European Commission

IP/02/563

Brussel, 16 april 2002

Vrij verkeer van diensten: inbreukprocedures tegen België, Duitsland, Luxemburg en Oostenrijk

De Europese Commissie heeft besloten België en Duitsland voor het Hof van Justitie te dagen vanwege de eisen die zij stellen aan communautaire werkgevers die voor grensoverschrijdende dienstverlening werknemers die onderdaan zijn van derde landen, willen detacheren. Deze voorwaarden zijn in strijd met de bepalingen van het Verdrag inzake het vrije verkeer van diensten (art. 49 van het EG-Verdrag). De Commissie heeft besloten een formeel verzoek in de vorm van een met redenen omkleed advies te sturen naar Luxemburg en Oostenrijk waarin deze landen wordt verzocht hun wetgeving terzake aan te passen. Het met redenen omkleed advies is de tweede fase van de inbreukprocedure als bedoeld in art. 246 van het EG-Verdrag. Als binnen twee maanden na ontvangst van dit advies geen bevredigend antwoord van de betrokken lidstaten wordt ontvangen, kan het de Commissie besluiten deze twee landen eveneens voor het Hof van Justitie te brengen.

De voorwaarden voor detachering van personeel van een bedrijf beïnvloeden de mogelijkheden van dit bedrijf om diensten aan te bieden. Bedrijven die in een lidstaat zijn gevestigd hebben nog steeds vaak moeilijkheden wanneer zij personeelsleden die geen onderdaan zijn van een lidstaat, tijdelijk naar een andere lidstaat willen sturen om daar diensten aan te bieden. Deze moeilijkheden hebben te maken met de voorwaarden voor binnenkomst (inreisvisum), verblijf en werk, maar ook met de terugkeer van de gedetacheerde werknemer naar het land van vestiging van zijn werkgever.

Deze restricties zijn echter in strijd met art. 49 van het Verdrag (vrij verkeer van diensten) en de jurisprudentie van het Hof van Justitie in de arresten Rush Portuguesa C-113/89 van 27/3/90 en Vander Elst C-43/93 van 9/8/94. Het Hof heeft namelijk besloten dat de verplichting om een werkvergunning aan te vragen voor werknemers die onderdaan zijn van een derde land maar in het land van vestiging van hun werkgever reeds een normaal arbeidscontract hebben, verder gaat dan hetgeen als noodzakelijke voorwaarde kan worden geëist om een dienst te verlenen.

In Duitsland moet voor een detachering voor dienstverlening van werknemers die onderdaan zijn van een derde land een "arbeidsvisum" worden aangevraagd dat pas wordt afgegeven als de betrokken werknemer minstens een jaar vóór de detachering bij de dienstverlener werkzaam is. Deze voorwaarden vormt een onverantwoorde en onevenredige beperking van de vrijheid van dienstverlening.

België heeft het verplicht aanvragen van een werkvergunning voor een detachering vervangen door een verblijfsvergunning. De voorwaarden die daaraan zijn verbonden, zijn echter zo omslachtig dat dit systeem niet in overeenstemming is met de beginselen van de uitspraak van het Hof van Justitie.

In Luxemburg is de detachering van werknemers die onderdaan zijn van een derde land pas mogelijk als een werkvergunning is verkregen die wordt afgegeven nadat de situatie op de arbeidsmarkt is geanalyseerd, hetgeen eveneens in strijd is met de beginselen in de jurisprudentie van het Hof.

In Oostenrijk is de verplichte werkvergunning vervangen door een systeem van ontvangstbevestiging dat de facto neerkomt op het aanvragen van toestemming, aangezien het ontbreken van een dergelijk bewijs voor de betrokken gedetacheerde werknemers tot boetes leidt en de weigering om het land binnen te komen of er te verblijven.

Als aan het binnenkomen, verblijven en werken dergelijke voorwaarden worden verbonden, wordt het vrij aanbieden of ontvangen van diensten op gebieden waarvoor personen zich moeten verplaatsen, vaak voor kleine perioden en op korte termijn (bijvoorbeeld in de bouw, de informatietechnologiesector) ten zeerste bemoeilijkt of vrijwel onmogelijk gemaakt. Deze belemmeringen van het vrije dienstenverkeer kunnen zeer negatieve economische gevolgen hebben in de sectoren waar de detachering van werknemers een oplossing kan bieden voor het tekort aan gekwalificeerd personeel.

Voorts is het voor een bedrijf in een andere lidstaat vrijwel onmogelijk om binnen de vereiste termijnen te reageren op een aanbesteding vanwege de omslachtige formaliteiten in verband met visa en verblijfsvergunningen.

Uit de talrijke bijdragen die de Commissie reeds heeft ontvangen in het kader van haar raadpleging over de "Strategie voor de dienstensector" waarmee zij in december 2000 is begonnen (IP/01/31), blijkt dat dit een ernstig probleem is voor de communautaire bedrijven die ervoor terugdeinzen diensten grensoverschrijdend aan te bieden. Dit geldt ook voor klanten die een beroep willen doen op dienstverleners die in een andere lidstaat zijn gevestigd.

Bij het opsporen van de belemmeringen voor het vrije dienstenverkeer, een actie die in het kader van de "Strategie voor de dienstensector" wordt uitgevoerd, moet derhalve met deze aspecten rekening worden gehouden. Deze raadpleging is trouwens nog steeds aan de gang en belanghebbenden kunnen voor eind april aan deze enquête een bijdrage leveren door bijvoorbeeld de volgende webpagina te raadplegen http://www.europa.eu.int/comm/internal_market/en/services/services/se rvices.htm

of contact op te nemen met het Directoraat-generaal Interne markt op het volgende e-mailadres: markt-services@cec.eu.int

Meer informatie over de lopende inbreukprocedures tegen de lidstaten is beschikbaar op de website Europa:

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/droit_com/index_en.h tm