European Commission
ip/02/575
Brussel, 17 april 2002
Commissie verlengt vrijstelling van gemeenschappelijke onderneming van
Maersk en P&O Nedlloyd voor pendeldiensten per spoor
De Europese Commissie heeft besloten geen bezwaar te maken tegen de
verlenging met drie jaar van de vrijstelling van een
gemeenschappelijke onderneming van Maersk Intermodal BV en P&O
Nedlloyd BV, die ten behoeve van beide moederondernemingen het vervoer
van containers tussen zeehavens en in het binnenland gelegen terminals
verzorgt via pendeldiensten per spoor met een vaste dienstregeling. De
gemeenschappelijke onderneming, die oorspronkelijk werd goedgekeurd in
1998 voor een periode van drie jaar, zal naar verwachting voor een
grotere concurrentie in het goederenvervoer per spoor blijven zorgen,
een voordeel dat ruimschoots opweegt tegen de beperking van de
mededinging tussen Maersk en P&O Nedlloyd.
De onderhavige zaak heeft betrekking op European Rail Shuttle BV
(ERS), een gemeenschappelijke onderneming van Maersk Intermodal BV en
P&O Nedlloyd BV. De voornaamste activiteit van de onderneming bestaat
erin spoordiensten ten behoeve van haar beide moederondernemingen te
verrichten voor het vervoer van hun containers tussen verscheidene
zeehavens en een aantal in het binnenland gelegen terminals. ERS
verkoopt tevens alle eventueel resterende treincapaciteit aan derden.
De overeenkomst tot oprichting van een gemeenschappelijke onderneming
werd aanvankelijk in 1998 bij de Commissie aangemeld met het oog op
het verkrijgen van een vrijstelling op grond van Verordening 1017/68
van 1968 houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied
van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren. De
verordening bepaalt dat indien de Commissie geen bezwaar maakt tegen
een transactie, deze automatisch voor een periode van drie jaar is
vrijgesteld, wat destijds gebeurd is.
Na het verstrijken van de periode van drie jaar hebben Maersk en P&O
Nedlloyd een verzoek ingediend om de vrijstelling te verlengen. Een
samenvatting van de nieuwe aanmelding is bekendgemaakt in het
Publicatieblad van 17 januari 2002(1)
. Er waren geen bezwaren.
In haar beoordeling van de marktontwikkeling tijdens de afgelopen
jaren merkt de Commissie op dat het ERS-netwerk zijn oorspronkelijke
activiteiten tussen de haven van Rotterdam en in het Duitse en
Italiaanse binnenland gelegen terminals heeft uitgebreid. Het netwerk
omvat thans immers ook de havens van Bremerhaven en Hamburg, alsmede
andere in het Duitse binnenland gelegen terminals en nieuwe punten in
onder meer Polen en Hongarije.
De Commissie is van oordeel dat ERS weliswaar nog steeds
mededingingsverstorende effecten kan hebben, maar dat daar ook zekere
voordelen tegenover staan, zoals met name het feit dat de uitbreiding
van het ERS-netwerk de concurrentie verder in de hand zal werken op
een markt die nog maar vrij korte tijd geleden vrijwel geheel in
handen was van de nationale spoorwegmaatschappijen.
De Commissie heeft dan ook besloten dat de transactie geen aanleiding
geeft tot ernstige twijfels in de zin van artikel 12, lid 3, van
Verordening 1017/68, hetgeen automatisch inhoudt dat de
gemeenschappelijke onderneming voor een nieuwe periode van drie jaar
vrijstelling geniet.
(1)
PB C 13.