen met belasting en ziekenfonds op de vraag welke aspecten of onderdelen van de WIK men graag gewijzigd zou zien. De knelpunten zijn met name afgeleid uit het deelonderzoek onder gemeenten en worden hieronder nader toegelicht.


6.1 Inkomstenbelasting en gemeentelijke belastingen

Meer dan de helft van de centrumgemeenten ziet dat Wikkers problemen ervaren met de aanslag inkomstenbelasting. Dit heeft de volgende oorzaken: · Ten eerste is de WIK onvoldoende afgestemd op de belastingwetgeving. De WIK is een lening en derhalve lastig onder te brengen in een aanslag inkomstenbelasting. Zowel de Belasting- dienst, de Wikker zelf als de centrumgemeenten weten niet altijd goed hoe hiermee om te gaan. Allen zijn onvoldoende op de hoogte dat de WIK een lening is en dus onbelast: alleen het definitieve uitkeringsbedrag mag worden belast. · Een ander punt is dat de WIK eigen bepalingen kent als het gaat om de aftrek van beroeps- kosten. Deze worden niet op dezelfde wijze door de Belastingdienst gehanteerd. Centrumge- meenten trachten dit aan te kaarten bij de Belastingdienst maar tot nu toe heeft dit weinig resultaat opgeleverd. De centrumgemeenten volgen soms de lijn van de Belastingdienst of kij- ken per situatie wat naar eigen inzicht de beste oplossing is. Onduidelijk is of zij daarbij juist handelen.
· Inkomsten van kunstenaars die in de WIK zitten, kunnen in fiscaal opzicht ten dele onder in- komsten uit arbeid in loondienst, uit zelfstandige beroepsuitoefening en uit een uitkering (WIK) vallen. De status van zelfstandig ondernemer verschaft bepaalde fiscale voordelen, ook als men in de bijstand of de WIK zit, maar indien de kunstenaar te weinig inkomsten uit zijn be- roep verwerft vervallen die voordelen.1
· Er zullen zich naar verwachting knelpunten voordoen door de nieuwe belastingwetgeving. Omdat pas dit jaar voor het eerst volgens de nieuwe systematiek de aanslag inkomstenbelas- ting wordt opgemaakt is het nog onduidelijk wat daarvan de concrete gevolgen zijn voor de uitvoering van de WIK. Centrumgemeenten maken zich wel zorgen over hoe bijvoorbeeld re- kening te houden met de heffingskorting. De gemeenten wachten dan ook op richtlijnen over hoe met deze knelpunten om te gaan.

Ook de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen vormt een knelpunt. Wikkers worden door de Belastingdienst vaak als zelfstandige aangemerkt. De dienst die de gemeentelijke belastingen oplegt volgt deze lijn waardoor ze in de regel niet in aanmerking komen voor kwijtschelding. Dit probleem is voor de centrumgemeenten lastig op te lossen. In de meeste gevallen laten ze het erbij omdat ze niet goed weten wat ze eraan kunnen doen.
---

1 Het zou te ver voeren om de fiscale aspecten - positief en negatief - van de WIK hier in detail uiteen te zetten. We verwijzen hiervoor naar publicaties van de beroeps - en vakverenigingen van kunstenaars en naar bijvoorbeeld het handboek Half vijf in de ochtend van de hand van Pier Pennings (Den Haag 1999: Elsevier).


39




6.2 Overige regelingen
Huursubsidie
Ongeveer een kwart van de centrumgemeenten ziet huursubsidie als een knelpunt voor de Wik- ker. Ook hier zien we dat doordat de WIK een lening is en het ink omen pas achteraf kan worden vastgesteld, het recht op huursubsidie lastig te bepalen is. Hoe hiermee wordt omgegaan is bij de centrumgemeenten niet altijd bekend: zij hebben niet altijd contact met de afdeling binnen de ge- meente die dit regelt. Andere centrumgemeenten trachten individuele afspraken te maken met de afdeling huursubsidie binnen de gemeente.

Ziekenfonds
Een op de vijf centrumgemeenten signaleren dat zich problemen voordoen in de combinatie Zie- kenfonds-WIK. Problemen met de ziektekostenverzekering hebben eveneens te maken met de ambigue sociaal-fiscale status en de onregelmatige inkomsten van kunstenaars in de WIK. Sinds
1 januari 2001 is een ieder (ook zelfstandigen) met een bruto-inkomen beneden een bepaalde grens verplicht verzekerd via het Ziekenfonds. Dat geldt doorgaans dus ook voor een kunstenaar in de WIK. Als die kunstenaar gedurende een bepaalde periode echter betrekkelijk veel inkom- sten uit werk op, gerelateerd aan of buiten het eigen vakgebied heeft zodat zijn totale inkomen boven de Ziekenfondsgrens komt, valt hij niet meer onder de verplichte verzekering maar moet hij premie betalen op grond van de Wet Zelfstandigen in de Ziekenfondswet (of voor een andere par- ticuliere ziektekostenverzekering). Een aantal kunstenaars geeft aan dat zij in de WIK niet langer voor verzekering in het Ziekenfonds in aanmerking komen: zij verdienen bruto kennelijk teveel omdat hun WIK-uitkering (lening) wordt berekend als inkomsten.


6.3 Conclusie


De WIK botst op een aantal punten met andere regelingen. Dit kan een negatief effect hebben op het inkomen van kunstenaars. Bovendien is het nauwelijks inzichtelijk voor kunstenaars hoe ze hier mee om moeten gaan en wat voor kunstenaars de meest voordelige aanpak is. Centrumge- meenten blijken hen hierin nauwelijks bij te kunnen staan; ze beschikken niet over voldoende kennis en het ligt buiten het terrein waarop zij invloed uit kunnen oefenen.


40





7 Effecten van de WIK


Doel van de WIK is kunstenaars een kans bieden in betrekkelijke rust - zonder de acute nood- zaak een groot deel van de beschikbare tijd te spenderen aan het verwerven van een inkomen - (opnieuw) een renderende, al dan niet gemengde beroepspraktijk op te bouwen en in het ver- lengde daarvan voorkomen dat kunstenaars een beroep moeten doen op de Algemene bij- standswet. Door de komst van de WIK kan een kunstenaar met een inkomen onder bestaansminimum kiezen voor de bijstand met de daarbij behorende arbeidsverplichtingen of voor de WIK - met een lager basisbedrag en risico van terugbetalen, maar wel met ruimere mo- gelijkheden om bij te verdienen. Voor de evaluatie van de WIK is het van belang te weten of de WIK ook doet waarvoor hij bedoeld is. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de vraag in hoeverre de WIK daadwerkelijk functioneert als alternatief voor Abw, in paragraaf 7.2 komt de opbouw van de beroepspraktijk van kunstenaars aan de orde.

Beide deelonderzoeken zijn gebruikt als bron voor dit hoofdstuk. Dit hoofdstuk heeft een ietwat ander karakter dan de andere hoofdstukken: deels komen resultaten aan de orde die al in de an- dere hoofdstukken ter sprake kwamen, deze worden gecombineerd met nog niet vermelde resul- taten.


7.1 WIK als alternatief voor Abw


De WIK heeft mede tot doel te voorkomen dat kunstenaars (weer) een beroep doen op de bij- stand. Dat doel wordt bereikt als:
(a) veel kunstenaars uit de bijstand overstappen naar de WIK; (b) ook andere kunstenaars de WIK verkiezen boven de bijstand; (c) kunstenaars na de WIK niet (weer) in de bijstand komen.

Van Abw naar WIK
In het eerste WIK-jaar (1999) stapten zoals gezegd veel minder kunstenaars van de bijstand over naar de WIK dan in de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp van oktober 1996 werd ge- raamd: ruim 2.300 in plaats van 4.750. Het verschil tussen werkelijk en geraamd aantal Abw- uitstromers kan ten dele berusten op het feit dat het aantal kunstenaars in de bijstand al daalde vóórdat de WIK in werking trad en nádat de ramingen werden opgesteld. Naar schatting maakte bijna de helft van de beeldend kunstenaars die eind 1998 in de bijstand zaten in 1999 de over- stap naar de WIK, ruim de helft dus niet. Daar was de WIK voor een substantieel aantal kunste- naars een goed alternatief voor de Abw.

Toch kan moeilijk gezegd worden dat de WIK in dit opzicht aan het gestelde doel heeft beant- woord. In het jaar 2000 stapten nog maar 116 kunstenaars over van Abw naar bijstand, daarna wordt het aantal ex-Abw'ers niet meer als zodanig geregistreerd (ze vallen immers onder de zij- instromers). Volgens gemeenten komt het echter niet meer zo vaak voor dat kunstenaars de overstap van Abw naar WIK maken.


41



Ofschoon in het kader van dit evaluatie-onderzoek niet speciaal aandacht is besteed aan kunste- naars die in de Abw bleven, lijkt de stap voor veel kunstenaars in de Abw te groot, althans af- gaande op ervaringen van gemeenten op dit punt en op resultaten van ander onderzoek1. Dit heeft te maken met verschillen tussen WIK en bijstand: · kunstenaars moeten een minimale omzet uit kunst genereren om voor de WIK in aanmerking te komen. Dit geldt sinds 1-1-2000 ook voor kunstenaars in de Abw. Daarmee is de WIK voor een deel van de kunstenaars in de Abw onbereikbaar; · het `basisinkomen' van de kunstenaar daalt tot 70% van de bijstandsnorm (in 1999 80% voor ex-Abw'ers). Om toch minimaal op het sociaal minimum uit te komen zullen kunstenaars moe- ten kunnen beschikken over redelijk zekere bijverdiensten. Voorzover die er niet zijn wegen de voordelen van de WIK ­ vrijstelling van sollicitatieplicht en ruimere bijverdienmogelijkheden dan in de bijstand ­ niet op tegen de nadelen van een inkomensdaling; · een deel van de kunstenaars in de Abw ziet ook op tegen de beperking van de gebruiksduur tot maximaal 4 jaar. Blijkbaar voelen ze zich niet zeker genoeg dat ze binnen die tijd over vol- doende inkomsten beschikken;
· voor kunstenaars met een eigen huis is de overstap van Abw naar WIK bovendien onaantrek- kelijk omdat bij aanvang van de WIK de waarde van het eigen huis opnieuw wordt vastgesteld (en meegeteld als vermogen). Gezien de stijging van de huizenprijzen zal de het vermogen van de kunstenaar veelal (aanzienlijk) hoger worden getaxeerd dan in de Abw.

Uit het onderzoek onder gemeenten zijn bovendien indicaties af te leiden dat de voordelen van de WIK boven bijstand deels teniet gedaan worden door de wijze waarop in de praktijk met kunste- naars in de bijstand wordt omgegaan2. Zo kent de Abw weliswaar een algemene sollicitatieplicht, in de praktijk lijken bepaalde groepen kunstenaars hiervan `de facto' of zelfs `formeel' te zijn vrij- gesteld. Het gaat hierbij vaak om specifieke groepen kunstenaars, bijvoorbeeld de oudere die al jarenlang van de Abw gebruik maken en veelal ongeschikt worden gevonden voor loondienst3.

De ex-Abwers die de overstap naar de WIK wel maakten leven met de WIK (volgens een aantal centrumgemeenten) soms onder het sociaal minimum. De opbouw van een renderende beroeps- praktijk is voor deze groep veelal niet meer reëel (anders was het ze namelijk al lang gelukt). Toch melden andere centrumgemeenten juist dat de WIK ook voor deze groep een positief effect heeft: ze worden aangezet tot het zoeken naar bijverdiensten, waardoor zij minder bijstandsaf- hankelijk worden. Wel doet zich voor deze groep de vraag voor wat er gaat gebeuren op het mo- ment dat deze kunstenaars vier jaar van de WIK gebruik hebben gemaakt.


---

1 Uittenbogaard, L. en Renooy, P.H. (2001) Wikken of Wegen. Onderzoek naar kunstenaars in de WIK en de bij- stand. Regioplan, Amsterdam. Volgens dat rapport (pp. 22) zijn geringe inkomsten uit kunst en de beperkte ge- bruiksduur de belangrijkste redenen waarom kunstenaars in de bijstand geen WIK aanvragen.
2 Aangezien het deelonderzoek onder gemeenten louter is uitgevoerd aan de hand van ervaringen van WIK- ambtenaren kunnen hierover slechts indicaties worden afgegeven. Om echt inzicht in de omgang met kunstenaars in de Abw te verkrijgen zouden bijstandsambtenaren moeten worden geconsulteerd (en kunstenaars in de Abw zelf).

3 Verder is het in principe denkbaar dat kunstenaars in de Abw niet steeds al hun inkomsten uit kunst aan de sociale dienst opgeven. Door de onregelmatigheid van inkomsten en omdat die inkomsten vaak niet in loondienst worden verkregen zijn ze immers voor de sociale dienst moeilijk controleerbaar. Gemeenten hebben in het onderzoek ove- rigens geen signalen op dit punt afgegeven.


42




De afweging WIK - Abw voor andere kunstenaars
Zij-instromers en beginnende kunstenaars kunnen in principe in plaats van de WIK ook een be- roep doen op de bijstand. Gemeenten zien de WIK ook vooral als een goed alternatief voor de Abw voor deze twee groepen. Doordat deze groepen nu een beroep kunnen doen op de WIK, worden ze ook meer geprikkeld om inkomsten te verwerven en deze ook daadwerkelijk op te ge- ven. Ze moeten immers aan de omzeteis voldoen en daarnaast mogen ze tot 125% van het bij- standsniveau bijverdienen.

Het overgrote deel van de zij-instromers (80%) wist dat de bijstand een alternatief vormde maar koos toch voor de WIK. Bijna 40% van de zij-instromers in de WIK zou naar eigen zeggen een beroep hebben gedaan op Abw als de WIK-aanvraag was afgewezen. Voor de rest was bijstand blijkbaar niet aan de orde. Daarmee is de WIK voor een substantieel deel van de zij-instromers blijkbaar een goed alternatief voor de bijstand., maar niet voor alle zij-instromers. Zij-instromers maken gebruik van de WIK op het moment dat bepaalde inkomsten wegvallen en ze toch als kunstenaar actief willen blijven of omdat ze meer tijd willen besteden aan de opbouw van een be- roepspraktijk (en door de WIK bijbaantjes kunnen afstoten). De bijstand zal voor deze groep vaak geen aantrekkelijke optie zijn vanwege de sollicitatieplicht (waardoor ze de beroepspraktijk in we- zen zouden moeten opgeven).

Slechts een klein deel van de schoolverlaters maakt gebruik van de WIK (20%). Overigens doet een nog kleiner deel van hen beroep op bijstand (minder dan 4%). De meeste schoolverlaters lij- ken het zonder inkomensondersteunende maatregelen te redden. Ook van de schoolverlaters in de WIK weet het grootste deel dat ze een beroep hadden kunnen doen op bijstand. Slechts een vijfde van de schoolverlaters in de WIK zou naar eigen zeggen een beroep op bijstand hebben gedaan als de WIK-aanvraag was afgewezen. De WIK is dus voor een kleine groep schoolverla- ters een alternatief voor de bijstand, de rest heeft blijkbaar andere mogelijkheden om in de kosten van het bestaan te voorzien.

Na de WIK
Kunstenaars die uit de WIK gaan, kunnen (weer) een beroep doen op de bijstand als ze naar de maatstaven van de Abw onvoldoende inkomsten hebben, met alle rechten (hogere uitkering) en plichten (sollicitatieplicht) die daar bijhoren. Het overgrote deel van de uitstroom (zeker tweeder- de) heeft echter een inkomen boven de bijstandsnorm en komt daardoor niet in aanmerking voor bijstand. Vijf procent van alle uitstromers zit naar eigen zeggen in de bijstand. De meesten van hen beëindigden de WIK vanwege ziekte, zwangerschap of andere privé-omstandigheden.

De overgang van WIK naar bijstand wordt daarmee tot nu toe nauwelijks gemaakt. Belangrijkste reden daarvan is dat beëindiging van de WIK tot nu toe voornamelijk is ingegeven door een toe- name van inkomsten, deels uit een beroepspraktijk of eigen bijverdiensten, deels ook vanwege stipendia, erfenissen of het inkomen van de partner. Van belang hierbij is te onderkennen dat nog niemand de maximale gebruiksduur van de WIK heeft doorlopen. Hoeveel kunstenaars na opge- bruik van hun trekkingsrechten (weer) een beroep zullen doen op bijstand is op dit moment niet te zeggen.

Er zijn overigens maar weinig Wikkers (7%) die achteraf vinden dat ze beter hadden kunnen kie- zen voor bijstand, met de rechten en plichten die daarbij horen. Verreweg de meeste Wikkers (85%) vinden dat ze er goed aan gedaan hebben voor de WIK te kiezen. Er zijn überhaupt maar


43



weinig kunstenaars die de WIK beëindigen omdat ze het financieel niet kunnen bolwerken of om- dat ze er `geen zin' meer in hebben (samen 14% van de uitstroomredenen). Eenmaal in de WIK blijkt deze dus een goede regeling te zijn.

Conclusie
Al met al kan worden geconcludeerd dat de WIK voor een deel van de kunstenaars een goed al- ternatief is voor de Abw: die kunstenaars met een zekere stroom aan neveninkomsten uit kunst of een gemengde beroepspraktijk maar met onvoldoende mogelijkheden om zonder een beroep op inkomensondersteunende maatregelen rond te komen. Voor een deel zal het echter waarschijnlijk een tijdelijk alternatief zijn; na de maximale termijn zal een groep nog steeds afhankelijk zijn van inkomensondersteunende maatregelen.

De WIK is voor een deel van de kunstenaars te hoog gegrepen. Daarbij gaat het vooral om kun- stenaars die al langere tijd in de Abw zaten en een klein deel van de gevestigd kunstenaars en de schoolverlaters. Voor hen biedt de WIK geen goed alternatief voor de bijstand vanwege te hoge toetredingsdrempels, een te gering basisinkomen en de beperkte gebruiksduur. Het gaat hier dus vooral om kunstenaars die geen of zeer beperkte eigen inkomsten hebben.

Een ander deel van de kunstenaars heeft de WIK niet nodig. Met name een groot deel van de schoolverlaters lijkt het (in ieder geval het eerste jaar na de opleiding) ook zonder inkomenson- dersteuning wel te redden.


7.2 De opbouw van een renderende beroepspraktijk

Wanneer de WIK de kunstenaar ­ conform de doelstelling - inderdaad de mogelijkheid biedt in betrekkelijke rust te werken aan de opbouw van een renderende beroepspraktijk is het doel wat dit betreft gerealiseerd. Of kunstenaars er ook in slagen een renderende beroepspraktijk op te bouwen is daarbij in principe niet meer van belang; de mogelijkheid is er in ieder geval mee ge- boden. Desalniettemin is het wel interessant te kijken in hoeverre Wikkers erin slagen een be- roepspraktijk op te bouwen, waarbij resultaten uit beide onderzoeken met elkaar worden . Daarnaast zijn ten tijde van het ontwerp van de WIK verwachtingen geuit omtrent de werking er- van. De WIK als zodanig biedt geen inhoudelijke of financiële ondersteuning bij het opbouwen van een beroepspraktijk, daarvoor moet de kunstenaar een beroep doen op het flankerend be- leid (hetgeen geen onderwerp is van deze evaluatie). Wel werd verwacht dat er van de combina- tie van uitkeringshoogte, bijverdienmogelijkheden en onkostenregeling een activerend effect op de kunstenaar zou uitgaan.

Achtereenvolgens is in deze paragraaf aandacht voor: · Betrekkelijke rust;
· De activerende werking van de WIK;
· De werking van flankerend beleid;
· Renderende beroepspraktijk.


44




`Betrekkelijke' rust
Hoewel dit niet letterlijk aan kunstenaars is gevraagd is uit de enquête onder Wikkers af te leiden dat de WIK inderdaad de bedoelde rust biedt om te werken aan de opbouw van een beroepsprak- tijk:
· Wikkers zien het ontbreken van een sollicitatieplicht als belangrijkste voordeel van de WIK (ongeveer driekwart van de Wikkers noemt dit als voordeel) · Alle kunstenaars in de WIK zijn naar eigen zeggen ook daadwerkelijk als kunstenaar actief, vrijwel allemaal (ruim 95%) verwerven ze ook inkomsten uit het werk als kunstenaar. Gemid- deld komt ongeveer tweederde van de neveninkomsten (aanvullend op de WIK) voort uit werk op het vakgebied.
· De helft van de Wikkers wil er nog een tijdlang gebruik van maken. Het grootste deel van die laatste groep wil zich de komende tijd vooral richten op de ontwikkeling van inhoudelijke en vakmatige kwaliteiten en vaardigheden en/of op inhoudelijke vernieuwing of een andere artis- tieke oriëntatie. Ook de zakelijke en commerciële kant krijgt van veel kunstenaars echter de aandacht, evenals versterking van het relatienetwerk (beide de helft). De zekerheid van een basisinkomen en het ontbreken van een sollicitatieplicht biedt een groot deel van de kunstenaars in de WIK dus inderdaad de rust te werken aan de opbouw van een be- roepspraktijk. Uit het onderzoek onder kunstenaars zijn zelfs indicaties af te leiden dat met name sommige zij-instromers bewust de WIK opzoeken omdat ze dan in alle rust met kunst bezig kun- nen zijn en minder tijd hoeven te besteden aan bijbaantjes (ongeveer eentiende van de zij- instromers noemt dit spontaan als voordeel van de WIK). Ook volgens de meeste centrumgemeenten biedt de WIK de bedoelde rust. Aan de andere kant wordt opgemerkt dat veel kunstenaars van meet af aan op zoek moeten naar baantjes naast het werken als kunstenaar omdat ze nou eenmaal in de kosten van het bestaan moeten voorzien. Driekwart van de podiumkunstenaars en tweederde van de beeldend kunstenaars in de WIK heeft dan ook inkomsten die niet uit het werk als kunstenaar voortkomen (maar uit werk wat aan het vakgebied is gerelateerd of dat daar volledig buiten valt). De rust is daarmee betrekkelijk.

De activerende werking van de WIK
Aan centrumgemeenten is gevraagd of de combinatie van uitkeringshoogte, bijverdienmogelijk- heden en onkostenregeling een activerende werking op de kunstenaar heeft (wat betreft het ver- werven van neveninkomsten naast de WIK). Ongeveer een kwart van de centrumgemeenten ziet in de praktijk ook een activerende werking, ze zien immers kunstenaars die op zoek moeten naar bijbaantjes. De meeste gemeenten relativeren de activerende werking. Die zien (grote) groepen kunstenaars die geen interesse hebben om bij te verdienen en met minder geld genoegen nemen om volledig `voor de kunst te kunnen gaan'. Zij signaleren dan ook dat een substantieel deel van de Wikkers onder het bijstandsniveau leeft (veelal ingeschat op een kwart tot de helft). In de en- quête onder Wikkers komt echter naar voren dat rond de 15% van de alleenstaande Wikkers1 on- der bijstandsniveau leeft. Dit wordt afgeleid vanuit het feit dat de eigen inkomsten van deze groep beneden de 500 gulden netto per maand liggen.

Het beeld van centrumgemeenten spoort dus niet met de antwoorden van kunstenaars hierover. Hierbij moet nog wel bedacht worden dat die genoemde 15% alleen betrekking heeft op alleen- staanden en waarschijnlijk het daadwerkelijke aandeel (iets) onderschat. De onkosten zijn name-


---

1 Voor de samenwonende Wikkers en alleenstaande ouders waren te weinig gegevens beschikbaar om er een per- centage uit af te kunnen leiden.


45



lijk niet meegenomen in de berekening (althans dat is in de vraagstelling niet als zodaning geëx- pliciteerd). Met de aftrek van onkosten zal er een groter deel onder de bijstandsnorm uitkomen. Daarmee is het verschil tussen het beeld van gemeenten en het uit de enquête onder kunste- naars afgeleide percentage echter zeker niet weggenomen.

Het verschil kan deels verklaard worden uit het feit dat in de praktijk vaak de meest schrijnende gevallen het zichtbaarst zullen zijn. Dit maakt dat er bij centrumgemeenten een vertekend beeld kan ontstaan over het aantal Wikkers met weinig inkomsten. In principe zou het verschil er ook op kunnen duiden dat kunstenaars niet alle inkomsten opgeven aan gemeenten (dit is echter niet te controleren op basis van de onderzoeksresultaten).

Tot slot signaleren gemeenten een armoedeval voor die kunstenaars die slechts geleidelijk hun inkomsten uit kunst weten uit te breiden: van een inkomensniveau van 125% van het sociaal mi- nimum kunnen ze terugvallen tot net boven bijstandsniveau (wanneer ze immers een inkomen op bijstandsniveau hebben vervalt het recht op WIK).

De werking van het flankerend beleid
Het flankerend beleid heeft als doel de kunstenaar te helpen bij het vormen van een beroepsprak- tijk. Iets meer dan de helft van de kunstenaars die in 1999 en 2000 in de WIK kwamen, nam vóór
1-4-2001 deel aan het flankerend beleid. Met name kunstenaars die al langer in de WIK zitten, beeldend kunstenaars en oudere kunstenaars nemen deel aan het flankerend beleid. Gemiddeld genomen zullen dit ook de groepen zijn met gemiddeld wat minder goede perspectieven op het opbouwen van een renderende beroepspraktijk.

Het flankerend beleid wordt ook gewaardeerd door Wikkers. Bijna tweederde van de kunstenaars zag ten tijde van de aanvraag (tamelijk) veel voordeel in de WIK doordat een beroep kon worden gedaan op het flankerend beleid. In werkelijkheid blijkt dit een veel belangrijker voordeel dan ver- wacht: het wordt genoemd op de derde plaats van werkelijk ervaren voordelen.

Het uitstroompercentage is onder deelnemers aan het flankerend beleid lager dan onder de niet- deelnemers. Dit heeft waarschijnlijk meer te maken met verschillen in pers pectieven tussen deel- nemers en niet-deelnemers dan met de effectiviteit van het flankerend beleid. Kunstenaars die niet lang in de WIK willen blijven, of de WIK niet zo lang nodig hebben, hebben kennelijk minder behoefte aan extra steun via het flankerend beleid dan degenen die gedurende langere tijd in de WIK blijven.

Iets minder dan de helft van de centrumgemeenten zegt onvoldoende zicht te hebben op de mo- gelijkheden die het flankerend beleid biedt. Hun kennis is in die mate onvoldoende, dat zij Wik- kers niet naar behoren door kunnen verwijzen. Niet alle centrumgemeenten stimuleren kunstenaars dan ook gebruik te maken van flankerend beleid. Uit de enquête onder kunstenaars is echter niet het beeld ontstaan dat kunstenaars onbekend zijn met het flankerend beleid. Het lijkt er eerder op dat de groepen die geen gebruik maken van het flankerend beleid dit waarschijn- lijk niet nodig achten voor de ontwikkeling van hun beroepspraktijk. Wel is van de groep kunste- naars die ontevreden is over de informatievoorziening bij aanvraag (een derde), 13% ontevreden over de informatieverstrekking over het flankerend beleid tijdens de aanvraag.


46




Centrumgemeenten die kunstenaars wel stimuleren van het flankerend beleid gebruik te maken doen dit onder meer door elk jaar een projectplan in te dienen bij PKW/SSK of door gebruik te maken van de cursus `Kunst is ondernemen, ondernemen is kunst' van Memo.

Daarnaast biedt bijna de helft van de centrumgemeenten aanvullend op het flankerend beleid be- paalde faciliteiten die kunstenaars ondersteunen bij het opbouwen van een renderende beroeps- praktijk. Dit hoeft overigens niet volgens de wet. Het zijn vooral de middelgrote centrumgemeenten die dit doen. Het gaat dan vooral om het organiseren van exposities, of het regelen van cursussen voor Wikkers (vooral op het vlak van ondernemersvaardigheden). Sommi- ge gemeenten zijn een mentorproject gestart waarin oudere gevestigde kunstenaars met een ei- gen beroepspraktijk Wikkers begeleiden. Een derde van de centrumgemeenten stelt Wiw-banen ook open voor Wikkers, terwijl dit volgens de Wiw eigenlijk niet mag.

Een vijfde van de kunstenaars zegt ook dat de centrumgemeente meer doet dan alleen het ver- strekken van een uitkering1. Zij noemen onder meer het geven van advies, informatieverstrekking over expositieruimten, organiseren van bijeenkomsten en cursussen et cetera. De meningen on- der kunstenaars of centrumgemeenten deze extra steun wel moet bieden zijn overigens verdeeld: niet iedereen heeft er behoefte aan. Door sommigen wordt het als betuttelend ervaren.

Renderende beroepspraktijk?
In het onderzoek naar de werking van de WIK vanuit het perspectief van de kunstenaar is geke- ken in hoeverre Wikkers erin slagen een renderende beroepspraktijk op te bouwen. Hiertoe is ge- keken naar de positie van Wikkers die inmiddels geen gebruik meer maken van de WIK (de uitstroom) en naar de perspectieven van kunstenaars die nog steeds van de WIK gebruik maken.

De positie van uitstromers
Volgens de gegevens in het CWB van september 2001 ontving op dat moment 26 procent van de kunstenaars die in 1990 of 2000 in de WIK kwamen géén uitkering meer2. Hoeveel kunstenaars na beëindiging van de WIK nu een renderende beroepspraktijk hebben, hangt af van het criterium dat men verkiest:
· ruim 90 procent van de WIK-uitstromers is en blijft actief als kunstenaar; · bijna 85 procent denkt binnen zes maanden geen beroep (meer) te hoeven op de WIK of de bijstand;
· zeker tweederde heeft een inkomen boven de bijstandsnorm; · bijna 45 procent heeft naar eigen zeggen een renderende beroepspraktijk èn heeft substantië- le3 inkomsten uit werk op zijn vakgebied en daaraan gerelateerd werk; · een derde heeft naar eigen zeggen een renderende beroepspraktijk èn heeft substantiële in- komsten uit werk op zijn vakgebied.
Wordt gekozen voor een ruime definitie van het begrip renderende beroepspraktijk waarbij vooral inhoudelijke aspecten worden meegenomen dan heeft een grote meerderheid van de uitstroom inmiddels een renderende beroepspraktijk. Wordt een zeer strikte definitie aangehouden (de kun-
---

1 Aangezien de allergrootste gemeenten aanzienlijk minder faciliteiten op dit vlak ontwikkeld hebben is het niet on- logisch dat slechts eenvijfde iets van dergelijke faciliteiten heeft gemerkt.
2 In de telefonische enquête van het ECKCW onder kunstenaars in en uit de WIK is onder meer gekeken naar de inkomenssituatie en beroepspraktijk van kunstenaars uit de WIK-populatie 1999-2000 die op het moment van on- dervragen (oktober 2001) naar eigen zeggen geen gebruik meer maakten van de uitkering: dat gold voor 37 procent (gewogen naar de populatie).

3 Onder substantieel is verstaan tenminste 1.700 gulden per maand aan inkomsten uit beide bronnen samen.










47



stenaar kan rondkomen van louter inkomsten uit werk op het vakgebied) dan heeft toch nog een derde een renderende beroepspraktijk. Bijna de helft (45%) van de uitstromers geeft zelf aan in- middels een renderende beroepspraktijk te hebben (waarbij de kunstenaar een eigen definitie aan dit begrip kon geven). Podiumkunstenaars staan er over het geheel genomen beter voor dan beeldend kunstenaars en overige scheppende kunstenaars die uit de WIK zijn.

De positie van huidige Wikkers
Ruim de helft (55%) van de kunstenaars die nog in de WIK zitten denkt een renderende beroeps- praktijk te hebben opgebouwd bij beëindiging van de WIK (waarbij ze wederom zelf inhoud kon- den geven aan het begrip `renderende beroepspraktijk'). De rest denkt van niet. Kunstenaars in de WIK koesteren wat dit betreft minder verwachtingen naarmate ze ouder zijn, en podiumkun- stenaars zijn optimistischer dan beeldend kunstenaars.

Ook centrumgemeenten is gevraagd naar een inschatting van de perspectieven van Wikkers. Zij schatten in dat slechts een beperkt deel van de kunstenaars erin zal slagen binnen vier jaar een ­ al dan niet gemengde ­ renderende beroepspraktijk op te bouwen. Meestal wordt dit percentage ingeschat op minder dan een kwart. Ze baseren die inschatting vooral op hun ervaring dat er wei- nig groei zit in de inkomsten van kunstenaars. De meeste gemeenten zeggen bovendien dat wei- nig kunstenaars de WIK beëindigen omdat ze uit hun beroepspraktijk voldoende inkomsten hebben om in hun bestaan te voorzien. Dit laatste wordt echter niet bevestigd uit de enquête on- der kunstenaars (zie onder `De positie van uitstromers' hierboven). Gemeenten zijn dus pessi- mistischer dan de kunstenaars zelf. Aan de ene kant lijken gemeenten vooral begaan met de minder succesvollen onder de kunstenaars en zal die groep hun perceptie mogelijk met name bepalen. Aan de andere kant zullen kunstenaars niet altijd goed in staat zijn hun kansen reëel in te schatten. Een ander aspect dat het verschil kan verklaren is de kans op selectieve non- respons onder uitstromers. Er werden in de enquête minder uitstromers bereikt dan geraamd (respons onder uitstroom was 47% tegen 52% gemiddeld). Het is niet onaannemelijk dat vooral de succesvolle uitstromers deel hebben genomen aan de enquête en dat de minder succesvolle weigerden. Het beeld van een zeer succesvolle uitstroom moet daarmee iets genuanceerd wor- den. Dit neemt echter niet weg dat gemeenten toch geen goed beeld hebben kunnen geven over de daadwerkelijke uitstroom.

Centrumgemeenten verwachten dat het vooral voor Abw-instromers en schoolverlaters lastig is binnen vier jaar een renderende praktijk te realiseren en achten zij-instromers juist het meest kansrijk. Dit wordt echter niet bevestigd door de cijfers. Schoolverlaters blijken namelijk het snelst uit te stromen, en niet de zij-instromers. Waarschijnlijk is dit vooral een theoretische analyse van gemeenten geweest, die niet gebaseerd is op ervaringen uit de praktijk.

Hoe dan ook, centrumgemeenten zeggen dat behoefte lijkt te bestaan aan extra ondersteuning van de kunstenaars bij de opbouw van een beroepspraktijk. Centrumgemeenten die Wikkers graag meer begeleiding en ondersteuning willen bieden zeggen doorgaans dat de financiële mid- delen daartoe ontoereikend zijn.


48




Conclusie
Afgaande op de inzichten uit beide deelonderzoeken lijkt de WIK de kunstenaar dus inderdaad de mogelijkheid te bieden in betrekkelijke rust te werken aan de opbouw van een beroepspraktijk. Wat dit betreft is daarmee aan de doelstelling voldaan. De resultaten maken ook duidelijk dat een deel van de kunstenaars er in de huidige constructie in zal slagen een renderende beroepsprak- tijk op te bouwen. Een deel is het al gelukt: ruim 10% van de WIK-populatie 1999-2000, (45% van de uitstroom) heeft inmiddels naar eigen zeggen een renderende beroepspraktijk èn substantiële inkomsten uit werk op het vakgebied en daaraan gerelateerd werk. Een ander deel verwacht dat het nog gaat lukken: 40% van de WIK-populatie 1999-2000 (55% van de kunstenaars die nog in de WIK zitten) denkt een renderende beroepspraktijk te hebben opgebouwd bij beëindiging van de WIK. Afgaande op de inzichten van de kunstenaars zelf zal ongeveer de helft van de Wik- populatie 1999-2000 er dus in slagen een renderende beroepspraktijk op te bouwen binnen het tijdsbestek van de WIK. De rest, ook ongeveer de helft van de WIK-populatie, zal er vermoedelijk niet in slagen binnen vier jaar een ­ al dan niet gemengde ­ renderende beroepspraktijk op te bouwen. Gemeenten zijn overigens wat pessimistischer en gaan er van uit dat minder dan een kwart van de kunstenaars erin zal slagen een al dan niet gemengde renderende beroepspraktijk te starten. De waarheid zal waarschijnlijk ergens in het midden liggen.


49




50





8 Conclusies





8.1 Inleiding


Op basis van de onderzoeksresultaten moet de Minister van SZW en het parlement zich een oor- deel kunnen vormen over de vraag in hoeverre met de instrumenten van de WIK de algemene doelstellingen zijn of kunnen worden gerealiseerd. Bovendien moet op basis van de resultaten beoordeeld kunnen worden of er aanleiding is de WIK op onderdelen aan te passen en zo ja, op welke wijze.

In dit hoofdstuk worden daarom de belangrijkste conclusies die uit beide deelonderzoeken te for- muleren zijn op een rij gezet. Dit gebeurt door een antwoord te formuleren op de voor een evalua- tie van de WIK relevante beleidsvragen:
· In hoeverre wordt de doelstelling van de WIK gerealiseerd? Waardoor wel/niet? · Hoe werkt de WIK uit in de praktijk? Welke groepen maken er met name gebruik van, en op welke manier? Welke functie heeft de WIK voor deze groepen? · Zijn er regeltechnische/organisatorische knelpunten in de manier waarop de WIK is vormge- geven?


8.2 Realisatie van de doelstelling


Doel van de WIK is "kunstenaars een kans bieden in betrekkelijke rust- zonder de acute nood- zaak een groot deel van de beschikbare tijd te spenderen aan het verwerven van een inkomen- (opnieuw) een renderende, al dan niet gemengde beroepspraktijk op te bouwen en in het ver- lengde daarvan voorkomen dat kunstenaars een beroep moeten doen op de Algemene bij- standswet." Door de komst van de WIK kan een kunstenaar met een inkomen onder bestaansminimum kiezen voor de bijstand met de daarbij behorende arbeidsverplichtingen of voor de WIK - met een lager basisbedrag en risico van terugbetalen, maar wel met ruimere mo- gelijkheden om bij te verdienen.

WIK als alternatief voor Abw
Voor een deel van de kunstenaars is de WIK een goed alternatief voor de Abw: dat deel met een zekere stroom aan inkomsten uit kunst (eventueel in combinatie met andere inkomsten), maar met onvoldoende mogelijkheden om zonder inkomensondersteunende middelen rond te komen. Bijna de helft van de beeldend kunstenaars uit de bijstand en 20% van de schoolverlaters koos in
1999 voor de WIK.


De WIK is voor een deel van de kunstenaars te hoog gegrepen. Het gaat hier vooral om kunste- naars die al langere tijd in de Abw zaten. De WIK is voor deze kunstenaars waarschijnlijk geen goed alternatief omdat ze (nog) te weinig eigen inkomsten uit kunst hebben en ook niet verwach- ten dat dat op korte termijn zal veranderen.


51



Een ander deel van de kunstenaars heeft de WIK (nog) niet nodig. Zo slaagt een zeer groot deel van de beginnende kunstenaars er het eerste jaar na de opleiding in om zonder WIK of bijstand rond te komen. Het huidige betrekkelijk grote aandeel van jongere kunstenaars in de WIK bete- kent echter dat een aantal van hen een paar jaar na beëindiging van de opleiding waarschijnlijk als zij-instromer toch een beroep op de WIK zal doen.

De rust te werken aan de opbouw van een beroepspraktijk Afgaande op de inzichten uit beide deelonderzoeken lijkt de WIK de kunstenaar inderdaad de mogelijkheid te bieden in betrekkelijke rust te werken aan de opbouw van een beroepspraktijk: Wikkers zien het ontbreken van een sollicitatieplicht als belangrijkste voordeel van de WIK en kunnen zich door de zekerheid van een basisinkomen richten op de ontwikkeling van inhoudelijke kwaliteiten en vaardigheden, inhoudelijke vernieuwing, commerciële aspecten van een kuns t- praktijk, het opbouwen van een netwerk, etc. Het onderzoek onder kunstenaars doet zelfs ver- moeden dat sommige zij-instromers bewust de WIK opzoeken, omdat ze dan in alle rust met kunst bezig kunnen zijn en minder tijd hoeven te besteden aan bijbaantjes.

Vooral centrumgemeenten merken op dat die rust niet onbegrensd is: veel kunstenaars moeten van meet af aan op zoek naar baantjes naast het werken als kunstenaar omdat ze nou eenmaal in de kosten van het bestaan moeten voorzien. Tweederde tot driekwart van de Wikkers heeft ook inderdaad inkomsten die niet uit het werk als kunstenaar voortkomen maar uit werk wat aan het vakgebied is gerelateerd of dat daar volledig buiten valt.

De resultaten maken ook duidelijk dat de betrekkelijk rust waarin kunstenaars in de WIK aan de ontwikkeling van hun beroepspraktijk kunnen werken in veel gevallen niet binnen de gestelde termijn zal leiden tot een renderende beroepspraktijk. Ruwweg de helft van de WIK-populatie
1999-2000 verwacht daar wel in te slagen of heeft al een renderende beroepspraktijk (voldoende inkomsten uit werk op vakgebied plus daaraan gerelateerd werk). Voor anderen is de maximale termijn van vier jaar te kort of zal een renderende beroepspraktijk ook op langere termijn niet haalbaar zijn. Voor de laatsten is de WIK louter een tijdelijke ink omensvoorziening.


8.3 De uitwerking van de WIK in de praktijk

Het bereik
Het aantal ex-Abwers en schoolverlaters dat gebruik maakt van de WIK blijft achter bij de ver- wachtingen, het aantal zij-instromers is juist hoger dan verwacht. Al met al is ongeveer driekwart van het geraamde aantal kunstenaars van de WIK gebruik gaan maken. Daarmee blijft het bereik achter bij de verwachtingen, maar een relativering is op zijn plaats: · Het aantal kunstenaars in de bijstand was al minder dan ten tijde van de raming toen de WIK in 1999 (met vertraging) werd ingevoerd.
· Ook het aantal schoolverlaters blijft achter bij de verwachtingen. Een groot deel lijkt de WIK niet direct nodig te hebben. Het kan zijn dat dit in een later stadium wel het geval is; het is op zich niet onaannemelijk dat een substantieel deel van de zij-instromers bestaat uit schoolver- laters die een paar jaar nadat ze de opleiding hebben afgerond toch gebruik maken van de WIK (getuige het flinke aantal 20-ers onder de zij-instromers.


52




De deelnemers
Gebruikers van de WIK vormen geen homogene groep. Er nemen zowel beeldend kunstenaars als podiumkunstenaars aan deel, zowel jongeren als ouderen, zowel alleenstaanden als gehuwde en samenwonende kunstenaars. Toch nemen er zowel absoluut als relatief veel beeldend kun- stenaars, jongere kunstenaars (onder de 35 jaar) en alleenstaanden deel aan de WIK. Bijna de helft van de WIK-populatie 1999-2000 is afkomstig uit de Abw, bijna een derde is zij-instromer en ongeveer een kwart is schoolverlater.

Deelnemers aan de WIK hebben wel met elkaar gemeen dat ze onvoldoende eigen inkomsten hebben om in de kosten van het bestaan te voorzien, maar voldoende inkomsten hebben of ver- wachten om samen met de WIK-uitkering op een acceptabel inkomensniveau uit te komen. De WIK is daarmee een interessante voorziening voor een middengroep uit de kunstenaarspopulatie. Voor een deel is de WIK eenvoudigweg niet nodig ­ die hebben voldoende inkomsten, voor een deel is de WIK te hoog gegrepen.

De functie van de WIK
Toch kan de functie van de WIK binnen deze groep verschillen: · Voor een substantieel deel van de ontvangers is de WIK een noodzakelijke inkomensvoorzie- ning om als kunstenaar actief te kunnen zijn. De WIK heeft vooral voor de beeldend kunste- naars en ex-Abwers deze functie. Eenmaal in de WIK blijft het voor hen noodzakelijk om naast het werk op hun vakgebied ook inkomsten te verwerven uit werk gerelateerd aan of buiten het vakgebied, in aanvulling op de WIK-uitkering. Een deel van de kunstenaars (15% van de al- leenstaanden) leeft zelfs onder het sociaal minimum. Voor een niet onbelangrijk belangrijk deel van deze groep doet zich de vraag voor wat er gaat gebeuren wanneer hun vier jaar ge- bruiksrechten zijn opgebruikt;
· Voor een ander deel is de WIK (deels) een manier om meer tijd te kunnen steken in het ont- wikkelen van een beroepspraktijk, omdat er minder tijd nodig is voor het verwerven van ne- veninkomsten. Vooral podiumkunstenaars en zij-instromers behoren tot deze categorie. Deze groep beschikt doorgaans over meer inkomsten uit werk op het vakgebied, en kan het zich met de WIK permitteren minder tijd te steken in het verwerven van neveninkomsten. Wanneer het deze groep lukt inderdaad hun inkomsten uit werk op het vakgebied uit te breiden, even- tueel in een gemengde beroepspraktijk.
· Voor een tot nu toe klein percentage kunstenaars heeft de WIK gefungeerd als tijdelijke op- vang bij terugvallende eigen inkomsten. Verreweg de meeste kunstenaars maken zonder on- derbrekingen gebruik van de WIK. Niet meer dan zeven procent van de WIK-populatie 1999-
2000 onderbrak en hervatte de uitkering wel eens, 70% maakte vanaf het moment van toela- ting tot september 2001 zonder onderbreking gebruik van de WIK.

Waardering van de WIK door deelnemers
Driekwart van de Wikkers beoordeelt de WIK positief, met name vanwege de vrijstelling van de sollicitatieplicht, de gunstige beroepskostenaftrek en het flankerend beleid. Dit laatste voordeel van de WIK blijkt belangrijker dan kunstenaars vooraf verwachtten, en duidt erop dat hier dus ook een reële behoefte aan bestaat. Een zesde is negatief, met name vanwege de administratieve rompslomp en het feit dat men (toch) meer bezig is met geld verdienen dan met kunst.


53



Aandachtspunten
Een aantal van de hierboven beschreven effecten van de WIK zijn niet conform de verwachtingen ten tijde van het ontwerp van de regelgeving. Dit maakt het zinvol de wenselijkheid ervan te be- oordelen. Daarbij gaat het met name om:
· Het gegeven dat een groot deel van de kunstenaars in de bijstand de overstap naar de WIK niet heeft gemaakt. De oorzaak is waarschijnlijk dat veel van die kunstenaars eenvoudigweg onvoldoende neveninkomsten hebben of verwachten om met de WIK op een acceptabel in- komensniveau uit te komen. Dit lijkt een realistische afweging van die kunstenaars, temeer daar uit het onderzoek toch al lijkt af te leiden dat de WIK voor een substantieel deel louter een tijdelijke inkomensvoorziening zal vormen; · De bevinding dat het bereik onder schoolverlaters achterblijft bij de verwachtingen in combina- tie met een juist hoger bereik onder zij-instromers. Eerder is al geopperd dat schoolverlaters mogelijk met een vertraging van enkele jaren een beroep doen op de WIK. Als dat inderdaad zo is (hetgeen dit onderzoek niet met zekerheid kan vaststellen) zou de uitwerking daarvan op de kansen van die schoolverlaters op het daadwerkelijk opbouwen van een renderende be- roepspraktijk nader onderzocht moeten worden; · De groep zij-instromers is breder dan alleen de kunstenaars die tijdelijk beroep moeten doen op de WIK. Het vermoeden bestaat dat een deel van de zij-instromers inkomsten uit neven- werkzaamheden vervangt met het inkomen uit de WIK. Daarbij gaat het om nevenwerkzaam- heden die (teveel) beslag leggen op de tijd van de kunstenaar en die niet of weinig bijdragen aan diens artistieke ontwikkeling. Dit kan zelfs zo ver gaan dat de kunstenaars bijbaantjes af- stoot om in aanmerking te komen voor de WIK;
· De verwachting dat naar schatting ongeveer de helft van de Wikkers er naar eigen zeggen niet in zal slagen bij beëindiging van de WIK een renderende beroepspraktijk te hebben opge- bouwd. Veel gemeenten zouden graag meer ondersteuning bieden, en bijvoorbeeld ook rege- lingen als de Wiw openstellen om de kunstenaar in ieder geval te kunnen helpen bij het vinden van voldoende neveninkomsten. Kunstenaars in de WIK blijken zelf ook een grotere behoefte te hebben aan ondersteuning dan ze aanvankelijk zelf verwachtten; · De conclusie dat de WIK voor een substantieel deel van de kunstenaars een tijdelijke ink o- mensvoorziening lijkt te worden. Dit deel is eigenlijk na vier jaar `terug bij af'. Op zich kan nog als effect worden gezien dat de WIK die kunstenaars de mogelijkheid heeft geboden te probe- ren of ze een renderende beroepspraktijk kunnen opbouwen. Toch zou nagedacht moeten worden of dit een wenselijke uitwerking van de WIK is. Mocht dit niet het geval zijn dan liggen er aan de ene kant aanknopingspunten in het kijken naar de toelatingscriteria (strenger ma- ken) en de voorlichting aan kunstenaars (meer waarschuwen voor het feit dat de WIK een tij- delijke voorziening is). Veel kunstenaars en gemeenten pleiten aan de andere kant voor een verlenging van de maximale gebruiksduur en extra ondersteuning bij de opbouw van een ren- derende (al dan niet gemengde) beroepspraktijk.


54





8.4 Knelpunten in de manier waarop de WIK is vormge- geven

Een groot deel van de beoogde populatie kunstenaars maakt gebruik van de WIK. De WIK heeft ertoe geleid dat een grote groep kunstenaars de bijstand heeft verlaten en voorkomt in veel ge- vallen dat kunstenaars die zijn aangewezen op inkomensondersteunende maatregelen een be- roep doen op bijstand. Kunstenaars zijn over het algemeen tevreden over de WIK en de uitvoering van de WIK. Ook gemeenten en Vvk oordelen op hoofdlijnen positief over de WIK.

Desondanks zijn er uit het onderzoek een aantal knelpunten naar voren gekomen die relevant zijn bij een bezinning op de toekomst van de WIK.

De regelgeving
Uit het onderzoek komt naar voren dat verschillende gemeenten op bepaalde punten moeite hebben met de regelgeving. Sinds 1999 is ook al meerdere malen gebleken dat de WIK op be- paalde punten onvoldoende was `dichtgetimmerd'. Nadien zijn door middel van circulaires van het Ministerie van SZW en aanvullende regelgeving nadere aanwijzingen gegeven over de te voeren handelswijzen. Dat neemt niet weg dat gemeenten nog steeds punten van kritiek op de regelge- ving formuleren.

Gemeenten benoemen expliciet:
· Onduidelijkheden en een gebrek aan eenduidigheid in de regelgeving, met name waar het gaat om inkomensbepalingen en de toepassing van het begrip beroepskosten. · Problemen in de toepassing van regels: Meer specifiek komt uit het onderzoek naar voren dat de omzeteis in de praktijk de enige naar kunstenaars hard te maken reden is om de WIK- aanvraag af te wijzen, terwijl deze juist lastig verifieerbaar is (omdat kunstenaars gemakkelijk `pro forma' verkopen kunnen opvoeren);
· Hiaten in de regelgeving: het ontbreken van de mogelijkheid tot het regelen van een voorschot in de WIK is hiervan de belangrijkste. Daarnaast biedt de WIK in sommige situaties onvol- doende grond tot terugvordering (wanneer de kunstenaar zich niet aan diens verplichtingen houdt);
· Onrechtvaardigheden in de regelgeving: vooral het in het kader van het beroepskostenforfait gemaakte onderscheid tussen scheppend en uitvoerend kunstenaar vinden gemeenten soms erg gezocht. Bovendien doet de hoogte van het beroepskostenforfait niet altijd recht aan de daadwerkelijke onkosten. Ook wordt het onrechtvaardig gevonden dat een Wsf-lening wordt verrekend als inkomsten bij de definitieve bepaling van het inkomsten, en dat inkomsten van de kunstenaar die zijn gegenereerd na beëindiging van de WIK maar voor 31 december wor- den meegerekend bij de uiteindelijk afrekening; · Omslachtige procedures: vooral de verplichting dat schoolverlaters en hiphoppers de procedu- re van de beroepsmatigheidstoets moeten doorlopen, terwijl dat sec voor een beoordeling van de aanvraag eigenlijk geen meerwaarde oplevert; · Het ontstaan van een armoedeval door de wijze waarop de WIK is vormgegeven: kunstenaars die geleidelijk hun inkomsten uit kunst weten uit te breiden kunnen bij beëindiging van de WIK terugvallen van een inkomensniveau van 125% van het sociaal minimum tot net boven bij- standsniveau (wanneer ze immers een ink omen op bijstandsniveau hebben vervalt het recht


55



op WIK). Aanvullend daarop kunnen kunstenaars ook nog negatieve consequenties ondervi n- den bij andere inkomensgerelateerde maatregelen wanneer ze de WIK verlaten hebben.

Gemeenten zijn bovendien veel tijd kwijt met de verrekening inkomsten van kunstenaars. Ook kunstenaars noemen spontaan dat zij de administratieve verplichtingen graag anders zouden zien. Dit lijkt echter inherent aan het karakter van een regeling waarin gekozen is voor de con- structie dat de definitieve uitkering afhankelijk is van de bijverdiensten van de gebruikers. Het on- regelmatige en vaak lastig verifieerbare karakter van die inkomsten is hierin overigens wel een complicerende factor.

De organisatorische vormgeving
De WIK wordt uitgevoerd door 39 centrumgemeenten. De grote en middelgrote centrumgemeen- ten werken voornamelijk met aparte WIK-consulenten die zich alleen of grotendeels met de WIK bezighouden, in de kleine centrumgemeenten voeren Abw-consulenten de WIK uit naast hun normale taak. Er zijn centrumgemeenten waar het totale aantal Wikkers zich beperkt tot enkele tientallen. De vraag doet zich voor of met name die kleine gemeenten wel voldoende mogelijkhe- den hebben om voldoende deskundigheid ten aanzien van de regeling en de doelgroep op te bouwen. Volgens de meeste centrumgemeenten zelf lukt dit aardig, enkele kleine gemeenten vinden zichzelf hierop nog tekort schieten. Wel geeft iets meer dan de helft van de centrumge- meenten (vooral de middelgrote en grotere) aan dat ze de regelgeving niet op alle punten duide- lijk en eenduidig vinden.

Al met al komt hieruit wel het beeld naar voren dat de centrumgemeenten nog behoorlijk worste- len met de WIK en de uitvoering ervan. In de enquête onder kunstenaars wordt deze worsteling van gemeenten bevestigd: van de kunstenaars heeft bijna 40% klachten over de deskundigheid en opstelling van de centrumgemeenten. Daarbij scoren de grootste centrumgemeenten en de allerkleinste relatief slecht. Middelgrote centrumgemeenten doen het in de ogen van de kunste- naar het best. Daaruit lijkt inderdaad op te maken dat een minimumomvang noodzakelijk is om de nodige deskundigheid en routine op te bouwen maar dat een te grote organisatie de gepercipi- eerde kwaliteit van de dienstverlening ook niet ten goede komt. De grootste centrumgemeenten kiezen vaak voor schriftelijke/telefonische afhandeling en hebben daardoor weinig persoonlijk contact met de kunstenaar.

Spanninge n met andere regelgeving
De ruimte voor bijverdiensten uit werk gerelateerd aan het vakgebied en de verrekening over de periode van een kalenderjaar kunnen negatieve consequenties hebben bij onder meer de aan- slag inkomstenbelasting, de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, de huursubsidie en het Ziekenfonds. Zo komen kunstenaars in de WIK vaak niet in aanmerking voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en huursubsidie, en wordt de WIK door de belastingdienst niet altijd gezien als een lening (terwijl dit wel zou moeten). Deze problemen berusten op een combinatie van factoren:
· De verschillende `regimes' (definities en criteria) van de WIK, inkomstenbelasting en sociale zekerheid zijn onvoldoende op elkaar afgestemd. · De ambigue sociaal-fiscale status en de onregelmatige inkomsten van kunstenaars in de WIK zorgen ervoor dat inkomsten van kunstenaars die in de WIK zitten, in fiscaal opzicht ten dele onder inkomsten uit arbeid in loondienst, uit zelfstandige beroepsbeoefening en een uitkering (WIK) kunnen vallen, ieder met hun eigen voor- en nadelen.


56




· De WIK is een lening en bijverdiensten worden na een jaar verrekend. Hierdoor valt het WIK- jaar niet samen met het belastingjaar.
· Een gebrek aan informatie bij kunstenaars in de WIK, bij centrumgemeenten en bij de Belas- tingdienst.

Er zullen zich naar verwachting ook weer knelpunten voordoen door de nieuwe belastingwetge- ving. Omdat pas dit jaar voor het eerst volgens de nieuwe systematiek de aanslag inkomstenbe- lasting wordt opgemaakt is het nog onduidelijk wat daarvan de concrete gevolgen zijn voor de uitvoering van de WIK. Centrumgemeenten maken zich wel zorgen over hoe bijvoorbeeld reke- ning te houden met de heffingskorting.


57




58




Research voor Beleid
Schipholweg 13 - 15
Postbus 985

2300 AZ Leiden
telefoon: (071) 5253737
telefax: (071) 5253702
e-mail: rvb@rvbh.nl
www.researchvoorbeleid.nl


59