---
Brieven aan de Kamer
---
Rapport Van Kemenade
17-04-2002
Gelet op de publiciteit terzake, bied ik u hierbij aan de nota, die de directeur Voorlichting begin oktober 1998 op mijn verzoek naar aanleiding van het rapport - Van Kemenade heeft opgesteld. De nota was primair bedoeld om te reageren op vragen, die naar verwachting van de zijde van de media zouden worden gesteld. Vandaar dat de nota is opgesteld door mijn directeur Voorlichting. Ik heb hedenochtend nadrukkelijk met de ondertekenaar van de betreffende nota nogmaals vastgesteld dat de nota geenszins beoogde de conclusies van het rapport - Van Kemenade op enigerlei wijze ter discussie te stellen.
DE MINISTER VAN DEFENSIE
Mr. F.H.G. de Grave
Vooruitlopend op een ongetwijfeld uitgebreidere en gestructureerde nalezing van het rapport van dr. J.A. van Kemenade ontvangt u, zoals gevraagd, een eerste becommentariëring. Het betreft hier deel 1 van het rapport. Commentaar op deel 2 volgt.
H. van den Heuvel Directeur Voorlichting
Het rapport-Van Kemenade: vragen en commentaar
A. Opdracht aan dr. J.A. van Kemenade als onafhankelijk onderzoeker
1. Wie waren bij de besluitvorming met betrekking tot de opdracht aan dr. J.A. van Kemenade betrokken? Was de minister-president hier ook bij betrokken?
B. Medewerkers van de heer Van Kemenade
1. Is de door de heer Van Kemenade als een van zijn medewerkers genoemde mr. D. Bijl dezelfde persoon als de steller van de nota van het hoofd van de Militaire Inlichtingendienst van 20 augustus jl.?
2. Hebben medewerkers dan wel oud-medewerkers van Defensie aan de totstandkoming van het rapport meegewerkt?
C. Opzet van het rapport
1. Waarom maakt de heer van Kemenade in het rapport (dee1 1) geen melding van het feit dat de door hem gehoorde 35 personen ook de mogelijkheid hadden vertrouwelijke mededelingen te doen? Wat is er met deze vertrouwelijke mededelingen gedaan? Waarom zijn ze -anders dan de telefonisch verkregen vertrouwelijke mededelingen- niet in geanonimiseerde vorm aan het rapport toegevoegd? Bestaat er een vertrouwelijk (deel van het) rapport naast het nu geopenbaarde? Wat is er met de vertrouwelijk verstrekte schriftelijke informatie gebeurd? Waarom is een deel van de door de gesprekspartners verschafte vertrouwelijke docu-menten wel en een ander deel niet aan het rapport toegevoegd?
D. Inhoud van het rapport (paginagewijs)
1. (blz. 3: "Het was uiteraard niet mogelijk om deze verklaringen op deugdelijke wijze te controleren op hun waarheidsgehalte of om daarop het beginsel van hoor en wederhoor toe te passen). Hoe verhoudt deze passage zich met de voorlegging van een aantal uitspraken cq. beschuldigingen aan een aantal gehoorden en het scheppen van de mogelijkheid hen te laten reageren? (bijlage 5). Waarom is dat niet consequent gebeurd? Hoe is desalniettemin het oordeel van dr. Van Kemenade over de aan hem gedane uitspraken van een aantal gehoorden?
2. (blz. 5: verwijzing naar schriftelijk verslag debriefing 23 juli 1995). Waarom maakt dr. Van Kemenade geen melding van het feit dat tijdens zijn onderzoek bekend werd dat aan dit (summiere) verslag uitgebreide gespreksverslagen ten grondslag liggen en dat deze gespreksverslagen nimmer zijn beschikbaar gesteld aan de ambtenaren die met de brief van minister Voorhoeve aan de Tweede Kamer (3 augustus 1995) belast waren? Wat is de verklaring voor het feit dat deze verslagen pas na ruim drie jaar bekend werden bij de Centrale Organisatie?
3. (blz. 8: "Het OM antwoordt (op een vraag van Nova van 4 augustus 1998) dat door Officier van Justitie Besier, na overleg met de KMAR, kort voor 26 juli 1995 opdracht is gegeven tot het onderzoek (naar het mislukte fotorolletje"). Hoe is dit te rijmen met het feit dat het fotorolletje volgens een persbericht van officier van Justitie Besier van 4 augustus 1995 pas op 26 juli 1995 is mislukt? Wat is de verklaring voor deze discrepantie?
N. B. er is sprake van een merkwaardige hardnekkigheid (ook in processen-verbaal) in het noemen van een eerdere datum dan 26 juli 1995 waarop het fotorolletje zou zijn mislukt.
Is het antwoord van het OM mondeling, dan wel schriftelijk gedaan? Zo het schriftelijk is gedaan, is dan ook verwezen naar eerdere berichtgeving cq processen-verbaal? Zo neen, waarom is niet volstaan met een verwijzing naar de op 22 juli 1998 aan Nova ter beschikking gestelde processen-verbaal en het persbericht van 4 augustus 1995.
4. (blz. 8: 4 à 5 Dutchbatters zouden tijdens of na de val van de enclave fotorolletjes zijn kwijtgeraakt). Waarom wordt niet nader ingegaan op de omstandigheden waaronder deze fotorolletjes zijn verloren gegaan? Zijn de fotorolletjes tijdens of na de val aan anderen (bataljonsleiding, MID, Kmar) afgestaan? Zijn ze ontwikkeld in particuliere foto-ontwikkelcentrales?
5. (blz.10: "Van 7 augustus 1995 tot en met 17 augustus 1995 vindt een vijftal besprekingen (over het debriefings-onderzoek) plaats"). Volgens oud-minister Voorhoeve (deel2, bijlage 4, verslag eerste gesprek, blz 4) vond op 7 augustus een Politiek Beraad over de opzet van de debriefing plaats. Daarvan blijkt echter geen sprake te zijn geweest. Op 7 augustus zijn -voorzover mij bekend geen gesprekken over de debriefing gevoerd. Het aantal van vijf besprekingen in deze periode dient dus vier te zijn.
N.B. het verslag van dit PB is op basis van de WOB door Netwerk opgevraagd. (datums PB in die periode: 10 juli (22/95), 28 augustus (23/95)).
Hoe kan het rapport overigens beweren dat van deze vijf gesprekken (waaronder dus ook het PB van 7 augustus 1995) geen verslagen zijn gemaakt, terwijl oud-minister Voorhoeve beweert dat er een kort verslag (een soort besluitenlijst) van deze ene vergadering zou zijn? Als dat door Van Kemenade zou zijn onderzocht, dan zou hij tot de conclusie zijn gekomen dat er geen PB op 7 augustus 1995 heeft plaatsgehad? Wordt Voorhoeve hier in bescherming genomen?
6. (Blz. 12: op 12 augustus 1995 wordt gesproken met de beoogd leider van het onderzoek, generaal Van der Wind). Klopt deze datum? 12 augustus 1995 is immers een zaterdag. Waar vond dit gesprek plaats? Wie waren bij dat gesprek aanwezig? Waarom wordt op deze plaats in het rapport de lijdende vorm gekozen? Bestaat er onduidelijkheid over de identiteit van de aanwezigen? Waren Huyser en De Ruiter bij het gesprek aanwezig?
7. (Blz. 14: een gedepersonaliseerd feitenrelaas). Wie droegen kennis van dit feitenrelaas? Waarom is dit (geanonimiseerde) feitenrelaas niet openbaar gemaakt? Welke overwegingen lagen aan geheimhouding ten grondslag?
N.B. Het bestaan van dit relaas was tot 28 september 1998 onbekend (bij mij)?
8. (Blz.14: waarnemingen van mogelijke schendingen van het oorlogsrecht worden beschikbaar gesteld aan het ICTY). Hoe is dat gebeurd? Klopt het dat zoals uit het gesprek met majoor Kuijs blijkt twee versies van deze berichtgeving bestonden (Deel 2, bijlage 4, gesprek met majoor Kuijs, blz. 6)? Zijn aan het ICTY -zoals vantevoren afgesproken -"volledige verslagen" toegezonden of alleen maar een samenvatting? Wie heeft de oorspronkelijke afspraak genegeerd dan wel geherinterpreteerd?
9. (Blz. 15: "Aan het eind van de gesprekken moet de gedebriefden worden gevraagd de zakelijke schriftelijke weergave van hun gesprek te lezen en te ondertekenen. Het staat echter niet vast dat dit in alle gevallen daadwerkelijk is gebeurd?). Waarop berust deze mededeling in het rapport? Om welke Dutchbatters gaat het? Hebben deze militairen informatie verschaft over wangedrag dan wel medewerking aan oorlogsmisdaden? Waarom is dit niet nader uitgezocht door dr. Van Kemenade?
10. (Blz.20: er wordt op deze bladzijde vier maal gesproken over een "proces-verbaal", waar het marechaussee onderzoeksverslag van de melding van het incident bij OP-Mike wordt bedoeld). Een Freudiaanse vergissing?
11. (Blz. 26: "Mede door vertraging binnen de Centrale Organisatie kwam het stuk (verklaring-Franken) echter pas zo laat onder ogen van een van de naaste medewerkers van de minister.."). Wordt hier gesuggereerd dat de medewerker van DJZ die in de ochtend van 27 juli 1995 achter het bestaan van deze verklaring (en de aanwezigheid bij de KL-staf) komt deel uitmaakt van een doofpot-organisatie?
N.B. Vanaf 18 juli (dus tien dagen voor van 27 juli 1995) was de verklaring bij de KL-staf bekend.
12. (Blz. 29: het OM zou tegen de achtergrond van wat nu bekend is wellicht nadere vragen hebben over de aanwijzingen van generaal Couzy dat bij het onderzoek naar de lekkende kolonel sprake zou zijn geweest van beïnvloeding van getuigen). Waarom stelt het OM geen nader onderzoek in? Waarom twijfelt het OM wel aan de door generaal Couzy genoemde vermeende beïnvloeding van een getuige, maar wordt hier niet genoemd de door drie personen (Van Baal, Van den Breemen en Kreemers) gemelde poging van generaal Couzy om het strafrechtelijk onderzoek naar de lekkende kolonel te stoppen dan wel te belemmeren?
13. (Blz.30: er wordt een nota gemaakt, waarin de minister wordt gewaarschuwd dat "bij verder onderzoek een beerput opengaat") Waarom wordt hier niet aangegeven wie de nota heeft opgesteld?
14. (Blz. 30: onderzoek naar mogelijke geldtransacties). Wie heeft dit onderzoek in april 1994-maart 1995 uitgevoerd? Wie waren daarvan op de hoogte? Waarom is daar niets mee gedaan? N.B. 74 (!?) militairen blijken tijdens de debriefing over het smokkelen van valuta verklaringen te hebben afqelegd.
15. (Blz. 50: "Mij is gebleken dat de tekst van de overeenkomst (Smith-Mladic) reeds op 12 augustus 1995 bij de Centrale Organisatie beschikbaar was.). Wat was de reden dat de Koninklijke landmacht deze tekst op een zaterdag aan de CO deed toekomen? Was er een vraag naar gesteld? Maakte de aanbieding deel uit van een groter pakket aan informatie? Hoe is deze tekst aangeleverd en bij wie? Wat is er vervolgens mee gedaan? Betrof het de tekst van de overeenkomst of was ook het zogeheten gespreksverslag hieraan toegevoegd?
Documenten die in het rapport worden genoemd
Deel 1. Blz. 6 Brief van het Openbaar Ministerie Arnhem aan de directie juridische zaken, 21 augustus 1995. Blz. 27 Gespreksverslag Mladic-Smith, 19 juli 1995. Blz. 28 Brief Kofi Annan aan ambassadeur Biegman, 29 september 1995.
Nieuws
Ministerie van Defensie