NIPO

7 maart 2002

Is beleggen uit en sparen in?

Uit het beleggingsonderzoek van het NIPO valt dat niet op te maken. Beleggers maken hooguit even een pas op de plaats. Koersverlies is geen reden om de beursvloer te ontvluchten. Veel beleggers weten zelfs niet eens of ze al dan niet verlies geleden hebben.

Ook in het rampzalige beursjaar 2001 zijn er beleggers geweest die winst geboekt hebben. Adriaan Eecen, onderzoeksdirecteur bij het NIPO, kan dat weten, want hij is het ze gaan vragen. Onder zijn leiding vond in het afgelopen najaar een grootschalig beleggingsonderzoek plaats. Daaruit bleek dat van de 6,8 miljoen Nederlandse huishoudens bijna 45 procent, ofwel drie miljoen huishoudens, op een of andere manier belegt. Rond 700.000 huishoudens doen dat uitsluitend indirect, via een levensverzekering of een beleggingshypotheek. De overige 2,3 miljoen beleggen niet alleen indirect, maar ook direct in aandelen, obligaties en andere beleggingsproducten.
De modale Nederlandse belegger is 48 jaar oud, is voor 71 procent man en heeft een gemiddeld belegd vermogen van 50.000 euro. Dat gemiddeld belegde vermogen heeft vorig jaar een flinke opdoffer gekregen. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) was 2001 het slechtste beursjaar sinds de oliecrisis van 1974 en dat hebben de beleggers geweten. In de periode van twaalf maanden voor het onderzoek hebben 1,7 miljoen particuliere beleggers een verlies geleden van gemiddeld 10.500 euro. Maar er waren toch ook nog 538.000 beleggers die zeiden winst gemaakt te hebben en wel gemiddeld 2.700 euro. Meest opmerkelijk is echter dat 826.000 beleggers - dus meer dan een kwart van allemaal - geen idee hadden hoe het hun beleggingen was vergaan. Je zou toch verwachten dat bij uitstek de beleggende medemens een calculerende medemens is. Maar aan een boom zo vol geladen met een gemiddeld belegd vermogen van 50.000 euro, mist men kennelijk één, twee pruimpjes niet. Ook Eecen kan slechts gissen naar de achtergrond van deze opvallende onwetendheid.

Afwachtende houding
De vraag is dan: zit de schrik er goed in? Zijn particuliere beleggers in paniek uit aandelen gestapt om weer met hangende pootjes terug te keren naar die goede, oude, vertrouwde spaarrekening? Op het eerste gezicht lijkt dat inderdaad het geval te zijn geweest. Het CBS heeft voor 2001 een sterke toename van de spaartegoeden geregistreerd. De groei bedroeg twaalf procent - het hoogste percentage van de afgelopen vijfentwintig jaar - en was maar liefst vijf maal zo groot als in 2000. Toch kan Eecen in de resultaten van het NIPO-onderzoek niet terugvinden dat particuliere beleggers op grote schaal zijn overgestapt van beleggen naar sparen. Hij haalt er enkele vuistdikke rapporten bij en vindt na enig bladeren in de cijferbrij de tabel die hij zocht. Slechts veertien procent van de particuliere beleggers had in de voorgaande twaalf maanden geld aan zijn beleggingsportefeuille onttrokken. Niet schokkend, vindt Eecen. In eenzelfde onderzoek van twee jaar eerder, in het najaar van 1999 toen de gemiddelde belegger nog niet eens van WOL had gehoord, was dat zeventien procent. Wel was het onttrokken gemiddelde in 2001 bijna twee maal zo hoog: vorig jaar werd 16.300 euro onttrokken, tegen gemiddeld 8.300 euro in 1999. Minder dan eenderde van de beleggers die geld onttrokken in 2001, deed dat vanwege de economische ontwikkeling. Ongeveer evenveel heeft onttrokken geld op een spaarrekening gezet en daarbij ging het gemiddeld om 13.000 euro. Dus meer dan tweederde van de beleggers die in 2001 geld onttrokken aan hun beleggingsportefeuille, gebruikte dit vooral voor schuldaflossing en consumptieve doeleinden. De door het CBS gesignaleerde sterke toename van de spaartegoeden wortelt dus niet zozeer in het overhevelen van beleggen naar sparen, maar waarschijnlijk meer in een verschuiving van de bestemming van vrijkomende middelen. Ook uit het NIPO-onderzoek blijkt dat veel minder aan de beleggingsportefeuilles is toegevoegd dan onttrokken. Rond vijftien procent van de particuliere beleggers heeft gemiddeld 4.800 euro uit onder andere spaar- en inkomensrekeningen vrijgemaakt om te beleggen. De helft daarvan ging naar beleggingsfondsen, ruim eenderde naar Nederlandse aandelen.
De afwachtende houding van particuliere beleggers blijkt ook uit de verschuivingen in de mate waarin zij anderen zouden aanbevelen om te gaan beleggen in de verschillende categorieën. Zou in 1999 nog vijftig procent het beleggen in aandelen aanbevelen, in 2001 was dat nog slechts 32 procent. Voor de beleggingsfondsen was de verschuiving nog veel groter. Daarentegen zou in 2001 meer dan de helft het beleggen in obligaties aanbevelen, terwijl in 1999 veertig procent dat zou doen.

Voor de langere termijn
Ook voor het populaire idee dat juist particuliere beleggers halsoverkop de beursvloer verlaten, als het even tegenzit, vindt Eecen in zijn onderzoek geen bewijs. Op de vraag wat te doen in geval van koersverlies, antwoordde slechts vier procent "verkopen". Een overgrote meerderheid van 71 procent doet dan niets en een kwart van de beleggers is daar niet duidelijk over.
Dus van een regelrechte "stampede" is geen sprake, als het even tegenzit. Dat klopt ook wel, want het overgrote deel van de beleggers doet het voor de langere termijn. Bijna tachtig procent van de beleggers heeft een beleggingshorizon van meer dan een jaar, bijna zestig procent kijkt zelfs verder dan vijf jaar. Slechts vijf procent gaf aan te beleggen voor de zeer korte termijn. Nederlandse beleggers zijn niet zo van die koerssurfers. Dat blijkt ook uit hun aan- en verkoopgedrag. De helft van de beleggers in beleggingsfondsen, handelde in de voorgaande twaalf maanden niet en wie wel handelde, deed dat gemiddeld 2,8 keer. Van de obligatiehouders bleef rond dertig procent aan de zijlijn staan en wie wel handelde deed dat 1,8 keer. Iets meer dan een kwart van de houders van individuele aandelen deed in de voorgaande twaalf maanden geen enkele aan- of verkooptransactie. Wie wel handelde in individuele aandelen, deed dat 7,6 keer.
Erg intensief zijn de beleggers ook niet met hun beleggingen bezig. Gemiddeld besteden ze er ruim vier uur per maand aan door erover te lezen, gesprekken te voeren, met de bank te bellen en dergelijke. Die tijd varieert natuurlijk met de omvang van het belegd vermogen. Beleggers die minder dan 23.000 euro belegd hebben, zijn er gemiddeld zon 2,5 uur per maand mee bezig, maar bij een belegd vermogen tussen de 23.000 en 90.000 euro is dat al zes uur en boven de 90.000 euro ruim negen uur per maand. De meeste beleggers vinden hun tijdsbesteding ook wel genoeg: zeven procent zou er echt meer tijd in willen steken, terwijl 36 procent die behoefte absoluut niet heeft. Toch geven ze de touwtjes niet graag uit handen. De helft van de beleggers is doe-het-zelver en houdt de volledige controle over zijn beleggingen. Het is zelfs zo dat 41 procent zich door niets en niemand laat adviseren bij zijn beleggingsbeslissingen, niet door vrienden, familie, collegas of door professionele partijen. Anderzijds besteedt bijna dertig procent het beheer van zijn beleggingen uit aan een vertrouwde adviseur die alles regelt.
Achttien procent van de beleggers die zich wel laten adviseren, leunt op bankmedewerkers, tien procent op een assurantie- of pensioenadviseur. Meest deskundig zijn volgens 36 procent de adviseurs van de ABN Amro, gevolgd door de Rabobank (29%), ING (15%) en Robeco (10%).

Slapend rijk
Interessant is tenslotte te weten op basis van welke informatie beleggers hun beslissingen nemen. Het NIPO heeft dan ook gevraagd wat in de voorgaande twee maanden de belangrijkste informatiebron was om op het gebied van beleggen goed geïnformeerd te blijven. Alle denkbare opties werden voorgelegd: dagbladen, tijdschriften, televisie, radio, internet, noem maar op. En toch zei 28 procent van de beleggers dat zij geen van die bronnen hadden geraadpleegd. Dat moeten dezelfde mensen zijn geweest die geen idee hadden hoe het hun beleggingen was vergaan. Zou het toch mogelijk zijn om door beleggen slapend rijk te worden?
Voor de beleggers die wel een oogje in het zeil hielden, waren de landelijke dagbladen verreweg de belangrijkste informatiebron. Dik een kwart van alle beleggers noemde de landelijke dagbladen, op ruime afstand gevolgd door twaalf procent die zijn informatie vooral van internet haalt. Volgens Eecen is die score echter waarschijnlijk enigszins vertekend door het feit dat alle ondervraagden in de steekproef een internetverbinding hebben.
Geen van de andere informatiebronnen haalde de drempel van tien procent. Ook niet de onafhankelijke beleggingsbladen, dus beleggingsbladen die niet door marktpartijen worden uitgegeven zoals Fiscalert (Labouchere), Geld en Beleggen (Wijs en Van Oostveen) en Safe (Robeco). Slechts vier procent van de beleggers noemde deze onafhankelijke bladen als de belangrijkste informatiebron. Beleggingsbladen - al dan niet onafhankelijk - zijn sowieso niet erg populair onder beleggers: 87 procent leest geen enkel beleggingsblad. Dus ook Effect heeft nog een wereld te winnen.

Effect jaargang 2002 nummer 05
Blad van VEB; Vereniging van Effectenbezitters
www.veb.net