Ingezonden persbericht

IVN VALKENBURG AAN DE GEUL
POSTBUS 7
6300 AA VALKENBURG AAN DE GEUL
alg. informatienummer : 043-4591561

Druk weekeinde wacht IVN Valkenburg aan de Geul

Het IVN Valkenburg aan de Geul wacht een druk weekeinde. Twee excursies en een open weekend staan namelijk voor de deur.


1. Nationaal Museumweekend


Voor het eerst neemt het IVN Valkenburg aan de Geul deel aan het Nationaal Museumweekend op zaterdag 13 en zondag 14 april. Op beide dagen zorgt de afdeling voor openstelling van de bij kasteel Schaloen te Oud-Valkenburg gelegen watermolen Sjloens Meule. Zowel op zaterdag als op zondag is de molen gratis opengesteld van 13.00 uur tot 17.00 uur. Voor kinderen is er een gratis molenspeurtocht verkrijgbaar. De bij de molen gelegen kasteeltuin is dan overigens nog niet opengesteld.


2. Vogelexcursie


Vogelwerkgroep Pica heeft op zaterdag 13 april 2002 een vogel-excursie in de omgeving van Plombières (B.) op het programma staan. De excursie start om 9.00 uur vanaf de kerk van Plombières. Verzamelen bij het Mijnwerkersmonument aldaar. Carpooling is mogelijk om 8.15 uur vanaf het station van Valkenburg. Voor meer informatie kan men terecht bij Johan van Lierop, tel. 043-6010340.


3. Natuurwandeling

Het IVN Valkenburg aan de Geul heeft op zondag 14 april 2002 een voorjaarswandeling in de omgeving van Ulestraten gepland. Deze natuurwandeling start om 10.00 uur vanaf de kerk van Ulestraten. Speciale aandacht gaat uit naar de planten die nu in bloei staan. De wandeling wordt geleid door natuurgids Wiel Wijnands, tel. 045-4052466.

informatie Sjloens Meule
Reeds in 1381 zou er een watermolen in Oud-Valkenburg hebben gelegen. In een oorkonde uit die tijd wordt melding gemaakt dat Arnold Franke Struvers en Johan van Alden-Valckenborch samen een watermolen op de Geul bezitten. In de Middeleeuwen werden molens uitsluitend gebouwd door adellijke personen. Deze waren niet alleen heer over het land, maar ook over de stromende wateren in hun gebied en zelfs over de wind. In Oud-Valkenburg was er sprake van een tweeherigheid : twee heren die over hetzelfde gebied het bewind voerden. Zij deelden de zogeheten heerlijke rechten. Wie heer was in het gebied, had het recht om op zijn grondbezit een molen te bouwen en er dus te laten malen. Alle ingezetenen van zijn gebied waren verplicht om in die molen hun graan te laten malen : banaal-, ban- of dwangmolen. Dit werd gezien als een collectieve plicht van de ingezetenen jegens de heer. Later is dit in ons spraakgebruik verworden van gewoon en alledaags tot ordinair (banaliteit, banaal).
Waar de oude watermolen exact gelegen heeft, is niet bekend. In 1558 is er sprake van dat de inwoners van Oud-Valkenburg, Schin op Geul, Strucht en Sibbe hun graan moeten laten malen in de molen te Valkenburg (de oude molen in de Sint Pieterstraat).
In de zestiende eeuw ontstaat er een conflict tussen de Nederlandse adel en de Spaanse koning, resulterend in de Tachtigjarige Oorlog (of de Opstand). De oorlogshandelingen treffen ook Oud-Valkenburg : in 1575 wordt kasteel Schaloen verwoest. Aanspraken op het gebied resulteren in 1661 tot een verdeling tussen Spanje en de Verenigde Republiek der Nederlanden (Partage-Tractaat) : dit heeft ook gevolgen voor de banaalplichten. Oud-Valkenburg, Strucht en Schin op Geul worden Spaans, de inwoners hoeven hun graan niet meer te laten malen in Valkenburg. In het Spaans gebied kan degene die het hoogste bod doet het recht van banaliteit verwerven. Dat wordt in 1666 geregeld : de weduwe Hoen van Cartils krijgt het recht van banaliteit, waarvoor ze een bepaalde som geld betaald aan de rentmeester van de Spaanse koning. Er is dan al sprake van een molen, deze zou dus tussen 1661 en 1666 zijn gebouwd in opdracht van de Spanjaarden. De molen was al gauw in handen gekomen van de familie Hoen van Cartils. Dat de ingezetenen niet altijd de voorgeschreven plichten naleefden, blijkt wel uit een brief die de pastoor van Schin op Geul in 1730 in opdracht van baron Maximiliaan Hendrick Hoen van Cartils tijdens een mis moest voorlezen. In het schrijven worden de inwoners van Schin op Geul en Strucht gesommeerd hun granen uitsluitend te malen in de molen van Schaloen, op straffe van een boete van 25 goudguldens en verbeurdverklaring van waren en voertuigen. De heer van Strucht (baron van Hammerstein, bewoner van kasteel Oost) was het niet eens met de gang van zaken, want alleen hij had het recht om personen uit zijn gebied een straf op te leggen. Dit toont hoe ingewikkeld de bestuurlijke en juridische invloedssfeer was in die dagen! De molenaar werd vaak uitbetaald in natura. Hij kreeg dan een bepaalde gedeelte van het gemalen graan, hetgeen werd aangeduid als scheploon of (in Limburg): molter. Het molteren was het scheppen van het graan. De grootte van dit scheploon kon variëren van 1/24ste tot 1/16de van het gemalene. Er werd door molenaars nogal eens geknoeid bij het scheppen, hetgeen hen een slechte reputatie opleverde. Een oud gezegde luidt "molenaars en bakkers die knoeien als rakkers". Bakkers kregen namelijk vroeger het deeg door de boeren geleverd emn bakten daarvan brood voor dezen, maar sommige bakkers hielden wel eens wat deeg achter. Molenaars lieten wel eens wat gemalen graan verdwijnen in lange mouwen. Daarop duidt ook een Brabants volksliedje :"Mulder, mulder, korendief, grote zakken heeft hij lief, de kleintjes wil hij niet malen, daar kan hij niet genoeg uit halen!". In latere tijden kwam er het maalloon, de molenaar werd in klinkende munt betaald. Aan de kant van de kruidentuin zien wij boven in de gevel een spreuk : proteCtor et reCtor noster esto DoMIne (heer, wees onze beschermer en geleider) en een zuil met daarin het jaartal 1699. De tekst is een chronogram, de kapitaalletters staan voor Latijnse cijfers en vormen samen het jaartal 1701. In die periode zijn de zogeheten economiegebouwen bij het kasteel voltooid. Zij worden net als de traliewerken en de dikke muren van de molen wel in verband gebracht met de legendarische Bokkenrijdersbende, maar deze kwam pas in de achttiende eeuw op. In de periode van de molenbouw speelde echter een onzekere situatie als gevolg van de aspiraties van Engeland en Frankrijk, resulterend in het rampjaar 1672. Rondtrekkende legers vormden dus een bedreiging voor de ingezeten. De nasleep van de oorlogstoestand is ook in de achttiende eeuw nog voelbaar : armoede en geweld vieren hoogtij. Opvallend zijn gewelddadige overvallen op met name boerderijen, meestal door kleine groepjes criminelen gepleegd. De plaatselijke overheid staat machteloos, maar slaat dan hard toe. Verdachte figuren worden opgepakt en door middel van martelingen gedwongen de overvallen te bekennen en meer namen te noemen. Het waarheidsgehalte van deze onder martelingen verkregen bekentenissen wordt thans in twijfel getrokken, vooral omdat er meer mensen bij de overvallen betrokken zouden zijn dan in werkelijkheid geschiedde (sneeuwbaleffect: X. Wordt opgepakt, noemt Y en Z, Y en Z worden opgepakt en gemarteld, noemen A, B, C en D, etc....). De Bokkenrijdersbende is voor een groot deel terug te voeren op deze hetze, in werkelijkheid heeft er waarschijnlijk nooit een echte grote bende bestaan....
Aan het einde van de achttiende eeuw vallen de Franse revolutionaire legers binnen. Onder het Franse bewind worden de oude feodale rechten, waaronder het banaalrecht, afgeschaft. Wel blijft de molen aan de bezitter van kasteel Schaloen verbonden.
In 1807 treedt een nazaat van Hoen van Cartils in het huwelijk met Ladislas de Villers Masbourg. Het kasteel en ook de molen komen nu in bezit van de Belgische adellijke familie de Villers Masbourg. Belangrijke veranderingen ondergaat de molen onder Marie Alphonse Gustave Edouard de Villers Masbourg, eigenaar sedert 1892. In 1916 laat hij de stuw in de molentak vernieuwen. Dan is er nog sprake van een dam van hout en steen, deze wordt vervangen door een stuw van beton en mergelblokken. De molen wordt dan nog aangedreven door een waterrad, een onderslagrad. We kennen namelijk verschillende soorten waterraderen : wordt het water via een goot vanuit een vijver op het rad geleid, dan spreken we van een bovenslagrad. Wordt het water door een sluis ongeveer in het midden tegen het rad geleid, dan is dit een middenslagrad. Bij een onderslagrad stroomt het water uit de maalsluis tegen de onderkant van het rad.
In 1924 wordt het waterrad vervangen door een turbine, een klein rad van ijzer, omgeven door een ijzeren mantel, het turbinehuis. In het huis zijn schoepen aangebracht, die verstelbaar zijn en het horizontaal liggende rad al dan niet sneller kunnen laten draaien. In die tijd beschikte de molen nog over drie koppels maalstenen : een koppel voor het malen van broodgranen als rogge en tarwe, een koppel voor het malen van voedergranen als haver en gerst en één koppel uitsluitend voor het malen van tarwe. De molenstenen zijn steeds twee in getal : de bovenste wordt loper genoemd en de onderste ligger of legger. Tussen de loper en de molenspil bevindt zich het molenijzer, een smeedijzer koppeling. De maalstenen in Sjloens Meule hebben een middellijn van ongeveer 1.40 meter en worden naar hun omtrek als 16-ers aangeduid. Graankorrel komen in het midden van de steen (krop geheten) terecht en worden daar gebroken. Vervolgens glijden de gebroken korrels naae een ander deel van de steen, dat schrootbaan heet. Daar worden ze tot grof meel verpulverd (het schrootmeel). Tot slot komen ze op een brede strook aan de omtrek terecht, de maalbaan. Daar wordt het grove meel fijngemalen. Voor het malen van rogge, gerst en haver waren veel meer kerver noodzakelijk dan voor het malen van tarwe.
De molen wordt in 1930 gepacht door Victor Willems. In de jaren voor de oorlog was er nog sprake van een grote bedrijvigheid. Er werd rogge, gerst, maïs, tarwe en haver gemalen. Bij grote aanvoer moest er soms ook 's nachts worden gemalen (en in de oorlogsjaren ook, maar nu vaak illegaal!). Windmolens waren afhankelijk van de sterkte van de wind en de goede windrichting en daar gebeurde het malen 's nachts dus vaker. Dat was echter ook riskanter door de geringe hoeveelheid licht. Vandaar een oud spreekwoord "het molenaarsleven heeft God ons gegeven, het malen bij nacht heeft de duivel gebracht".
Bij de molen bevond zich een visbak, waarmee men vissen kon verschalken (snoek, forel, voorn, karper en vooral paling!). De visbak raakte in de zestiger jaren in verval, maar is door het IVN in ere hersteld. Het vangen van vissen gaat overigens weer terug naar de oude heerlijke rechten : de heer van het gebied had recht op alles wat zich in de wateren bevond, dus ook vissen. Dit soort visbakken werd dus bij diverse watermolens aangetroffen.
In 1954 zegt Victor Willems de pacht van de molen op. De bedrijvigheid is niet meer zo groot, het derde koppel maalstenen (alleen voor tarwe) is buiten bedrijf gesteld en verwijderd. Tot 1960 wordt er nog gemalen, maar dan raakt de molen in verval. In 1969 verkoopt freule de Villers Masbourg in opdracht van haar moeder en zus het kasteel met de molen en de landerijen aan de gemeente Valkenburg. Het kasteel wordt korte tijd later weer doorverkocht, maar de molen blijft eigendom van de gemeente. In 1971 huurt het IVN de molen, met de bedoeling er een verenigingslokaal van te maken. Vrijwilligers restaureren de molen, die in 1973 kan worden geopend. Er wordt echter niet meer structureel gemalen. De molen maakt thans integraal onderdeel uit van de kasteeltuin Oud-Valkenburg.