Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
DN. 2002/1158
datum
12-04-2002
onderwerp
Tweede Natuurverkenning
TRC 2002/3667
bijlagen
1
Geachte Voorzitter,
Namens het kabinet bied ik u hierbij de Tweede Natuurverkenning (NVK2) aan met een reactie op de hoofdlijnen van de conclusies.
datum
12-04-2002
kenmerk
DN. 2002/1158
bijlage
Inhoud
De Natuurverkenning schetst de mogelijke toekomst van natuur en
landschap tot 2030, uitgaande van de huidige situatie en het vigerend
beleid en uitgaande van een viertal scenario's. Deze scenario's zijn
vooral gebaseerd op de lange termijn verkenningen van het CPB en de
IPCC (International Panel on Climate Change). De scenario's hebben
betrekking op combinaties van trends in de richting van
globalisering/regionalisering en individualisering/samenwerking.
Tussen de scenario's zijn er verschillen in de mate waarin de overheid
sturend optreedt ten opzichte van de ontwikkelingen in de markt.
De NVK2 maakt de kansen en bedreigingen zichtbaar voor de doelen die
het kabinet voor natuur en landschap heeft geformuleerd. De mogelijke
effecten van maatschappelijke trends en de consequenties van de
verschillende mogelijke bestuurlijke situaties worden via de vier
scenario's beschreven.
Reactie op hoofdlijnen
Uit NVK2 blijkt dat er duidelijke perspectieven zijn voor de
realisatie van voorgenomen beleidsdoelen met betrekking tot natuur en
landschap.
Dit stemt uiteraard tot tevredenheid. Natuur en landschap hebben zich
in deze kabinetsperiode duidelijk een goede positie weten te
verwerven.
Kwantitatief lijkt het natuurbeleid op hoofdlijnen op de goede weg. Er
liggen goede mogelijkheden om de EHS in haar gewenste omvang te
realiseren. De belangrijkste oorzaak daarvan ligt in het feit dat in
de NVK2 verwacht wordt dat de landbouw in omvang zal afnemen.
Maar er blijkt tevens uit de NVK2 dat er ook zorgpunten zijn en
onzekerheden. Deze hebben vaak betrekking op de kwalitatieve aspecten
van het natuurbeleid. Hier zal de komende jaren met veel nadruk
aandacht voor noodzakelijk zijn.
De in gang gezette beleidslijnen zullen daarom in het komende
regeerakkoord moeten worden bestendigd.
De NVK2 laat zien dat voor het kunnen realiseren van landsdekkende
beleidsdoelstellingen ten aanzien van natuur en landschap een
integraal rijksbeleid nodig is. Een beleid waarin natuur en landschap
vanzelfsprekende onderdelen zijn van de aanpalende beleidsterreinen
waar ze mede van afhankelijk zijn: landbouwbeleid, ruimtelijk
ordeningsbeleid, waterbeleid en milieubeleid.
In het navolgende wordt meer in detail ingegaan op de uitkomsten van
de NVK-2 en de reactie van het kabinet hierop.
Perspectieven voor natuur
De verkenning laat zien dat er voor de verbetering van de natuur goede
kansen liggen. Het areaal EHS en agrarische natuur zal duidelijk
kunnen toenemen. In hoeverre de landbouw inderdaad in omvang zal
afnemen, zoals de NVK2 stelt, hangt vooral af van de mate waarin deze
zich zal kunnen oriënteren op wereldmarktprijzen en/of een transitie
naar een duurzame landbouw kan organiseren. Deze vraagstukken worden
onderzocht in het IBO Heroriëntatie Landbouwbeleid.
Voor de verbetering van de natuurkwaliteit zijn er de meeste
perspectieven voor de EHS op het land. De kwaliteit van de natuur in
de grote zoete wateren en de brakke en zoute wateren blijft onder druk
staan.
De NVK2 geeft aan dat de meeste winst voor de natuur behaald wordt
door verbetering van de milieukwaliteit. Verder zijn van belang een
meer op veerkracht gericht waterbeheer door onder meer een vernatting
van de beekdalen, herstel van zoet-zoutgradiënten en een beperking van
de (niet duurzame) visserij op de Noordzee. Daarnaast vormt de
verstedelijkingsdruk een bedreiging voor de ambitie om te komen tot
een robuustere EHS.
Dit geschetste toekomstperspectief biedt in principe goede kansen om
de natuurdoelen uit Natuur voor mensen, mensen voor natuur (NVM) te
realiseren, waarbij het kabinet zich realiseert dat het aanvullend
milieubeleid, het waterbeleid en het ontsnipperingsbeleid onverminderd
de aandacht blijven vergen de komende jaren. Wel kan worden gesteld
dat de afgelopen kabinetsperiode door intensieve afstemming tussen het
natuurbeleid en het milieu-, water- en ruimtelijke ordeningsbeleid de
mogelijkheden voor verbetering binnen bereik zijn gekomen.
In het NMP4 en deel 1 van SGR2 is een lijn uiteengezet voor het
aanvullend milieubeleid waarbij tot 2010 via een intensivering van het
gebiedsgericht beleid in de beïnvloedingsgebieden rond de natuurkernen
('ommanteling EHS') een flinke stap vooruit kan worden gezet. Bij de
kabinetsformatie zal bekeken worden of de benodigde middelen voor dit
beleid kunnen worden vrijgemaakt.
In de NVK2 is aangegeven dat voor het realiseren van de
biodiversiteitsdoelen een samenhangende, robuuste EHS gewenst is (de
'groene infrastructuur' van Nederland). Dit sluit aan bij het in de
Nota NVM en het in deel 1 van het SGR2 verwoorde beleidsvoornemen om
de ruimtelijke samenhang te versterken. Het ontsnipperingsbeleid op
het gebied van infrastructuur krijgt aandacht in het Meerjarenplan
Ontsnippering, dat naar verwachting eind 2002 aan de Tweede Kamer zal
worden aangeboden.
Daarnaast zijn de robuuste verbindingen van belang. Er kan worden
geconstateerd dat er bij de provincies een toenemend enthousiasme is
om de uitwerking en realisatie hiervan op te pakken. Bij de komende
kabinetsformatie zal bekeken worden of voor de ontsnipperings- en
verbindingsopgave middelen beschikbaar komen.
Het kabinet heeft de in de NVK2 geconstateerde wenselijke
beleidsaanvullingen voor de zoute wateren reeds onderkend in de nota's
NVM en deel 1 van het SGR2. De noodzakelijk geachte betere afstemming
tussen het natuur- en het visserijbeleid staat inmiddels ook duidelijk
op de (Europese) agenda bij de herziening van het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid. Daarnaast worden de natuurdoelen op dit moment
vooralsnog vooral via sectoraal beleid bediend. Het kabinet werkt
momenteel aan de concretisering van het natuurbeleid in de Noordzee
middels het opstellen van het Plan van Aanpak Duurzaam Gebruik
Noordzee. De conclusies van het Natuurplanbureau over de negatieve
effecten van de bodemberoerende visserij op de mariene natuur en
biodiversiteit worden onderschreven; om dit probleem op te lossen
wordt met name ingezet op gebiedsgerichte maatregelen, waar nodig in
Europese context (herziening Gemeenschappelijk Visserijbeleid).
De conclusie in de NVK2 dat gebrek aan zonering van het gebruik van de
Noordzee leidt tot verdere afname van de biodiversiteit wordt als
ondersteuning opgevat voor de inzet voor gebiedsgericht beleid op zee
en bescherming van de meest bijzondere delen van de Noordzee.
Onderdeel hiervan is de toepassing van de Vogel- en Habitatrichtlijn
buiten de territoriale wateren. In lijn met de verklaring van de
vijfde Noordzeeministers Conferentie (maart 2002) bevestigt het
kabinet dat Nederland zal voldoen aan de verplichtingen die
voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen. In international
samenwerking zullen de bevoegde overheden de uitvoerbaarheid van de
toepassing van de richtlijnen nader onderzoeken. Het kabinet gaat
inventariseren welke gebieden op het Nederlands Continentaal Plat
(EEZ) zich op grond van de richtlijnen kwalificeren voor bescherming.
Voordat een lijst met gekwalificeerde gebieden naar Brussel wordt
opgestuurd zal het kabinet de sociale en economische gevolgen van de
kwalificatie van gebieden laten inventariseren.
Voor de zoete wateren, zowel de rijks- als regionale wateren, komen de aanbevelingen in de NVK2 met betrekking tot integraal beleid overeen met de intenties van de waternota's zoals NW4, 'Anders omgaan met water', Waterbeheer in de 21e eeuw en het standpunt 'Ruimte voor de Rivier'. In deze lijn wordt nu gewerkt aan de afstemming van de natuurambities (natuurdoelenkaart) in de uitwerkingen van deze nota's en de implementatie van de EU-Kaderrichtlijn Water. De conclusie van het Natuurplanbureau dat meer ruimte voor water extra perspectief biedt voor aquatische natuur is juist. Het kabinet onderkent dat het hiervoor noodzakelijk is om 'ruimte voor water' breed in te vullen. Door een meer duurzaam waterbeheer kan de veiligheid worden vergroot in combinatie met een versterking van natuurlijke waarden.
Op basis van de NVK2 ziet het kabinet voor de nabije toekomst de
regionale wateren als een belangrijk aandachtspunt. Voor de
bescherming en het herstel van natuur is hier nog grote winst te
verwachten, juist ook omdat water een belangrijke corridor-functie
heeft. Bovendien dient bezien te worden hoe combinaties met aanpalende
beleidsvelden, zoals recreatie en waterbeheer, mogelijk zijn. In dit
kader wordt ook samenhang gezien met de beïnvloedingsgebieden en de
reconstructiegebieden.
Bij de kabinetsformatie zal bekeken moeten worden of voor een
effectieve aanpak van de regionale wateren middelen beschikbaar worden
gesteld.
Perspectieven voor landschap
De door het Natuurplanbureau aangegeven aantasting van de identiteit
van de klassieke cultuurlandschappen is al langere tijd gaande en ook
door het kabinet geconstateerd. Het kabinet wil deze nadelige
ontwikkeling stoppen. Daartoe is in de nota NVM en vervolgens in deel
1 van het SGR2 de ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie (OLS)
uitgewerkt. Het kabinet ziet daarbij het cultuurlandschap niet als een
te fixeren fenomeen. Het landschap zal blijven veranderen in de tijd,
als uitingsvorm van een zich steeds wijzigend gebruik van de ruimte.
Dit neemt niet weg dat historische kwaliteiten van het landschap
herkenbaar kunnen en moeten blijven in de ontwikkeling van
landschappen door bij de (her)inrichting deze als uitgangspunt te
aanvaarden. Dit gedachtegoed is al eerder verwoord in de Nota
Belvedère. Uitgangspunt van de ontwikkelingsgerichte
landschapsstrategie is dat nieuwe ontwikkelingen met direct of
indirect ruimtebeslag in het landelijk gebied zodanig moeten worden
ingepast in het landschap dat de ruimtelijke kwaliteit hierdoor wordt
bevorderd. Integrale planvorming, gecombineerd met kwaliteitsborging
tot en met de uitvoering, moet ervoor zorgen dat de
kwaliteitsverbetering van het landschap daadwerkelijk van de grond
komt. Het positieve effect van de OLS op de landschappelijke kwaliteit
van ruimtelijke ingrepen is in de scenario-aanpak van de NVK2 niet
meegenomen. Het toetsen van de lange termijn ontwikkeling van het
landschap aan de hand van de mate van aantasting van klassieke
kwaliteiten, zonder een duidelijk perspectief op de ontwikkeling van
nieuwe landschappelijke kwaliteiten, geeft naar de opvatting van het
kabinet geen volledig beeld.
Het kabinet zal criteria voor de ontwikkeling van nieuwe
landschappelijke kwaliteiten nader uitwerken.
Ten behoeve van het opstellen van deel 3 van het SGR2 zal het Rijk
samen met de provincies verkennen op welke wijze, met welk tijdpad een
toetsingskader landschapskwaliteit wordt uitgewerkt. Hierbij wordt de
ontwikkeling van een landschapsdoelenkaart overwogen. Uiterlijk begin
2004 zal de Kamer een evaluatie ontvangen van de ervaringen die met de
ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie zijn opgedaan.
Bepalend voor het resultaat van het beleid zal ook zijn hoe met rode
en groene contouren in de praktijk zal worden omgegaan.
Perspectieven voor recreatiewaarde en beleving
De recreatiewaarde en de belevingswaarde blijven volgens de scenario's
op hetzelfde niveau als nu; in de Randstad en daarbuiten is in enkele
scenario's een verbetering mogelijk.
Om de recreatiemogelijkheden in de Randstad te verbeteren is volgens
het Natuurplanbureau een actief beleid nodig waarbij groengebieden
worden aangelegd. Het kabinet heeft dit tekort ook geconstateerd in
deel 1 van het SGR-2, waarin gesproken wordt over het weer in balans
brengen en daarna in balans houden van rood en groen. De bestaande
programma's volstaan daarvoor ten dele. Er is een inhaalslag wenselijk
voor het groen om de stad.
De inzet van het kabinet is er op gericht om de huidige opgaven tijdig
te realiseren (Randstadgroenstructuur en VINAC-strategisch groen) en
het tekort aan groen op termijn op te heffen. In de intentiedocumenten
die als gevolg van de verstedelijkingsgesprekken met de
kaderwetgebieden, provincies en grote steden momenteel worden getekend
door genoemde partijen en het Rijk, zijn ten aanzien van groen onder
meer afspraken opgenomen over de vigerende taakstellingen, het tijdig
op orde hebben van streek- en bestemmingsplannen en de inzet van
onteigening. In verband met de gesignaleerde tekorten aan
recreatienatuur is in deel 1 van het SGR-2 de kaart 'Tekorten groen om
de stad' opgenomen met een indicatie van de beschikbare recreatieve
opvangcapaciteit. Deze knelpuntenkaart - gebaseerd op een in opdracht
van de ANWB uitgevoerd onderzoek - geeft een indicatie van recreatieve
tekorten van groen om de stad (G30) die gezamenlijk ca. 60.000 ha
omvatten. De inzet van het kabinet is om een groen-blauwe impuls te
geven aan het groen om de stad, gericht op herstructurering van het
bestaande groen, het realiseren van groenblauwe verbindingen en de
aanleg van nieuw groen. Bij de kabinetsformatie zal bekeken moeten
worden of middelen voor deze plannen vrijgemaakt kunnen worden.
In de NVK2 wordt geconstateerd dat de verdichtingsopgave van bestaand
stedelijk gebied zo hoog is dat de verhouding groen en rood eerder
minder dan meer wordt. Het kabinet heeft in de vijfde Nota Ruimtelijke
Ordening criteria genoemd die bij het bepalen en inrichten van de rode
contouren worden gehanteerd. Door de stedelijke regio's wordt het
streven, om tot 2015 tenminste 50% van de vraag naar stedelijke
functies binnen de grens van bebouwd gebied 1996 te realiseren en het
daarbij tevens per saldo gelijk blijven van de oppervlakte groen, als
onverenigbaar gezien. Met de stedelijke regio's is in de
intentiedocumenten, die naar aanleiding van de
verstedelijkingsgesprekken worden opgesteld, daarom afgesproken dat de
nadere uitwerking van dit uitgangspunt plaatsvindt in het traject naar
de definitieve verstedelijkingsafspraken in 2003 (regioconvenanten),
conform de hiervoor relevante criteria zoals opgenomen in de PKB
onderdelen 'Bepalen van de rode contouren' (C.2c) en 'Beleid binnen
rode contouren' (C.2d) in deel 3 van de Vijfde Nota Ruimtelijke
Ordening.
Specifieke boodschappen NVK2
In de Natuurverkenning is een aantal specifieke punten opgenomen
waarop het kabinet graag kort wil reageren.
Ruimere groene contouren
In de NVK2 wordt ervoor gepleit de groene contouren niet om de netto
EHS te leggen maar breder op te zetten ('ommanteling EHS'). In deze
gebieden kan dan extra aandacht aan de milieu- en watercondities
worden gegeven, bijvoorbeeld via het aldaar nastreven van extensieve
vormen van landbouw, zoals biologische landbouw en agrarisch
natuurbeheer. Tevens wordt op deze manier een buffer tegen
verstedelijking gecreëerd.
De intentie achter deze gedachte is waardevol, maar het kabinet steunt
niet het instrument van ruimere groene contouren. In feite geeft het
beleid voor de beïnvloedingsgebieden aan de benadering in de NVK2 in
aanzienlijke mate invulling. In deze gebieden wordt via aanvullend
milieubeleid een stevige stap vooruit gezet in het verbeteren van de
milieu- en watercondities. Een ruime groene contour als buffer tegen
verstedelijking acht het kabinet evenmin gewenst. De groene contour
kent een externe werking. Wanneer verstedelijkingsopties in de
nabijheid van de groene contour aan de orde zijn vindt in het kader
van de in deel 3 van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening geschetste
werkwijze een afweging plaats.
Omgaan met kleine natuurgebieden
Er wordt in de NVK2 aangegeven dat de EHS vaak nog te versnipperd is
en dat robuustere systemen duidelijk de voorkeur hebben. Anderzijds
hebben kleinere eenheden vaak wel belangrijke biodiversiteitswaarden
en behoeven deze uit dien hoofde een goede bescherming.
Het kabinet deelt deze analyse en voert in dit verband een
tweesporenbenadering: er wordt èn gestreefd naar een robuustere EHS èn
tegelijkertijd wordt tegengegaan dat kleinere eenheden met belangrijke
natuurwaarden verloren gaan. Wel kan het aan de orde zijn dat andere
kleine eenheden, met minder belangrijke natuurwaarden en een geringe
duurzaamheid, bij ontwikkelingen die maatschappelijk onvermijdelijk
zijn worden gecompenseerd door nieuwe natuur in grotere eenheden. In
deel 1 van het SGR2 is aangegeven dat het kabinet samen met de
provincies en maatschappelijke organisaties discussie wil voeren over
welke kleine natuurgebieden niet meer tot de EHS moeten worden
gerekend en wat dat betekent voor het in te zetten instrumentarium op
nationaal en provinciaal niveau.
Groen in en om de stad
In de NVK wordt gesteld dat er grote tekorten zijn aan groen rond de
steden, zoals in de Randstad. Het beleid voor de rode contouren kan
leiden tot belemmeringen voor het realiseren van voldoende nieuw groen
en het in stand houden van het bestaande groen.
Zoals eerder in deze reactie is aangegeven deelt het kabinet de zorg
over voldoende groen rond de steden en is het van plan om, samen met
de betreffende provinciale, regionale en gemeentelijke overheden, deze
tekorten op te heffen. Met name zal het Rijk erop aandringen dat zo
spoedig mogelijk invulling wordt gegeven aan de rode contouren en
hiermee planologische duidelijkheid wordt gecreëerd. Onderzocht zal
worden hoe met 'rood voor groen' additionele middelen voor aanleg van
groen in en om de stad kunnen worden gerealiseerd. Het kabinet gaat
ervan uit dat het beleid voor de rode contouren het realiseren van
nieuw groen en het behoud van het bestaande groen niet belemmert. De
ontwikkelingen zoals die zich voor gaan doen zullen in ieder geval
nauwlettend worden gevolgd.
Water
De NVK2 constateert dat er enerzijds kansen zijn voor de natuur in het
waterbeleid maar dat er anderzijds natuurdoelen zijn die op een aantal
plekken niet zullen worden gehaald en moeten worden aangepast.
In deze reactie wordt eerder al aangegeven dat er diverse acties
gaande zijn om de natuurdoelen voor water te realiseren. Het kabinet
is dan ook geen voorstander van het temperen van de ambities voor de
natuurdoelen voor water. Zij hecht hier grote waarde aan. Dat wil niet
zeggen dat er geen oog is voor eventueel noodzakelijke aanpassingen.
In de reactie op de Natuurbalans 2001 (brief DN 2001/3635, d.d.
9-10-2001) is aangegeven dat het Rijk samen met provincies, gemeenten,
waterschappen, beheerders en andere betrokkenen gaat onderzoeken of
het functioneren van de grote eenheden binnen de EHS nog kan worden
verbeterd door een betere afstemming op de watersysteemgrenzen.
Hierbij wordt ook onderzocht of en in welke mate herbegrenzing van de
EHS, dan wel wijziging van het na te streven natuurdoel, gewenst is.
De resultaten van dit onderzoek zullen in deel 3 van het SGR2 worden
meegenomen.
De combinatie natuur-waterberging lijkt een interessante gedachte.
Momenteel is er nog weinig ervaring met de mogelijkheden van deze
combinatie. Om ervaring op te doen wordt een programma opgezet waar in
pilotprojecten de kansen en randvoorwaarden worden verkend. Het
programma wordt gezamenlijk opgezet met het IPO, de Unie van
Waterschappen en terreinbeheerders.
Soorten
In de NVK2 wordt gesteld dat er nogal wat kennis ontbreekt over de
verspreiding van soorten en de vereiste milieucondities. Het
soortenbeleid heeft in de praktijk veel invloed op de
ontwikkelingsmogelijkheden van andere sectoren. Voorgesteld wordt bij
voorgenomen ontwikkelingen in afwegingen ook het relatieve belang van
nationale populaties ten opzichte van de internationale populaties te
betrekken. Dit maakt het wenselijk het soortenbeleid internationaal
nog eens goed onder de loep te nemen.
Het kabinet onderkent dat er niet altijd voldoende kennis over de
verspreiding van soorten en de vereiste milieucondities voor de
soorten voorhanden is. Wel komt hierover steeds meer kennis
beschikbaar. Het Natuurloket, dat dit jaar is geopend, voorziet in het
beschikbaar stellen van de aanwezige kennis voor degenen die hierover
willen beschikken. Het loket is voor iedereen toegankelijk. Dit
voorjaar zal voorts nog advies worden ontvangen over uitbreiding van
de gegevensverzameling over soorten.
Het kabinet ondersteunt het idee van het Natuurplanbureau om de
bescherming van soorten meer dan tot nu toe in een brede
internationale context te plaatsen. Het kabinet wil haar
internationale verplichtingen op het gebied van soortenbescherming
blijven waarmaken. Wel is het kabinet er voorstander van om flexibeler
om te gaan met de wijze waarop de bescherming ook daadwerkelijk wordt
gerealiseerd. Wanneer deze bijzondere waarden bijvoorbeeld
realiseerbaar zijn op een andere locatie - eventueel buiten Nederland
- waar een betere en duurzamere situatie te verwachten is, moet dit in
afwegingen ten aanzien van voorgenomen ingrepen kunnen worden
betrokken. Omdat het om internationale verplichtingen handelt, is het
kabinet van mening dat dit onderwerp in internationaal verband aan de
orde moet worden gesteld.
Sturing
Doordat veel overheidslagen betrokken zijn bij de uitvoering van het
natuurbeleid is er, zo stelt de NVK2, het gevaar dat strakke nationale
ambities uiteindelijk op lokaal niveau niet gehaald worden. Hernieuwde
afweging van belangen maken dan dat natuur en landschap en recreatie
nogal eens aan het kortste eind trekken.
De uitvoering van het natuurbeleid is een gezamenlijke
verantwoordelijkheid van Rijk, provincies en gemeenten. Allen dragen
hierin in belangrijke mate bij. Het kabinet onderkent dat, om de
doelen te halen, er veel nodig is. Een strakke regie op de doorwerking
van het beleid en het toezicht daarop is essentieel voor het welslagen
van het natuurbeleid. In de komende jaren zal hier, meer dan in het
verleden, de nadruk op worden gelegd vanuit het Rijk, onder meer door
andere overheden daarbij waar nodig te faciliteren. Dit laat onverlet
dat andere overheden in deze hun verantwoordelijkheden hebben en
dienen te nemen. In dit kader is ook van belang dat het kabinet in
deel 3 van het SGR2 zal aangeven hoe een grotere financiële
betrokkenheid van onder meer andere overheden gerealiseerd kan worden,
mede in relatie tot de verantwoordelijkheidsverdeling.
Overwaarde wonen in groene omgeving benutten voor extra natuur
De NVK2 suggereert om tegemoet te komen aan de wensen om in het
buitengebied te wonen en daarbij extra woningen toe te laten in qua
natuur en landschap minder waardevolle gebieden. De overwaarde van
deze woningen kan benut worden voor de realisatie van extra openbaar
groen in de omgeving.
Er kan worden geconstateerd dat de gedachtegang hierachter in sterke
mate overeenkomt met de 'ruimte voor ruimte' benadering zoals deze
momenteel in het kader van het mestbeleid wordt gehanteerd. Het
kabinet beschouwt de suggestie van het Natuurplanbureau als een
aantrekkelijke gedachte die nader onderzoek vergt. Op deze manier
kunnen extra middelen voor het natuur- en landschapsbeleid worden
gegenereerd. Bij dat onderzoek zal ook de mogelijkheid van extensieve
woningbouw in combinatie met extra groen in bijvoorbeeld robuuste
verbindingszones en de beïnvloedingsgebieden rond de natuurkernen
betrokken moeten worden. De combinatie van extensieve woningbouw met
particulier gefinancierd extra groen kan bijdragen aan de doelstelling
van het natuurbeleid in deze gebieden.
Natuuroffensief
Het versneld aankopen van natuurterreinen is, zo stelt het
Natuurplanbureau, afhankelijk van de ontwikkeling van de grondprijs.
Berekend is dat, uitgaande van een reële rentevoet van 4%, pas bij een
reële grondprijsstijging van meer dan 7% per jaar, de realisatie van
de EHS in 2010 goedkoper is dan realisatie in 2018. Gezien de
toekomstige ontwikkelingen wordt een dergelijke grondprijsstijging,
anders dan rond stedelijk gebied, niet waarschijnlijk geacht. Ten
aanzien van het ecologisch perspectief van versnelde grondaankoop
wijst het Natuurplanbureau op de factor tijd: gezien de lange
ontwikkeltijd van een aantal doelen (enkele decennia) is een
versnelling met circa 5 jaar voor die doelen niet echt van grote
invloed zijn op het eindresultaat. Het ecologisch rendement is
daarentegen groot, zo stelt het Natuurplanbureau, wanneer zich
mogelijkheden voordoen dan wel mogelijkheden worden gecreëerd voor
strategische, gerichte aankopen op locaties waar door verwerving van
grond de ruimtelijke samenhang of de milieucondities sterk kunnen
worden verbeterd.
Toekomstige ontwikkelingen, onder meer ten aanzien van de
grondprijsstijgingen, zijn onzeker. Het is dan ook de vraag of een
versnelling zonder meer financieel aantrekkelijk is.
Dit lijkt ook af te hangen van de plaatselijke situatie. Voor het
kabinet speelt eveneens mee dat naast deze kostenoverwegingen het
beschikbare budget en wensen voor alternatieve aanwendingen van het
budget van belang zijn. Het is de vraag of een dergelijke situatie
zich de komende jaren zal voordoen. Overigens is het kabinet van
mening dat versnelling niet alleen uit financiële optiek moet worden
beschouwd. Een versnelling kan betekenen dat eerder gestart kan worden
met inrichting, waardoor de natuurdoelen sneller kunnen worden
gerealiseerd.
Besluitvorming over een versnelling is ons inziens een zaak voor de
kabinetsformatie, waarbij de dan geldende financiële uitgangspunten en
de doelstellingen van het natuurbeleid een rol spelen bij de
beoordeling van de voor- en nadelen van een versnelling.
Tweedeling in de EHS
In de EHS dreigt, volgens NVK2, een tweedeling voor wat betreft de
EHS: enerzijds gebieden met een striktere bescherming (Vogel- en
Habitatrichtlijngebieden en Nbwet-gebieden), anderzijds gebieden met
een geringere beschermingsstatus (de overige gebieden in de EHS). De
effecten van deze tweedeling zijn onduidelijk.
De ruimtelijke bescherming van de natuur krijgt gestalte via de groene
contourenbenadering in de 5e nota ruimtelijke ordening en het SGR2 en
via de aanpassing van de Natuurbeschermingswet 1998. Het kabinet is
van opvatting dat de internationaal belangrijkste gebieden de sterkste
bescherming behoeven, conform de Europese richtlijnen. Voor de overige
EHS-gebieden is het beschermingsregime vergelijkbaar zwaar, met een
iets lichtere toets op de maatschappelijke noodzaak van de voorgenomen
activiteit. Met het oog op de hoge ruimtedruk in Nederland vindt het
kabinet enige flexibiliteit wenselijk ten aanzien van nationale
afwegingen in deze gebieden. Het kabinet wijst erop dat de
compensatieplicht onverminderd van kracht blijft. Het is in een aantal
situaties denkbaar dat een ingreep in de EHS met een adequate
compensatie tot nettowinst kan leiden voor de natuur. Gedacht kan
worden aan ingrepen in versnipperde gebieden, waarbij compensatie
plaatsvindt in grote robuuste eenheden.
Het kabinet zal de concrete invulling van het beschermingsregime door
provincies en gemeenten monitoren en evalueren.
Agrarisch natuurbeheer en biodiversiteit
De NVK2 geeft aan dat agrarisch natuurbeheer vooral nuttige effecten
heeft op landschapsbeheer. De directe bijdrage aan de biodiversiteit
is nog beperkt, vooral als het om sterk versnipperd gelegen percelen
gaat.
De constatering dat agrarisch natuurbeheer niet voor alle natuurdoelen
geschikt is, sluit aan bij het beeld dat het kabinet heeft. Dit laat
onverlet dat agrarisch natuurbeheer een belangrijke bijdrage levert
aan een beperkt aantal natuurdoelen en aan de landschappelijke
kwaliteit. Het tegengaan van een te versnipperd gelegen agrarisch
natuurbeheer is in deel 1 van het SGR2 opgenomen. Het kabinet vraagt
daarin de provincies om de oppervlakte 'ruime jas' begrenzing met een
lage dichtheid (dat wil zeggen: met een relatief beperkt aantal
beheershectares per gebied) niet meer te laten groeien. Ook onderzoekt
het Rijk samen met de provincies de mogelijkheden om de middelen voor
het agrarische natuurbeheer, nu van toepassing buiten de bruto EHS, in
te zetten ter versterking van het robuuste en samenhangende karakter
van de EHS.
Kosteneffectiviteit van het natuurbeleid
Het Natuurplanbureau heeft een korte verkenning uitgevoerd naar de
kosteneffectiviteit van het natuurbeleid. In deze verkenning wordt een
aantal kaderstellende noties gepresenteerd en wordt op hoofdlijnen een
globaal oordeel gegeven over de relatieve effectiviteit van een reeks
beleidsinstrumenten. Het Natuurplanbureau stelt dat de vraag naar de
verhouding tussen de kosten en de bereikte doelen een politieke vraag
is. Gegeven een door de politiek vastgesteld budget voor natuurbeleid
dienen vervolgens de combinaties van effectieve beleidsinstrumenten
geoptimaliseerd te worden. Voorts is het welslagen van het
natuurbeleid in belangrijke mate afhankelijk van de afstemming met en
inzet op de aanpalende beleidsterreinen, zoals het milieubeleid, het
waterbeleid en het ruimtelijke ordeningsbeleid. Een beoordeling van de
effectiviteit van de natuurinstrumenten dient daarom in dit brede
perspectief te worden bezien. Vervolgens is een helder, kwalitatief
toetsingskader nodig om de effectiviteit van instrumenten en
maatregelen te kunnen beoordelen. Gedetailleerde kwalitatieve
informatie is daarom vereist. De monitoringsinspanningen hiervoor gaan
verder dan wat tot nu toe gebruikelijk is. Als vierde wijst het
Natuurplanbureau op de verschillende bestuurlijke schaalniveaus die
bij het natuurbeleid zijn betrokken en die, in hun samenspel, de
effectiviteit van het natuurbeleid beïnvloeden. Tot slot wordt
aangegeven dat de factor tijd van groot belang is. Als voorbeeld wordt
genoemd dat het realiseren van hoogwaardige natuur decennia kan
vergen.
Na deze analyse wordt een voorlopige inschatting gemaakt van de
relatieve bijdrage van een achttal beleidsinstrumenten aan de
realisering van een achttal doelen van het natuurbeleid. Met plussen
en minnen is een matrix opgesteld, waarbij tevens suggesties worden
gedaan om de effectiviteit van instrumenten te vergroten.
Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van de analyse, de
voorlopige inschatting over de kosteneffectiviteit van de
belangrijkste instrumenten van het natuurbeleid en de suggesties voor
vergroting van de effectiviteit door het Natuurplanbureau. Het kabinet
is zeer geïnteresseerd in de definitieve beoordeling van de
instrumenten.
Op een aantal suggesties voor verbetering is hiervoor in deze
beleidsreactie inhoudelijk ingegaan door het kabinet. In het algemeen
kan worden gesteld dat het vraagstuk van de kosteneffectiviteit van
beleidsinstrumenten niet eenvoudig en eenduidig te beantwoorden is.
Wel kan worden geconstateerd dat belangrijke instrumenten uit het
natuurbeleid, zoals verwerving, inrichting en beheer door
terreinbeherende instanties, breed positief worden beoordeeld in het
licht van de te realiseren beleidsdoelen. Ook het particuliere
natuurbeheer wordt positief beoordeeld. Agrarisch natuurbeheer komt
positief te voorschijn bij het behoud van landschapselementen. Het
Natuurplanbureau geeft verder aan dat agrarisch natuurbeheer een
waardevol instrument kan zijn in buffergebieden rond de natuurkernen.
Zoals al eerder in deze beleidsreactie is aangegeven neemt agrarisch
natuurbeheer dus een specifieke positie in.
Naar de toekomst is het gewenst het inzicht in de kosteneffectiviteit
van het instrumentarium te versterken. Daarbij is het analyseren van
praktijksituaties een belangrijke hulpmiddel en is ook verdere
methodiekontwikkeling (waaronder het opzetten van een
monitoringsysteem) noodzakelijk. In deel 3 van het SGR2 zal de
methodiek voor het meten van de kosteneffectiviteit van de
natuurbeleidsinstrumenten nader worden uitgewerkt.
Tot slot
In de NVK2 wordt aangegeven dat er goede kansen liggen om de kwaliteit
van natuur en landschap te verbeteren, maar dat daarvoor nog een
stevige beleidsmatige inspanning op verschillende terreinen nodig is.
De NVK2 pleit verder voor duidelijkheid over doelen gekoppeld aan
arealen en voor een stevige overheidssturing om de Vogel- en
Habitatrichtlijngebieden en de EHS-gebieden te verwerven en duurzaam
te beschermen.
Het kabinet is het met het Natuurplanbureau eens dat op onderdelen van
het beleid een nadere doelformulering nodig is. Dit geldt met name
voor het landschapsbeleid. In het bovenstaande is al aangegeven dat
overwogen wordt een landschapsdoelenkaart te gaan ontwikkelen. In het
natuurbeleid zijn de doelen in kwantitatieve zin helder. Voor wat
betreft de kwalitatieve kant wijst het kabinet op de
natuurdoelenkaart, zoals in deel 1 van het SGR2 is aangekondigd.
Zoals ook uit de NVK2 blijkt zal er vooral op het kwalitatieve vlak
nog een forse stap vooruit moeten worden gezet. Sturing op deze
kwaliteit zal een belangrijk element zijn in de uitvoering van het
beleid de komende jaren.
Het kabinet beseft dat het in de afgelopen jaren geformuleerde beleid
een absolute voorwaarde is om de verschillende doelen te halen. Wel
zal een stevige sturing van het Rijk en het oplossen van de onder meer
in de NVK2 gesignaleerde knelpunten nodig zijn om de doelen te kunnen
realiseren.
Het kabinet is er geen voorstander van om de natuurambities te
temperen of naar achter in de tijd te verplaatsen. De
natuurdoelenkaart geeft de gewenste kwaliteiten weer voor de langere
termijn. Mede naar aanleiding van de uitvoering van het aanvullend
milieubeleid en de ontsnipperingsaanpak kan het in de praktijk blijken
dat de bijzondere natuurdoelen, die vaak ook internationaal van groot
belang zijn, in bepaalde gebieden beter handhaafbaar en/of
realiseerbaar zijn dan in andere gebieden. Op basis van deze
ervaringen kunnen gedurende de realisatie nadere afspraken over
re-allocatie nodig zijn, waarbij uitgangspunt is dat de totale
nagestreefde kwaliteit hier niet onder lijdt.
Algemeen uitgangspunt is dat bij een beperkte beschikbaarheid van
financiële middelen voor een aanpak wordt gekozen waarbij prioriteit
wordt gegeven aan projecten en gebieden waarin de inzet het meeste
effect oplevert. Dit uiteraard met inachtneming van de internationale
verplichtingen.
Indien in de komende jaren blijkt dat de realisatie van de doelen
onder druk komt te staan, dan zal op onderdelen van het beleid
ge(her)prioriteerd dan wel geïntensiveerd moeten worden.
Het in de NVK2 geconstateerde grote draagvlak voor natuur en landschap
zal ongetwijfeld een belangrijke factor vormen in de politieke
besluitvorming daarover op nationaal, provinciaal en gemeentelijk
niveau.
De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
G.H. Faber
Bijlage:
Nationale Natuurverkenning 2 (PDF-formaat, 3228 Kb)
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
http://www.minlnv.nl/infomart...2002/par02128.htm
.
---