Gemeente Leiden
Toespraak burgemeester Postma over bestuurscultuur
Vrijdag 14 april 2002 houdt burgemeester J.K.T. Postma een inleiding
over het fenomeen 'Bestuurscultuur'. Hij doet dit op het symposium
'Bestuurscultuur: teken der tijden' dat georganiseerd wordt door het
Nederlands Centrum voor Contemporaine Geschiedenis (Groningen) en het
departement Bestuurskunde van de Universiteit Leiden.
Samengevat komt de toespraak van burgemeester Postma op het volgende
neer.
De discussie over bestuurscultuur is in volle gang. Niet alleen in
Leiden, waar de fracties in de gemeenteraad hebben aangekondigd
gezamenlijk te gaan praten over de bestuurscultuur en mogelijke
aanpassingen van die bestuurscultuur, maar in het hele land en in vele
verschillende organisaties in het openbaar bestuur.
Door de invoering van dualisme op lokaal niveau is de discussie nog
meer leven ingeblazen. Het lijkt erop dat bij de invoering van het
dualisme op lokaal niveau, het parlementaire stelsel zoals dat op
landelijk niveau bestaat, als voorbeeld heeft gediend. Met één
belangrijk verschil. De gemeenteraad kan niet tussentijds worden
ontbonden. Dus als er omgangsproblemen zijn tussen raadsleden dan zijn
zij toch voor vier jaar tot elkaar veroordeeld, dit in tegenstelling
tot het landelijke politieke bestel.
Des te belangrijker is het dat alle bij het politieke proces betrokken
partners werken aan het tot stand brengen van een bestuurscultuur
waarin respect bestaat voor elkaar, waar mensen naar elkaar luisteren
en open staan voor elkaars ideeën. Dat wordt niet bereikt door een
simpele structuurverandering, daar is een cultuurverandering voor
nodig. Burgemeester Postma geeft in zijn speech ook aan hoe moeilijk
het is om precies aan te geven wat het begrip bestuurscultuur omvat,
terwijl het tegelijkertijd wel een fenomeen is waar nadrukkelijk
rekening mee gehouden moet worden. In zijn inleiding noemt hij ook
enkele aanknopingspunten voor verbeteringen.
Toespraak:
ACTUELE VRAGEN ROND BESTUURSCULTUUR TEGEN EEN HISTORISCHE ACHTERGROND
(Inleiding door drs. J.K.T. Postma, Burgemeester van Leiden, op het
symposium "Bestuurscultuur: teken der tijden", georganiseerd door het
Nederlands Centrum voor Contemporaine Geschiedenis op 12-04-2002)
In mijn werk als Burgemeester van Leiden ben ik de laatste tijd heel
direct met het begrip bestuurscultuur geconfronteerd. Tijdens de
laatste zitting van de vertrekkende gemeenteraad in maart jongstleden
werd van verschillende zijden gememoreerd, dat het tussentijdse
verloop van raadsleden zeer hoog was geweest, evenals het deels door
de raad afgedwongen vertrek van wethouders. Dat werd onder meer
geweten aan de Leidse bestuurscultuur. Bij de aanvang van de
onderhandelingen voor een nieuw college van B&W werd vervolgens
afgesproken dat er raadsbrede afspraken zouden komen, gericht op een
verbetering van deze bestuurscultuur.
Ik noem hier Leiden en kom daar aan het eind van mijn betoog nog op
terug. Ik gebruik Leiden als voorbeeld, omdat ik daarvoor direct een
beroep kan doen op mijn eigen ervaring. Maar we weten dat de
bestuurscultuur ter discussie staat in vele organisaties in het
openbaar bestuur, bij Rijk, provincies en gemeenten.
Dit symposium staat in het teken van de historische dimensie van het
begrip bestuurscultuur. In mijn verhandeling hoop ik met een
historisch getinte reflectie gebaseerd op de praktijk bij rijksdienst
en gemeente enige duidelijkheid te verschaffen over enkele actuele
aspecten van het thema. Ik spits mijn betoog uiteindelijk toe op de
vernieuwing van het gemeentelijke bestel. Ik kom tot een pleidooi voor
een verbetering van de bestuurscultuur. Deze is alleen te bereiken
door een verbeteringsstrategie, gezamenlijk op te stellen door alle
participanten aan het bestuursproces.
Daarbij constateer ik dat het nieuwe dualistische bestel sterk geënt
is op de landelijke parlementaire verhoudingen. Opmerkelijk is dat één
verschil tussen beide stelsels bij de voorbereiding van het nieuwe
gemeentelijke bestel niet in discussie is geweest. De mogelijkheid van
het tussentijds ontbinden van de gemeenteraad is blijven ontbreken.
Raadsleden zijn vier jaar lang tot elkaar veroordeeld. Naar mijn
overtuiging is dat een reden temeer om te streven naar een goede
bestuurscultuur.
HET BEGRIP BESTUURSCULTUUR
Bestuurscultuur is een containerbegrip en bovendien lopen de begrippen
politiek en bestuur door elkaar. Soms worden zij als identiek
aangemerkt, soms worden ze uitdrukkelijk onderscheiden. Zo wordt in de
bundel "1650: Bevochten eendracht" gesproken over de bestuurscultuur
die uit het politieke bestel van de Hollandse steden aan het begin van
de Opstand sprak. Politiek en bestuur vallen daar samen. Als het
echter gaat over de politieke strijd tussen Patriotten en
Oranjegezinden in de jaren tachtig van de achttiende eeuw - die tot de
rumoerigste uit de Nederlandse geschiedenis behoren - is er alle reden
om over de politieke cultuur te spreken, los van het bestuur.
Bestuurscultuur kan nationaal dan wel lokaal worden bezien. Het kan
ook slaan op een organisatie of zelfs een onderdeel daarvan. Zo is
onlangs besloten naar aanleiding van de zogenaamde HBO-affaire de
Algemene Rekenkamer een onderzoek te laten instellen, waarbij ook de
bestuurscultuur van het ministerie van OCW object van onderzoek zal
zijn.
Opmerkelijk is, dat terwijl we vandaag de dag geen krant of weekblad
kunnen opslaan zonder het woord bestuurscultuur tegen te komen het
woord in de dertiende en laatste uitgave van de Grote Van Dale uit
1999 nog niet voorkomt. Ook in de recente internetversie van dit
woordenboek is het begrip niet terug te vinden.
Hoewel het begrip bestuurscultuur langzamerhand een negatieve
connotatie heeft, is er gelet op de achtergrond van dit symposium alle
reden om een neutrale definitie te zoeken. Laat ik een poging doen.
Bij bestuurscultuur gaat het erom hoe leden van een groep met elkaar
omgaan. Het gaat om attitudes, denkbeelden, gewoonten en praktijken,
die worden gedeeld door een groep. Of mij aansluitend bij de definitie
van Schouw in zijn studie over bestuursstijlen:
"Bestuurscultuur is een mix van bekende en voor een buitenstaander
soms onduidelijke, in eerste instantie niet te definiëren, fenomenen
die bestaan uit niet vastgelegde afspraken en codes waarbinnen actoren
zich bewegen". Zelf voeg ik daar nog aan toe dat voor de
bestuurscultuur - hoe leden van een groep met elkaar omgaan - ook van
belang is welke beelden de participanten over elkaar hebben en of deze
stroken met de werkelijkheid.
Uit deze omschrijvingen blijkt, dat het woord bestuurscultuur een
moeilijk grijpbaar fenomeen is. Mijn stelling is, dat het daardoor
tegelijkertijd een moeilijk te beïnvloeden verschijnsel is dat zijn
eigen autonome ontwikkeling kent. Hoewel het ogenschijnlijk om
zogenaamde 'zachte' aspecten gaat, kan bestuurscultuur worden
gekenmerkt als een 'harde' factor. Daaruit vloeit voort dat een
zorgvuldige strategie nodig is, willen we de bestuurscultuur
veranderen. Eerst zullen de verbeterpunten door de participanten
gezamenlijk moeten worden aangewezen om deze vervolgens - alweer
gezamenlijk - door te voeren.
NEDERLANDSE BESTUURSCULTUUR
Om inzicht te krijgen in het fenomeen bestuurscultuur is aandacht
nodig voor de historische ontwikkeling van de Nederlandse
bestuurscultuur: voor continuïteiten in bestuurlijk en politiek
handelen die voortkomen uit (soms onbewuste) normen en waarden, kortom
voor verschijnselen die wortelen in onze geschiedenis.
Zo heeft de politicoloog Daalder er op gewezen dat een aantal
fundamentele karaktertrekken van het huidige Nederlandse bestel alleen
te begrijpen zijn door te kijken naar de traditie -lees
bestuurscultuur - van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Besluitvorming in die tijd was het resultaat van veel schikken en
plooien tussen een veelheid aan autonome politieke eenheden. Er
ontstond een duurzame politieke cultuur van zowel vasthouden aan eigen
recht als voorzichtig accommoderen. Overstemmen was geen alternatief
voor het zoeken naar overeenstemming. Het ging om het geven en nemen
in colleges die uiteindelijk met een gezamenlijk besluit naar buiten
kwamen. Volgens Daalder kleurde deze verbrokkelde oud republikeinse
veelheid niet alleen de verhoudingen tussen het plaatselijke bestuur
en een nog tot in de twintigste eeuw relatief zwakke centrale
overheid, maar bepaalde deze ook de verhouding tussen staat en
levensbeschouwelijke (maatschappelijke) groepen die tal van potentieel
publieke zaken in eigen beheer wensten te verzorgen.
Ook anderen hebben betoogd, dat al vanaf de zeventiende eeuw de
Nederlandse bestuurscultuur een cultuur is van geleidelijkheid, van
overleg, van schikken en plooien waarin het bereiken van consensus
hoger stond aangeschreven dan het krijgen - laat staan afdwingen - van
het eigen gelijk. De historicus Sas heeft heel concreet een relatie
gelegd met het Nederlandse poldermodel, dat aan het eind van de
twintigste eeuw alom en zeker in het buitenland werd bewonderd als de
cultuur van overleg tussen alles en iedereen, waarvan per saldo ook
iedereen beter zou worden.
Maar zoals we ook weten is deze bewondering voor het poldermodel met
zijn overlegkarakter inmiddels in korte tijd omgeslagen in forse
kritiek op dit vergaande streven naar consensus. Ik heb sterk de
indruk dat ook het spraakgebruik zich heeft aangepast aan deze omslag.
Het positieve begrip poldermodel is ingewisseld voor het begrip
bestuurscultuur dat zoals gezegd een negatieve connotatie kent. Dat
negatieve beeld werd voor mij nog eens bevestigd, toen ik na het
intikken van het woord bestuurscultuur in mijn zoekmachine van
internet de beschikking kreeg over de titels en korte
inhoudsaanduidingen van 1120 artikelen waarin het begrip
bestuurscultuur nagenoeg steeds in een negatieve betekenis werd
gebruikt.
MINISTERIES
Hiervoor sprak ik over de Nederlandse bestuurscultuur, maar ook op het
niveau van ministeries kunnen er bestuursculturen worden
onderscheiden. Zo vloeien karakteristieke bestuursculturen van
ministeries voort uit de specifieke takenpakketten. Het ene ministerie
staat bekend om zijn daadkracht, de andere om zijn bureaucratie. Zelfs
binnen ministeries bestaan verschillende culturen.
Terugkijkend op zijn tijd bij Financiën in de jaren zestig heeft Drees
in zijn memoires geconstateerd, dat de belastingkant van het
ministerie toen zeker nog een echt 'corps' was, gelijkend op de
marine.
Zo'n corps bestaat uit mensen die aan dezelfde instelling zijn
opgeleid en een jaarboekje hebben waarin ieders anciënniteit vermeld
staat. Die mensen vonden de thesaurie - waar Drees als directeur van
de Rijksbegroting werkte - maar "een zootje ongeregeld, met diverse
soorten academici en anders opgeleiden, waar iemand al op zijn
zesendertigste thesaurier-generaal kon worden". Overigens kreeg Drees
later de opdracht om de rijksbegroting te verzelfstandigen tot een
afzonderlijk directoraat-generaal. Zelf heb ik naderhand kunnen
constateren, dat binnen het ministerie van Financiën dat van buitenaf
zo eenvormig lijkt, elk directoraat-generaal een eigen bestuurscultuur
kent. In de grijze bunker aan het Korte Voorhout kenden de
verschillende "verdiepingen" aanmerkelijke verschillen in
bestuurscultuur. Wel constateer ik - na op drie verdiepingen te hebben
gewerkt - dat de beelden die men van elkaar had veel sterker
verschilden dan de werkelijkheid.
Waar alle ministeries mee te maken hebben is de cultuur van
verkokering als gevolg van vergaande arbeidsverdeling. Pressiegroepen,
sectorspecialisten in de Kamer, departementale afdelingen en
bewindslieden vormen gesloten circuits. Daarmee gaat ook in meer
algemene zin een zogenaamd non-interventiegedrag gepaard. Er is
geprobeerd met regels en instituties dit gedrag, deze bestuurscultuur
te doorbreken. Zo heeft de Commissie-Vonhoff met een destijds veel
aandacht trekkend rapport bepleit om een kernkabinet te vormen. Zo zou
een bestuurscultuur van verkokering tegengegaan kunnen worden door
integratie, door interdepartementale samenwerking. Maar alle pogingen
ten spijt is de ontkokering nooit echt goed gelukt.
Ook binnen het begrotingsproces is de verkokering en daarmee het
non-interventiegedrag een concreet element van de bestuurscultuur.
Niet alleen nu, maar ook als we naar de geschiedenis kijken. Direct na
de Eerste Wereldoorlog bijvoorbeeld waren er forse budgettaire
spanningen. De toenmalige minister van Financiën De Vries wees in 1919
in een glasheldere analyse het nastreven van afzonderlijke
deelbelangen gepaard gaande met een non interventie gedrag aan als een
belangrijke oorzaak van budgettaire problemen. In de loop van de tijd
werden tal van instrumenten ingezet om deze bestuurscultuur te
doorbreken. Deze culturele factor bleek echter zo hard, dat vele jaren
later, in 1983, in een rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte nog
steeds forse kritiek te lezen valt op dezelfde besluitvormingscultuur,
die tot forse begrotingsoverschrijdingen leidde.
GEMEENTELIJK BESTEL
Een andere manier om meer inzicht te krijgen in het fenomeen
bestuurscultuur is door te kijken naar het gemeentelijk niveau. Er
wordt nu gepoogd via de invoering van dualisme op lokaal niveau een
fundamentele verandering in de bestaande cultuur tot stand te brengen.
Er is eerder sprake geweest van een fundamentele verandering, die
echter niet zoals nu wettelijk was geïnspireerd. In de jaren zeventig
vond in het gemeentelijke bestel een overgang plaats van een
afspiegelingscolleges naar meerderheidscolleges op programmatische
basis. Dat was een fundamentele wijziging van de politieke cultuur,
die haar wortels had in een algemene verandering van het
politiek-maatschappelijke klimaat in ons land. Er was toen felle
kritiek op het politiek-maatschappelijk bestel, tot uiting komend in
de opkomst van D66 en Nieuw Links. Ik herinner mij uit die tijd een
pregnante uitspraak van de socioloog Groenman, dat grote gemeenten
slechts een verzameling van diensthoofden en briefhoofden waren,
waarop de burger totaal geen vat had.
In reactie op de kritiek werd in eerste instantie in de tweede helft
van de jaren zestig de gangbare politieke cultuur van
vertrouwelijkheid, onderhandelen, compromissen sluiten, schikken en
plooien in verschillende gemeenten op voorzichtige wijze hervormd door
nieuwe elementen als openbaarheid van commissievergaderingen, het
invoeren van het instituut van schriftelijke vragen, nieuwe regels
voor demonstratievrijheid. Naast deze politieke instrumenten ging men
het bestuurlijke instrument voorlichting en communicatie veel
intensiever hanteren als middel om de kloof tussen burger en bestuur
te overbruggen. Hoe dit middel werd ingezet is het onderwerp van een
informatief proefschrift over de Groningse situatie met een sprekende
titel waarin voorlichters worden aangeduid als ´glazenwassers van het
bestuur`.
Zelf heb ik als jong raadslid in de stad Groningen gedurende twee
raadsperioden (1966 -1974) deze fundamentele verandering in
bestuurscultuur meegemaakt. In mijn eerste raadsperiode was er de
reformistische klimaatwijziging, die ik zonet heb aangeduid.
Vervolgens heb ik - in een tweede raadsperiode - ook meegemaakt, hoe
in de jaren zeventig een werkelijke breuk in de politiek-bestuurlijke
cultuur ontstond door zeer harde politieke conflicten, met als
resultaat de vorming van een meerderheidscollege op programmatische
basis met een openlijk polariserende stijl. Het college van B&W zocht
bewust de confrontatie met politiek andersdenkenden. Door de politieke
verschillen te benadrukken wilde men de interesse van de bevolking
voor het bestuur vergroten.
Hier valt natuurlijk veel meer over te zeggen. Ik wil in dit verband
nog slechts één opmerking maken. De gang van zaken in de jaren 1970 -
1974 veroorzaakte een zeer grote druk bij de 39 gekozen raadsleden.
Destijds trof mij al dat de mogelijkheid van ontbinding van de
gemeenteraad ontbrak. Een bij de Tweede Kamer wel bestaande
mogelijkheid. Deze mogelijkheid zelf, maar ook het dreigen met deze
mogelijkheid had tot een verlichting van de spanningen kunnen leiden.
Deze constatering leidt bij mij tot de volgende hartenkreet. We staan
nu weer aan het begin van een nieuwe structuurverandering in het
Nederlandse politieke bestel. Het dualisme lijkt er min of meer op
gericht om het nationale politieke systeem te kopiëren naar het lokale
niveau. Maar één belangrijk verschil is tot nu toe niet in discussie
geweest, laat staan ingevoerd, namelijk de ontbinding van de
volksvertegenwoordiging. Die zou bij een patstelling of verziekte
verhoudingen de mogelijkheid geven om na tussentijdse verkiezingen met
een schone lei te beginnen. Ik vind het vreemd dat deze mogelijkheid
bij de voorbereiding van het dualisme niet in discussie is geweest. Ik
vrees niet voor lichtvaardig gebruik van deze mogelijkheid omdat ik
verwacht dat dat door de kiezers genadeloos zou worden afgestraft. Nu
deze mogelijkheid niet bestaat, en raadsleden vier jaar lang tot
elkaar veroordeeld zijn is er des te meer reden om te zorgen voor een
goede bestuurscultuur.
VERANDERING
Zoals ik al zei staan we weer voor een fundamentele bezinning op de
politieke en bestuurscultuur bij gemeenten. Vanuit een wijziging van
de gemeentewet worden er tal van structuurveranderingen doorgevoerd.
Waar het daarbij werkelijk om gaat is of er cultuurveranderingen
plaatsvinden. Ook is er de vraag in hoeverre deze veranderingen van de
politieke cultuur doorwerken in de meer algemene bestuurscultuur.
Het idee en ook de hoop is dat door in het gemeentebestuur controle en
uitvoering uit elkaar te trekken het politieke debat terugkeert en de
kloof tussen politiek en burger wordt verkleind. Wethouders maken
straks geen deel meer uit van de gemeenteraad en gaan besturen, de
raad controleert. Zoals de staatscommissie -Elzinga die hierover in
2000 aanbevelingen deed stelde: 'verandering van het overwegend
monistische bestuursmodel in de richting van een meer dualistisch
bestel moet ook benut worden om gemeentelijke politiek in
institutionele zin open te breken en van zijn inclusieve en gesloten
karakter te bevrijden'. De dualisering is bedoeld als instrument om de
rollen van bestuurders en raadsleden, in de woorden van de
commissie-Elzinga te 'herdefiniëren'. Maar dan moet
'structuurverandering wel gepaard gaan met cultuurverandering', aldus
het rapport.
Wie op landelijk niveau de golven ziet van monisme - dualisme, zal de
betekenis van de structuurveranderingen relativeren. In de jaren
vijftig was er een stellig dualisme. Zijlstra mocht met graagte de
anekdote vertellen, dat hij als juist aangetreden minister zijn
partijleider Schouten, fractievoorzitter van de ARP, voor een gesprek
uitnodigde, maar dat deze hem duidelijk maakte, dat het meteen het
laatste gesprek zou zijn. Dat pure dualisme is geleidelijk veranderd -
zonder dat daarop gerichte regelingen veranderd zijn - in een
monistisch systeem, waarin Torentjesoverleg op alle belangrijke punten
van regeringsbeleid de politieke gang van zaken voorkookte.
Met andere woorden: de kern van het dualisme is een zaak van politiek
gedrag, dat niet door wettelijke regels wordt voorgeschreven. Het kan
alleen werken, als raad en wethouders zich
werkelijk voornemen de politieke cultuur te veranderen en zich ook aan
die gedragslijn houden. Ik heb goed vertrouwen dat in mijn eigen
gemeente dit ook gaat gebeuren. Al meer dan een jaar geleden in
oktober 2000 is door de gemeenteraad zelf een werkgroep gevormd om een
vernieuwing van de politieke cultuur voor te bereiden. Dualisme werd
min of meer als een middel daartoe gezien. Het gaat dan om eenvoudige
zaken als het op tijd beantwoorden van schriftelijke vragen, het op
tijd komen bij vergaderingen en het toezenden van voldoende
informatie. Maar een verandering in de politieke cultuur is nog geen
verandering in de bestuurscultuur.
Ik ga nog wat nader in op de Leidse situatie, omdat ik daarbij een
beroep kan doen op eigen ervaring. Ik heb in het begin van mijn
inleiding al gezegd, dat in vele organisaties van het openbaar
bestuur, bij Rijk, provincie en gemeente, de bestuurscultuur ter
discussie wordt gesteld. In Leiden heeft een recente uitzending van
het nationale televisieprogramma Zembla over de Leidse gemeenteraad
een schokeffect gehad. De uitzending op zichzelf was sterk vertekend.
Het medium televisie werkt nu eenmaal als een sterk vergrootglas: met
een heel klein blikveld. Maar dit schokeffect heeft er wel toe geleid
dat naast de wettelijk geïnspireerde dualisering de bestuurscultuur in
Leiden ook meer in het algemeen op de politieke agenda is komen te
staan. Hierdoor is de bestuurscultuur als probleem erkend. Bij de
aanvang van de collegeonderhandelingen hebben de negen fracties
afgesproken, dat ze gezamenlijk spelregels zullen opstellen, gericht
op een verbetering van de bestuurscultuur. Te hopen valt dat ingezien
wordt dat bestuurscultuur niet alleen een zaak is van de manier waarop
college en raadsleden met elkaar omgaan, maar dat deze zich ook uit in
de relatie tussen ambtenaren en bestuurders.
DE TOEKOMST
Het voert voor deze in hoofdzaak historisch georiënteerde beschouwing
te ver om hier een concrete veranderstrategie te ontwerpen. Bovendien
is de essentie van bestuurscultuur nu juist dat deze door de
participanten gezamenlijk moet worden aangepakt, wil de
veranderstrategie succes hebben. Wel wil ik enkele uitgangspunten
formuleren die als randvoorwaarden kunnen gelden. Participanten moeten
open staan, toegankelijk zijn voor ideeën van anderen. Ze dienen een
werkelijke interesse te hebben voor de andere participanten en ze
moeten respect tonen voor de anderen.
Natuurlijk staat tegenover dit geheel van uitgangspunten dat ieder
zijn eigen verantwoordelijkheid heeft. De volksvertegenwoordiger wil
zijn eigen politieke programma uitvoeren. De bestuurder werkt vanuit
het belang van zijn portefeuille en het collegeprogramma. De ambtenaar
heeft vanuit zijn vakdiscipline bepaalde taakopvattingen.
Maar mijn overtuiging is dat een goede bestuurscultuur in de zin van
openheid, interesse, wederzijds respect kan zorgen voor een
evenwichtige afstemming van de afzonderlijke belangen van
volksvertegenwoordigers, bestuurders en ambtenaren.
Mede op basis van mijn historische analyse heb ik geconcludeerd, dat
de essentie van bestuurscultuur is, dat het een moeilijk grijpbare
factor is. Daarmee is de bestaande bestuurscultuur een hard fenomeen.
Willen we de bestuurscultuur verbeteren, dan zal er hard aan moeten
worden gewerkt door allen die in het bestuursproces participeren. Dat
zijn in de gemeentelijke sfeer raadsleden, wethouders en burgemeester,
maar ook ambtelijke medewerkers, gemeentelijke managers en
gemeentesecretaris. Er zal gezamenlijk aan gewerkt moeten worden.
Reflexen uit een oude bestuurscultuur moeten worden gesignaleerd en
afgestraft.
Voor een democratisch bestuur geldt dat niet alleen de directe
participanten, maar ook de partners in de stad en de burgers betrokken
moeten worden. Een open discussie over bestuurscultuur en het maken
van afspraken over noodzakelijke veranderingen kunnen in mijn ogen
bijdragen aan het wegnemen van bestaande gevoelens van onbehagen.
Het gezamenlijk werken aan een inhoudelijk en samenhangend
toekomstbeeld voor stad en gemeentelijke organisatie kan het streven
naar een dergelijke nieuwe bestuurscultuur ondersteunen. Het
gezamenlijk ontwerpen van een ontwikkelingsvisie is immers bij uitstek
een middel om impliciete normen en waarden, beelden en verwachtingen
van alle participanten in het bestuursproces boven water te halen. Het
totstandbrengen van een inhoudelijke toekomstvisie kan daarmee tevens
een bijdrage leveren aan een verbetering van de bestuurscultuur.
TERUG NAAR DE HISTORISCHE DIMENSIE
Terugkerend naar de achtergrond van dit symposium is er ten slotte de
vraag of uit het betoog over de actualiteit nog conclusies voor de
historische dimensie te trekken zijn. Mij bekruipt dan wel de vrees,
dat bestuurscultuur zo moeilijk grijpbaar is, dat het karakter daarvan
voor historische situaties niet eenvoudig zal zijn vast te stellen.
Het gaat immers om attitudes, niet vast gelegde afspraken en codes,
alsmede over beelden die men van elkaar heeft. Maar tegelijkertijd is
bestuurscultuur een wel zodanig importante factor in de bestuurlijke
ontwikkeling, dat pogingen om de invloed daarvan met behulp van
onderzoek op het spoor te komen, toch alleszins de moeite waard zijn.