Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
1 Inleiding
2 Basisinformatie
2.1 Libanon
2.2 South Lebanon Army (SLA)
2.2.1 Oprichting
2.2.2 Organisatie
2.2.3 Rekrutering, desertie en bezoldiging
2.2.4 Khiam-gevangenis
2.2.5 Documenten
3 Politieke en militaire ontwikkelingen
3.1 Burgeroorlog
3.2 Offensief gericht tegen de Israëlische bezetting
3.3 Terugtrekking van Israël
3.4 Herstel van het centrale gezag
3.5 Veiligheidssituatie
4 Rechtsvervolging van ex-SLA-leden
4.1 Wetgeving
4.2 Verzwarende en verzachtende omstandigheden
4.3 Amnestievoorstel
4.4 Procesvoering
4.5 Uitspraken
4.6 Detentie
5 Terugkeer
6 Vestigingsmogelijkheden
6.1 Binnenlandse vestigingsmogelijkheden
6.2 Vestiging in Israël
7 Beleid westerse landen
8 Samenvatting
Algemeen ambtsbericht Libanon/SLA februari 2002
1 Inleiding
---
Dit ambtsbericht bevat informatie die van belang kan zijn voor de
beoordeling van asielverzoeken van voormalige leden van de South Lebanon
Army (SLA). De informatie kan tevens van belang zijn voor de besluitvorming
over terugkeer van ex-SLA-leden naar Libanon. Het ambtsbericht is een
actualisering van het ambtsbericht Libanon/SLA van 28 december 2000 met
kenmerk DPC/AM/675948 en beschrijft onder meer ontwikkelingen die zich
sindsdien hebben voorgedaan.
Hoofdstuk twee geeft basisgegevens over Libanon en de SLA, waarbij met name
aandacht wordt besteed aan aspecten als rekrutering, desertie, bezoldiging
en documenten. Hoofdstuk drie schetst het historisch perspectief en de
politiek-militaire achtergrond waartegen de SLA is ontstaan. Tevens worden
de rol van Israël en de ontbinding van de SLA beschreven. In hoofdstuk vier
wordt ingegaan op mogelijke rechtsvervolging van ex-SLA-leden.
Achtereenvolgens komen aan de orde: wetgeving, verzwarende en verzachtende
omstandigheden, amnestievoorstel, procesvoering, uitspraken en detentie.
Hoofdstuk vijf beschrijft terugkeer van ex-SLA-leden naar Libanon. In
hoofdstuk zes wordt informatie gegeven over vestigingsmogelijkheden voor
ex-SLA-leden, waarna hoofdstuk zeven het beleid van westerse landen
weergeeft. Het ambtsbericht wordt afgesloten met een samenvatting in
hoofdstuk acht.
Bij de totstandkoming van dit ambtsbericht is gebruik gemaakt van
rapportages van de Nederlandse ambassades in onder meer Beiroet en Tel Aviv.
Daarnaast is gebruik gemaakt van informatie afkomstig van onder meer de
Economist Intelligence Unit (EIU), Amnesty International, Human Rights
Watch, de Britse en Deense immigratiediensten, het Duitse Bundesamt für die
Anerkennung ausländischer Flüchtlinge en het US State Department. Tevens is
gebruik gemaakt van vakliteratuur en berichtgeving in de media.
In de bijlagen is een overzicht opgenomen van de geraadpleegde openbare
bronnen. Daar waar niet-vertrouwelijke bronnen zijn vermeld is de tekst in
een aantal gevallen ook gebaseerd op informatie die op vertrouwelijke basis
is ingewonnen.
2 Basisinformatie
---
2.1 Libanon
---
De Republiek Libanon wordt in het noorden en oosten begrensd door Syrië, en
in het zuiden door Israël. Het land heeft een oppervlakte van 10.452 km² en
een inwonertal van vier miljoen. De officiële taal is het Arabisch, dat door
bijna alle inwoners wordt gesproken. Het Frans is de tweede taal van het
land.
Het land kent een verscheidenheid aan etnisch-religieuze gemeenschappen .
De christelijke bevolkingsgroep wordt gevormd door maronieten (naar
schatting 900.000 in aantal) , Grieks-orthodoxen (250.000),
Grieks-katholieken (150.000) en Armeniërs (175.000). De islamitische
bevolkingsgroep bestaat uit sji'ieten (1.200.000), sunnieten (750.000) en
druzen (250.000) . Daarnaast staan ca. 380.000 Palestijnse vluchtelingen
in Libanon geregistreerd bij de United Nations Relief and Works Agency for
Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) .
Het bestuur van het land wordt onder meer gevormd door een driemanschap van
president, premier en voorzitter van het parlement, die elk één van de
grootste geloofsgemeenschappen van het land vertegenwoordigen. Het ambt van
president is in handen van de in oktober l998 benoemde maroniet Emile
Lahoud, een voormalige bevelhebber van het leger. Premier is de sunniet
Rafiq Al-Hariri, die in oktober 2000 Salim Al-Hoss opvolgde. Voorzitter van
het parlement is de sji'iet Nabih Berri.
Van 1975 tot en met 1991 werd Libanon door een burgeroorlog geteisterd. Deze
oorlog eiste meer dan 200.000 doden en ruïneerde het land. In de oorlog
speelde zowel de Syrische invloed als de aanwezigheid van Palestijnen in
Libanon een belangrijke rol . De relatie tussen Libanon en Israël kwam
vanaf l965 door een aantal grensincidenten sterk onder druk te staan. De
toenemende spanning tussen de twee landen resulteerde in 1978 en tussen 1982
en 2000 in de Israëlische bezetting van een deel van Zuid-Libanon, die
duurde tot juni 2000.
2.2 South Lebanon Army (SLA)
---
Een escalatie van de spanningen tussen Israël en Libanon leidde in maart
1978 tot Operatie 'Litani', waarbij Israël zijn eerste grootscheepse
aanvallen op Libanon uitvoerde. Bij deze operatie bezette Israël een deel
van Zuid-Libanon.
De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties riep bij resolutie nr. 425 Israël
op zich terug te trekken en bracht vervolgens de United Nations Interim
Force in Lebanon (UNIFIL) tot stand om de vrede in het betrokken gebied te
handhaven .
De Israëlische strijdkrachten gaven in juli l978 de controle in Zuid-Libanon
in handen van christelijke militairen die nauwe banden onderhielden met het
Israëlische leger .
In april l979 splitste een officier van het Libanese leger, majoor Saad
Haddad, zich met zijn manschappen af van de reguliere Libanese
strijdkrachten en vormde het zogenaamde 'Free Lebanese Army' (FLA). Majoor
Haddad was in juni l976 door het Libanese leger benoemd tot 'senior
commander in the southern region of Lebanon'. Sinds die tijd had hij
tevergeefs om steun van de Libanese strijdkrachten verzocht in de strijd
tegen de in dat gebied actieve Palestijnse milities. Met zijn uittreding uit
het Libanese leger beëindigde de Libanese overheid de betaling van soldij
aan hem en zijn troepen. Vanuit de christelijke enclave Jezzine riep majoor
Haddad vervolgens een 'onafhankelijk vrij Libanon' uit voor een gebied ter
grootte van ongeveer 1800 km², grenzend aan Israël. Met steun van en
bevoorraad door Israël bleek majoor Haddad in staat de ogenschijnlijke
onafhankelijkheid van zijn grondgebied ten aanzien van het Libanese centrale
gezag te consolideren en te handhaven . Majoor Haddad overleed in
december l983 en werd in maart l984 met steun van Israël opgevolgd door
Antoine Lahad, een gepensioneerde generaal-majoor van het centrale Libanese
leger . De naam van het FLA veranderde later in de South Lebanon Army
(SLA).
Op 10 juni l985 trok Israël zich, drie jaar na een tweede invasie in
Libanon , gedeeltelijke terug uit Libanon. Een strook land van tien tot
twintig km breed en ongeveer 80 km lang (ca. 10% van het Libanese
grondgebied) in Zuid-Libanon werd door Israël bezet gehouden. Deze
zogenaamde 'veiligheidszone' diende als buffer tegen op Israël gerichte
aanvallen van gewapende groeperingen vanuit Libanon. Deze zone bevond zich
ten zuiden van de lijn Tyre - Jezzine - Marjayoun. In dit gebied woonden
ongeveer 150.000 mensen, het merendeel sji'ieten, verspreid over 150 kleine
dorpen.
De SLA werd in deze Israëlische veiligheidszone ingezet als een soort van
politiemacht ter handhaving van rust en orde. De militie werd volledig door
Israël gecontroleerd, gefinancierd, bewapend en getraind. Ter ondersteuning
van de SLA verbleven er tussen de 1000 en 1500 Israëlische militairen in de
veiligheidszone. Terwijl de SLA voornamelijk in laaggelegen terrein en in
drooggevallen rivierbeddingen (wadi's) patrouilleerde, was het Israëlische
leger in dit gebied aanwezig in hoger gelegen posities.
De SLA onttrok zich geheel aan het gezag van de centrale Libanese
autoriteiten en had zich volledig buiten het ontmantelingsproces van
Libanese en niet-Libanese milities van de periode na de Libanese
burgeroorlog gehouden .
De SLA was verdeeld in een Westelijke en een Oostelijke Brigade en het
Onafhankelijke 20ste Bataljon . Direct onder SLA-commandant generaal
Antoine Lahad stond een drietal kolonels, te weten:
- de commandant van de Oostelijke Brigade, de druus Nabih Abu Rafeh;
- de commandant van de Westelijke Brigade, tevens hoofd van de inlichtingen-
en veiligheidsdienst Mabat (afkorting voor het Hebreeuwse 'Mangenon
Ha'bitachon), Fares Kassis, die de op 30 januari 2000 gedode Akl Hashem
had opgevolgd; en
- de plaatsvervangend commandant van de SLA, Karamallah Sa'id .
De Oostelijke Brigade was operationeel in Zuid-Libanon ten noorden van de
rivier de Litani tot aan het dorp Aramta en in het oosten in het gebied
tussen de dorpen Kfar Kila en Sheba'a. Het hoofdkwartier bevond zich in
Marjayoun. De brigade bestond uit een drietal bataljons, het 90ste, het 10e
en het 30ste. De brigade omvatte ongeveer 750 man, verdeeld over 26
gevechtsposities en vier legerplaatsen. Naast de drie bataljons had deze
brigade nog een commandogroep van 150 man en een reserve-eenheid van 45 man.
Voorts bezat de brigade controleposten in Kfar Tibnit, Rihan en Zimraya. De
brigade bestond voor een groot gedeelte uit druzen .
De Westelijke Brigade was operationeel in een gebied in Zuid-Libanon dat
zich uitstrekte van de kust tot aan de grens met Israël tussen Blida en
Adaisseh in de centrale sector. Het hoofdkwartier was gevestigd in de
vroegere barakken van het Libanese leger in Bint Jbail. De brigade bestond
uit een drietal bataljons, het 70ste, het 80ste en het 81ste. De brigade
omvatte ongeveer 700 man verdeeld over 22 gevechtsposities en een
legerplaats. Voorts bezat de brigade controleposten in Hamra aan de kust en
in Beit Yahoun. Deze brigade bestond voor de helft uit christenen en voor de
helft uit moslims, zowel sunnieten als sji'ieten.
Het Onafhankelijke 20ste Bataljon omvatte ongeveer 170 man verdeeld over
vijf compagnieën. Het hoofdkwartier van dit bataljon was gevestigd in
Hasbaya.
De SLA bestond oorspronkelijk uit ongeveer 3000 man, waarvan naar schatting
200 officieren . Dit aantal was als gevolg van verliezen tijdens
gevechtsacties en patrouilles, deserties of gevangenneming aanzienlijk
teruggelopen, en werd in 2000 geschat op 1600 man, verdeeld over 48
gevechtsposities en vijf legerplaatsen . Het officierskader van de SLA
bestond overwegend uit christenen, voor een deel voormalige Falangisten
die zich aan het einde van de burgeroorlog in Zuid-Libanon hadden gevestigd.
Aanvankelijk bestond de SLA louter uit vrijwilligers. Later zou er ook
gedwongen zijn gerekruteerd . Er bestond echter geen officiële
'dienstplicht' voor de SLA; ook waren er geen vaste regels over de wijze
waarop deze 'dienstplicht' in de praktijk werd gehanteerd. Op het moment dat
de SLA soldaten nodig had werd de 'dienstplicht' bij willekeur opgelegd. Het
betrof dan personen die woonachtig waren in de door Israël bezette
veiligheidszone in Zuid-Libanon.
Personen die weigerden zich aan te sluiten bij de SLA, konden het
slachtoffer worden van arrestatie, detentie en marteling.
Iedereen die zich aan de 'dienstplicht' voor de SLA onttrok en in de door Israël bezette veiligheidszone bleef wonen, werd opgepakt en zonder enige vorm van proces bestraft met detentie voor korte of langere tijd.
Er waren mensen die zich aan de 'dienstplicht' onttrokken door de veiligheidszone te verlaten en elders in Libanon te gaan wonen.
In geval van desertie kon een SLA-lid na vrijlating uit de
Khiam-gevangenis worden gedwongen voor onbepaalde tijd terug te keren
naar zijn militaire post. Er zijn geen gevallen bekend waarbij desertie door
de SLA werd bestraft met de doodstraf. Een gedeserteerd SLA-lid kon
vervolging door SLA of Israël slechts ontlopen door te vluchten naar het
niet door Israël bezette deel van Libanon.
Een SLA-militair aan het front in de veiligheidszone onder de rang van
officier kreeg ongeveer US$ 500 per maand. Subalterne officieren ontvingen
ongeveer US$ 700 per maand en hoofdofficieren circa US$ 900 per maand .
Burgerpersoneel verdiende tegen de US$ 400 per maand . Afhankelijk van
het aantal dienstjaren en het vervullen van een meer verantwoordelijke
functie konden deze salarissen worden verhoogd.
Familieleden van SLA-personeel konden een werkvergunning voor Israël
krijgen. Voor de terugtrekking van het Israëlische leger uit Zuid-Libanon in
mei 2000 zouden zo'n 2500 tot 3000 familieleden en verwanten van
SLA-personeel een baan in Israël hebben gehad. Daarnaast werd SLA-personeel
toegestaan met familieleden naar Israël te gaan voor ontspanning of om
inkopen te doen. Ook voor medische zorg konden SLA-leden in Israël terecht.
Een belangrijke SLA-taak was bewaking van de Khiam-gevangenis. Dit belangrijkste detentiecentrum van de SLA bevond zich in de plaats Khiam en stond feitelijk onder controle van Israëlische militairen .
Een ondervragingscentrum van de SLA was gevestigd in Marjayoun.
Tot hun vrijlating op 23 mei 2000 werden 144 gevangenen zonder aanklacht of
enkele vorm van proces in de Khiam-gevangenis vastgehouden . De meesten
van hen waren sji'itische moslims uit dorpen in de door Israël ingestelde
veiligheidszone. Zij werden verdacht van lidmaatschap van gewapende
groeperingen zoals Amal en Hezbollah, die zich verzetten tegen de
aanwezigheid van Israël in Zuid-Libanon.
Van sommige personen die in de Khiam-gevangenis hebben gezeten, is bekend
dat zij aldaar gedurende lange periode zijn blootgesteld aan mishandelingen
en systematische folterpraktijken . In verband hiermee kan worden
verondersteld dat SLA-leden hierbij betrokken zijn geweest. Zij zouden zich
- afhankelijk van de soort van deelname - mogelijk schuldig kunnen hebben
gemaakt aan daden als genoemd in artikel 1F van het in Genève op 28 juli
l951 tot stand gekomen Vluchtelingenverdrag.
SLA-leden (burgers en militairen) zouden hun (al dan niet vrijwillige)
deelname aan deze militie moeten kunnen aantonen aan de hand van
registratie- en identiteitsdocumenten. Deze documenten zijn echter eenvoudig
na te maken. Het is zonder meer denkbaar dat de Israëlische (militaire)
autoriteiten beschikken over een sluitende personeelsadministratie
betreffende alle SLA-onderdelen.
3 Politieke en militaire ontwikkelingen
---
3.1 Burgeroorlog29
---
Na de 'Zesdaagse Oorlog' (begin juni l967) tussen Israël en enkele Arabische
staten waarmee Libanon zich had verbonden, werd het zuiden van Libanon
geleidelijk aan een uitvalbasis voor Palestijnse aanvallen op
Noord-Israël . Israëlische vergeldingsacties, niet alleen tegen
Palestijnen maar ook tegen Libanezen, brachten verdeeldheid teweeg tussen
voor- en tegenstanders van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO). Mede
door de verplaatsing van het PLO-hoofdkwartier naar Beiroet in juli l970,
werd de verdeeldheid over de aanwezigheid van Palestijnse militante
organisaties in Libanon verscherpt.
De onrust werd groter toen het Libanese leger optrad tegen Palestijnse
guerillagroepen die hun bases hadden verplaatst naar het zuiden van Libanon
om van daaruit invallen in Israël te ondernemen. In mei l970 voerde Israël
massale aanvallen uit op stellingen van Palestijnen in Zuid-Libanon. Daarbij
hield Israël gedurende twee dagen een gebied in Zuid-Libanon bezet. Syrië
stuurde steun voor de kleine Libanese luchtmacht.
Beducht voor de christelijke overheersing van de voornaamste staatsorganen
in het land zochten moslim oppositiegroeperingen toenadering tot militante
Palestijnse organisaties. Daarentegen maakten christelijke groeperingen zich
zorgen over de toenemende macht van moslimorganisaties en invloed op
Palestijnse groeperingen.
De verschillen van inzicht tussen christenen en moslims over de verdeling
van de macht en de houding ten opzichte van Israël bleven bestaan. In de
jaren zeventig werd Libanon in toenemende mate getroffen door
gewelddadigheden.
In april l975 brak er in Libanon een burgeroorlog uit tussen christenen en
moslims. De oorzaak van het conflict was de ongelijke verdeling van de macht
en welvaart tussen beide groepen. Daarnaast leefde onder de christenen grote
onvrede over de aanwezigheid van de Palestijnen die zich steeds meer in
binnenlandse aangelegenheden mengden en Libanon kwetsbaar maakten voor
Israëlische aanvallen. Vijandelijkheden en gevechten tussen moslims en
christenen in Libanon, waarbij Israël, Syrië en Palestijnse groeperingen
betrokken waren, verspreidden zich snel.
Een Syrische interventie in l976 bracht een voorlopig halt toe aan de
vijandelijkheden in de Libanese burgeroorlog . De Arabische Liga bracht
een multilaterale Arab Deterrent Force (ADF) tot stand van 30.000
voornamelijk Syrische militairen om het uitbreken van nieuwe
vijandelijkheden tegen te gaan.
Gevechten laaiden weer op in maart 1978 door een Palestijnse aanval op een
bus in Tel Aviv, waarbij meer dan 35 mensen om het leven kwamen. Israëlische
troepen staken de grens over en bezetten het gebied ten zuiden van de rivier
Litani.
Toen zij het gebied in juni 1978 weer ontruimden, droegen zij tegen de wens
van de internationale gemeenschap de macht in het grensgebied niet over aan
de United Nations Interim Force in Lebanon (UNIFIL) , maar aan de
christelijke militie van majoor Saad Haddad (die later de SLA vormde) .
Vier jaar later was Syrische steun voor de activiteiten van Palestijnse
guerilla's in Libanon aanleiding voor een reeks van militaire
schermutselingen tussen Palestijnen en christelijke strijdgroepen.
Palestijnse beschietingen (vanaf Libanees grondgebied) op doelen in
Noord-Israël leidden begin l982 tot Israëlische luchtaanvallen. Deze werden
op 6 juni l982 gevolgd door een volgende Israëlische invasie (onder de
codenaam 'Operatie Vrede voor Galilea').
Het Israëlische leger slaagde erin door te stoten naar Beiroet, dat twee
maanden lang werd belegerd en bestookt, alvorens de Palestijnse milities
bereid waren zich uit de stad terug te trekken. Het aantal slachtoffers
onder de Libanese en Palestijnse burgerbevolking was groot.
In augustus l982 verliet het merendeel van de PLO-leiding en de PLO-strijders Libanon. Christelijke strijdgroepen en Haddads militiastrijders van de SLA ondersteunden het Israëlische militaire ingrijpen om de PLO uit het land te verdrijven. Israël had zodoende aanvallen vanuit Zuid-Libanon op Israëlisch grondgebied drastisch verminderd . Bovendien waren de sji'ieten in Zuid-Libanon niet bereid om de PLO toe te staan opnieuw bases in dat deel van het land te vestigen.
Op 14 september l982 kwam de maronitische president Bashir Gemayel bij
een bomaanslag op het hoofdkwartier van de Falange Partij om het leven. Hij
was tot opvolger van president Elias Sarkiss gekozen, maar nog niet als
zodanig geïnstalleerd. Uit wraak voor deze, naar nu bekend is,
waarschijnlijk ten onrechte aan Palestijnse groeperingen toegeschreven
aanslag brachten door de Falange Partij gedomineerde christelijke milities
ruim duizend Palestijnse burgers in de vluchtelingenkampen Sabra en Shatila
in het westen van Beiroet om het leven. Het Israëlische leger, dat zich nog
in Beiroet bevond, greep niet in bij deze aanslag op de Palestijnse
vluchtelingenkampen.
In 1988 ontstond opnieuw onenigheid, toen de ambtstermijn van president Amin
Gemayel (broer van Bashir Gemayel) afliep en binnen het parlement geen
overeenstemming bestond over een mogelijke opvolger. President Gemayel
benoemde de christelijke legerbevelhebber generaal Michel Aoun tot zijn
opvolger.
Een poging van generaal Aoun in l989 om Syrië uit Libanon te verdrijven
mislukte. In datzelfde jaar gingen Libanese parlementsleden in de Saoedische
stad Ta'if akkoord met enkele fundamentele wijzigingen in de Libanese
grondwet, waarbij de bevoorrechte positie van de christenen werd beperkt
. Vervolgens werd in november l989 Elias Hrawi tot nieuwe president gekozen.
Generaal Aoun weigerde echter zijn functie neer te leggen, waarna Syrische
legereenheden hem in l990 dwongen te vertrekken. Met het vertrek van
generaal Aoun, die zich met name tegen onduidelijkheid in de
Ta'if-overeenkomst over de Syrische terugtrekking uit Libanon had
verzet, kon de burgeroorlog in l991, na ruim 15 jaar strijd, feitelijk als
beëindigd worden beschouwd. Een klein deel van Libanon werd echter nog
steeds door Israël bezet.
3.2 Offensief gericht tegen de Israëlische bezetting
---
Vanaf begin jaren tachtig namen acties van de sji'itische Amal-militie
tegen Israëlische militairen en tegen christelijke SLA-militairen van majoor
Haddad toe, met als doel de volledige Israëlische terugtrekking uit
Zuid-Libanon. De pro-Iraanse Hezbollah die veel steun verkreeg van de
plaatselijke sji'itische bevolking, vormde de belangrijkste schakel in het
Libanese verzet. De organisatie maakte hierbij gebruik van alle gangbare
militaire technieken en tactieken. Wapens en wapensystemen werden voorzover
bekend deels aangeleverd vanuit Iran, met medeweten en medewerking van
Syrië. Zelfmoordcommando's werden zelden ingezet. Naast raketaanvallen werd
af en toe gebruik gemaakt van explosieven die op afstand tot ontploffing
werden gebracht. Deze zogenaamde 'road side bombs' werden in bezet gebied
gebruikt en waren gericht tegen het Israëlische leger en SLA-doelen.
Vanuit Hezbollah en Amal werd tevens druk uitgeoefend op sji'itische leden
van de SLA om te deserteren en naar deze groeperingen over te lopen of voor
deze bewegingen te spioneren binnen de SLA . Palestijnse groeperingen
hebben hoegenaamd geen rol in het verzet tegen de Israëlische bezetting van
Zuid-Libanon gespeeld. Er was slechts sprake van een enkel incident waarbij
de Islamitische Jihad betrokken is geweest. Hierbij nam deze door Iran
gesteunde en voornamelijk in de Palestijnse gebieden actieve beweging de
verantwoordelijkheid op zich van een viertal aanvallen gericht op posities
van het Israëlische leger in Zuid-Libanon .
Vanwege toenemende verliezen als gevolg van schermutselingen met
vijandelijke (voornamelijk Amal en Hezbollah) milities trokken de
Israëlische troepen zich in juli l983 terug tot de Awali-rivier. Eind l983
was het aantal Israëlische soldaten in Libanon teruggelopen tot 10.000. Bij
het aantreden van een nieuwe Israëlische regering in september l984 werd de
aanwezigheid in Libanon een belangrijk aandachtspunt. Naast een groeiend
aantal slachtoffers onder Israëlische soldaten vormden ook de kosten voor
het handhaven van een militaire macht in Libanon een aanslag op de
Israëlische economie. Israël besloot hierop besprekingen te beginnen met
vertegenwoordigers van de Libanese regering, die hieraan deelnamen met
Syrisch goedvinden. Israël verlangde daarbij voldoende veiligheidsgaranties
die zouden moeten voorkomen dat gebieden die door het Israëlische leger
zouden worden ontruimd, steunpunten zouden gaan vormen voor aanvallen op
Israëlische soldaten of Israëlisch grondgebied. Libanon wilde de Israëlische
terugtrekking laten samenvallen met het binnentrekken in het betrokken
gebied van nationale Libanese strijdkrachten, teneinde het uitbreken van
onderlinge gevechten tussen wedijverende milities te voorkomen. Omdat er
geen overeenstemming kon worden bereikt over de vraag welke strijdkrachten
de plaats zouden innemen van de Israel Defence Force (IDF), trok Israël zich
uit de besprekingen met Libanon terug. Op 14 januari l985 stemde het
Israëlische kabinet in met een (gedeeltelijke) eenzijdige terugtrekking uit
Libanon. Alleen in een strook ten noorden van de Israëlische grens bleven
Israëlische soldaten aanwezig om de SLA te ondersteunen. Het Libanese leger
bleek niet in staat om de rust in het door Israël ontruimde gebied te
handhaven.
Als gevolg van het tot ontploffing brengen van een 'road side bomb' in
Zuid-Libanon in l993, waarbij zeven Israëlische militairen om het leven
kwamen, voerde Israël in datzelfde jaar met 'Operatie Aansprakelijkheid' (in
Libanon bekend als de 'Zevendaagse Oorlog') op grote schaal
artilleriebeschietingen en luchtaanvallen op Hezbollah-stellingen uit. Bij
deze actie waarbij meer dan 55 dorpen zouden zijn verwoest, zouden zeker 118
Libanezen de dood hebben gevonden; ruim 300.000 mensen zouden hun huizen
zijn ontvlucht .
Tijdens het zeventien dagen durende Israëlische offensief in l996 onder de
naam 'Operatie Druiven der Gramschap' werden Hezbollah-posities en
burgerdoelen in geheel Libanon onder vuur genomen. Hezbollah bestookte
in reactie daarop Noord-Israël met honderden katusha-raketten. Zo'n 300.000
Libanese burgers en 30.000 Israëliërs moesten om veiligheidsredenen hun
huizen verlaten. Volgens officiële Libanese bronnen kwamen 154 burgers en
vijf militairen om het leven en raakten 351 burgers en elf militairen
gewond. Israël zou 62 burger- en twee militaire gewonden tellen. Hezbollah
zou veertien mensen hebben verloren . Dit offensief leidde tot de
zogenoemde 'April Understanding', waarbij betrokken partijen toezegden geen
civiele doelen te zullen aanvallen. Alle partijen hebben zich hier in de
afgelopen jaren grotendeels aan gehouden. Wederzijdse aanslagen op militaire
doelen vonden wel nog plaats. Aanslagen van Hezbollah op Israëlische
militairen en SLA-leden vonden onder meer plaats in 1999 en in 2000. In
februari 1999 sneuvelde bij een actie van Hezbollah onder andere de
Israëlische bevelhebber van de veiligheidszone, luitenant-generaal Erez
Gerstein. In januari 2000 bracht Hezbollah kolonel Hashem om het leven in
het dorp Dibel . Akl Hashem , commandant van de Westelijke Brigade
van de SLA, vormde een volgend doelwit voor Hezbollah nadat Hussein Abdel
Nabi, commandant van de SLA-inlichtingen- en veiligheidsdienst, om het leven
was gebracht. Eerder, in 1989, wist SLA-commandant Lahad bij een aanslag op
zijn huis in Marjayoun te ontkomen.
3.3 Terugtrekking van Israël
---
Onder druk van militaire acties van Hezbollah en Amal kreeg de SLA steeds
meer te maken met desintegratieverschijnselen binnen de eigen gelederen. Zo
kwam het voor dat SLA-leden naar het sji'itische verzet overliepen. Hoewel
dit deels onder militaire druk van sji'itische zijde plaatsvond, gebeurde
dit ook vaak vanuit de perceptie dat eerdergenoemde sji'itische bewegingen
in Libanon veel aanzien genoten en vaak succesvolle en effectieve militaire
operaties hebben ondernomen.
In juni l999 had de SLA zich grotendeels uit het district Jezzine, een
(voornamelijk christelijke) enclave ten noorden van de door Israël
ingestelde 'veiligheidszone' teruggetrokken . Daarbij hebben zo'n
tweehonderd SLA-leden die zich in dit district ophielden, zich gemeld bij de
Libanese autoriteiten. Zij zijn overgedragen aan het ministerie van
Defensie. De Libanese autoriteiten hebben daarbij kenbaar gemaakt dat het
ministerie van Justitie zou worden betrokken bij de eventuele
strafrechtelijke vervolging van deze SLA-leden . Als gevolg van
oplopende spanningen en gewelddadigheden door acties van Hezbollah begin
2000 evacueerde de SLA vervolgens de post Sojoud in de oostelijke sector van
Zuid-Libanon. De SLA trok zich daarna terug naar een tweetal beter
versterkte posten in de omgeving.
Deze ontwikkelingen vielen samen met de wens van de in mei l999 gekozen
Israëlische premier Ehud Barak om de Israëlische strijdkrachten binnen
afzienbare tijd (voor 7 juli 2000: de eerste verjaardag van het aantreden
van zijn kabinet) uit Zuid-Libanon terug te trekken . Het Israëlische
kabinet nam in aansluiting hierop op 5 maart 2000 eenstemmig de beslissing
om binnen vier maanden Zuid-Libanon te verlaten. Door dit kabinetsbesluit
werd een belangrijke verkiezingsbelofte van premier Barak verheven tot
regeringsbeleid. Premier Barak had aangegeven de voorkeur te hebben voor
terugtrekking in het kader van een vredesverdrag met Syrië/Libanon, maar bij
het ontbreken daarvan zou eenzijdige terugtrekking plaatsvinden. Het was
niet duidelijk of een dergelijk verdrag met Syrië/Libanon binnen enkele
maanden tot stand gebracht zou kunnen worden.
De voorgenomen Israëlische terugtrekking bracht grote onrust teweeg onder
SLA-leden en hun gezinnen vanwege eventueel te verwachte
represaillemaatregelen van sji'itische zijde. Zonder evenwel met harde
toezeggingen te komen verklaarde premier Barak echter regelmatig dat Israël
na terugtrekking uit Zuid-Libanon de veiligheid van (ex-)SLA-leden en hun
families zou garanderen. Op 17 april 2000 stelde Israël de Verenigde Naties
formeel op de hoogte van zijn voornemen om zich omstreeks juli 2000 uit
Zuid-Libanon terug te trekken.
De Israel Defence Force (IDF) gaf begin 2000 steeds meer posten en
stellingen prijs. Deze werden deels overgenomen door de SLA, dan wel onklaar
gemaakt of vernietigd. De gebeurtenissen kwamen vervolgens in een
stroomversnelling terecht toen een stroom van burgers vergezeld van
Hezbollah-strijders vanuit het noorden ongehinderd kon terugkeren naar hun
dorpen in Zuid-Libanon, die zij jaren geleden hadden moeten verlaten. De
aldaar aanwezige (sji'itische) SLA-eenheden ondernamen geen tegenactie maar
legden hun wapens neer, gaven zich over, of trokken naar posten dichterbij
de grens met Israël. Door de verdergaande terugtrekking van de IDF en de
daarop volgende totale ineenstorting van de SLA werden ook de overige
posities van de IDF in het bezette gebied onhoudbaar.
Op 23 mei 2000 werden 144 gevangenen uit de Khiam-gevangenis door de lokale
bevolking bevrijd, nadat hun bewakers op de vlucht waren geslagen . In
de daaropvolgende 48 uur overschreden ongeveer 6000 aan de SLA gelieerde
Libanezen (SLA-militairen inclusief hun familieleden) in zuidelijke richting
de Libanees-Israëlische grens . Dezelfde dag nog moest de IDF
noodgedwongen al haar posities verlaten. Zij heeft zich ten slotte
teruggetrokken achter de lijn die gehanteerd wordt als de internationale
grens tussen Israël en Libanon, een combinatie van de grenzen van 1923, 1947
en l978 . Op 24 mei 2000 was de algehele Israëlische terugtrekking uit
Zuid-Libanon formeel voltooid. De (door de SLA) achtergelaten en (of)
buitgemaakte (zware) wapens en voertuigen werden door Hezbollah en andere
milities, overgedragen aan de Libanese strijdkrachten. Eén IDF-ziekenhuis is
overgedragen aan het Internationale Rode Kruis, het andere kwam in handen
van Hezbollah, in afwachting van een latere overdracht aan de Libanese
autoriteiten.
Op 18 juni 2000 nam de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties een
verklaring aan, waarin wordt bevestigd dat Israël zich geheel conform
VN-resolutie 425 (l978) van 10 maart l978 uit Libanon heeft
teruggetrokken .
Generaal Lahad gaf in een gesprek in mei 2001 aan dat de versnelde
terugtrekking van het Israëlische leger een dolkstoot in de rug was voor de
SLA. Lahad merkte daarbij op dat, hoewel hij zelf niet in Libanon was ten
tijde van de terugtrekking, er een gedetailleerd plan was opgesteld voor de
terugtrekking .
3.4 Herstel van het centrale gezag
---
Op 28 maart l99l nam het Libanese kabinet een plan aan om alle Libanese en
niet-Libanese gewapende groeperingen in het land te ontbinden en hun wapens
te laten inleveren . Eenheden van het nationale Libanese leger begonnen
vervolgens het gezag van de centrale regering in het land te herstellen. In
mei l99l ondertekenden Syrië en Libanon een verdrag inzake broederschap,
samenwerking en coördinatie, teneinde het beleid inzake politieke, militaire
en economische aangelegenheden, alsmede de binnenlandse veiligheid op elkaar
af te stemmen. Dit verdrag bevestigde feitelijk de Syrische invloed in
Libanon, die tot op dit moment voortduurt.
In augustus l992 werden voor het eerst in twintig jaar algemene
parlementsverkiezingen gehouden. Bij deze verkiezingen, die door veel
christenen werden geboycot uit protest tegen de voortdurende aanwezigheid
van Syrische troepen in Libanon, werd de sji'iet Nabih Berri aangewezen als
voorzitter van het parlement.
Volgend op de parlementsverkiezingen werd in oktober l992 de sunniet Rafiq
Al-Hariri premier van Libanon. Zijn regering bracht een ambitieus
wederopbouwprogramma tot stand, genaamd 'Horizon 2000'. Het plan bleek
nauwelijks te realiseren en Al-Hariri moest vanwege groeiende financiële
schulden, economische stagnatie en politieke problemen in november l998
aftreden.
Met steun van wijlen president Hafez Al-Assad van Syrië koos het Libanese
parlement op 15 oktober l998 de chef-staf van het leger, generaal Emile
Lahoud (maroniet), tot president. Op 24 november l998 werd deze als 11e
president van Libanon geïnstalleerd. Na deze presidentsverkiezing werd begin
december l998 een nieuwe Libanese regering geformeerd onder leiding van de
sunniet Salim Al-Hoss, die ook de portefeuille van Buitenlandse Zaken op
zich nam.
Een interministeriële commissie onder leiding van de Libanese minister van
Binnenlandse Zaken werd op 23 mei 2000, de dag waarop de laatste
IDF-soldaten Libanon verlieten, in het leven geroepen om de humanitaire
noden van de bevolking in Zuid-Libanon vast te stellen. Met de rehabilitatie
van het betrokken gebied diende spoedig een aanvang te worden gemaakt.
Indien de veiligheidssituatie het toeliet, zou snel een aanvang gemaakt
worden met herstelwerkzaamheden en humanitaire hulpverlening (zoals
voedselhulp, medische verzorging, drinkwatervoorziening, ontmijning en
hulpverlening aan ex-gedetineerden). Dit was van groot belang omdat de
sociaal-economische situatie in Zuid-Libanon binnen afzienbare tijd kon
verslechteren.
Voor de uitvoering van projecten in Zuid-Libanon werd gebruik gemaakt van
het 'Regionaal Ontwikkelingsprogramma voor de Sociaal-economische
Ontwikkeling van Zuid-Libanon', dat in juli l999 was opgesteld onder
auspiciën van de Libanese regering en het United Nations Development
Programme (UNDP). Op 27 juli 2000 werd in Beiroet voor belangstellende
donoren een voorbereidende conferentie gehouden. De Libanese regering
presenteerde daarbij de behoeften van het land in het algemeen en van het
zuiden des lands in het bijzonder. Libanon schatte dat voor herstel van de
infrastructuur in deze regio US$ 260 miljoen nodig zou zijn. Met bilaterale
steun van andere landen tracht Libanon de regio te herstellen. De
Saoedi-Arabische regering zou in april 2001 financiële steun hebben
toegezegd aan Libanese slachtoffers van de Israëlische bezetting .
Voorts probeerde de Libanese regering steun te verkrijgen voor een
UNDP-hulpplan ter waarde van US$ 1.3 miljard.
De parlementsverkiezingen van eind augustus/begin september 2000 betekenden
een verlies voor de door Syrië gesteunde Salim Al-Hoss. De coalitie van
oppositieleider en voormalig premier Rafiq Al-Hariri behaalde een grote
overwinning. De sunniet Al-Hariri werd op 23 oktober 2000 tot nieuwe premier
van Libanon benoemd .
Militair gezag
Door de versnelde terugtrekking van het Israëlische leger ontstond er in
Zuid-Libanon na eind mei 2000 een machtsvacuüm, dat pas sinds augustus 2000
door de Libanese autoriteiten wordt getracht op te vullen. De grens tussen
Israël en Libanon is door UNIFIL aangegeven met een demarcatielijn, de
zogenaamde blauwe lijn.
Duizend man werden gestationeerd in de zuidelijke grensstreek: vijfhonderd
soldaten van de militaire politie en het terreurbestrijdingscommando en
vijfhonderd politieagenten. Deze zogenaamde Mixed Force (MF) die
verantwoordelijk is voor de openbare orde in het gebied, heeft zich gevoegd
bij politieagenten en administratieve medewerkers die reeds eerder naar
Zuid-Libanon werden gestuurd. Eenheden van de MF patrouilleren sindsdien op
bescheiden schaal maar in toenemende mate vanuit hun barakken in Marjayoun
en Bint Jbeil. De laatste paar maanden laten MF-patrouilles zich steeds
vaker langs de blauwe lijn zien. Daarnaast is nog een militair bataljon
gestationeerd in Jezzine . Volgens berichten van UNIFIL in juni 2001
stelt de Mixed Force zich pro-actiever op dan voorheen. Met name in dorpen
waar incidenten gericht tegen ex-collaborateurs plaatsvonden, zou de MF meer
patrouilles uitvoeren.
Ondanks de aanwezigheid van de MF, is de feitelijke controle over
Zuid-Libanon nog steeds in handen van Hezbollah. De bewaking van de
grensstreek wordt geheel overgelaten aan Hezbollah. Volgens waarnemers
bestaat er een redelijk goede coördinatie tussen de Libanese overheid
(politie en leger) en Hezbollah. De plaatsvervangend secretaris-generaal van
Hezbollah, Sjeik Naim Qassem, bevestigde dit in juni 2001. De MF heeft geen
vaste posten bezet aan de blauwe lijn. Wel heeft het Libanese leger in
september 2001 een vaste positie ingenomen niet ver van de blauwe lijn.
Ook een deel van de civiele verantwoordelijkheden (waaronder het beheer van
enkele gezondheidsfaciliteiten) is in handen van Hezbollah. De Libanese
regering blijft, daarin gesteund door Syrië, bij haar standpunt dat zolang
er geen totale vrede met Israël gesloten is, het Libanese leger niet aan de
blauwe lijn wordt ingezet. Dit standpunt wordt mede ingegeven door de angst
voor nieuwe escalaties van het oude conflict tussen christenen en moslims in
Libanon.
UNIFIL
De United Nations Interim Force in Lebanon (UNIFIL) houdt vanaf 1979
toezicht op de veiligheid in Libanon en biedt de Libanese bevolking
humanitaire hulp. In beperkte mate doet UNIFIL aan ontmijning. UNIFIL staat
onder leiding van generaal-majoor Tewari, die in 2001 is aangetreden. UNIFIL
heeft haar hoofdkwartier in Naqoura .
Met resolutie 426 werd op 19 maart 1978 besloten tot oprichting van
UNIFIL , initieel voor een periode van zes maanden Het mandaat is
sindsdien telkens voor een periode van zes maanden verlengd. Tot de taak van
UNIFIL behoort:
1. toezicht op de terugtrekking van Israëlische strijdkrachten uit
Zuid-Libanon;
2. herstel van internationale vrede en veiligheid;
3. bijstand aan de Libanese regering voor herstel van haar effectief gezag
in Zuid-Libanon;
4. voorkomen van hervatting van gevechtshandelingen;
5. verzekeren dat het UNIFIL-gebied niet gebruikt wordt voor
vijandelijkheden van welke aard dan ook.
Eind juli 2000 kreeg UNIFIL van de Libanese regering toestemming om posten
in de vroegere Israëlische veiligheidszone in Zuid-Libanon in te nemen.
Naast de reeds bestaande waarnemingsposten heeft UNIFIL sinds de Israëlische
terugtrekking een twintigtal nieuwe posten geopend, waarvan negen direct aan
de grens met Israël. UNIFIL neemt dag en nacht, zowel op de grond als in de
lucht, de situatie in het betrokken gebied waar. De troepenmacht tracht
daarbij niet verstrikt te raken in de rol van grenswacht en/of politieman.
UNIFIL slaagt daar slechts gedeeltelijk in. UNIFIL zou soms door
omstandigheden gedwongen worden openbare orde- of politietaken op zich te
nemen. De UNIFIL troepen patrouilleren over land en in de lucht met name
langs de blauwe lijn met Israël. Het gebied waar UNIFIL nu actief is,
bestrijkt min of meer de voormalige Israëlische veiligheidszone.
Op 31 juli 2001 verlengde de Veiligheidsraad het mandaat van UNIFIL tot en
met 31 juli 2002 . De vredesmacht die oorspronkelijk uit 6.000
militairen bestond, wordt gaandeweg gereduceerd tot ongeveer 2.000, waarmee
de humanitaire taak van UNIFIL zal afnemen. Het besluit om de troepenmacht
te reduceren werd gezien als een signaal aan de Libanese overheid om een
actievere rol te gaan spelen in het handhaven van de veiligheid langs de
grens . De Libanese regering is niet onverdeeld positief over de
voorgenomen reductie, daar Libanon dan zelf haar troepen zal moeten sturen
naar het zuiden van het land. Bovendien vormt UNIFIL een belangrijke
economische impuls in Zuid-Libanon, waar de troepenmacht de voornaamste
werkgever is.
3.5 Veiligheidssituatie
---
Na de terugtrekking van de Israëlische strijdkrachten uit Zuid-Libanon in
mei 2000 werd de situatie in Zuid-Libanon als tamelijk rustig beschreven. Er
hebben zich slechts enkele incidenten en provocaties voorgedaan sinds de
terugtrekking van Israël.
Begin oktober 2000 liep de spanning in het gebied op vanwege ontvoeringen
door Hezbollah. In het gebied van de 'Sheba'a farms' ontvoerde Hezbollah
drie Israëlische dienstplichtigen: staf-sergeant Omar Sawayid, staf-sergeant
Avraham Binyamin en sergeant Adi Avitan. Daarnaast werd een Israëlische
reserve-officier, kolonel Elhanan Tannenbaum, ontvoerd. Hij zou voor de
Israëlische geheime dienst Mossad geprobeerd hebben Hezbollah te
infiltreren.
Hezbollah gebruikt de door haar ontvoerde Israëliërs in onderhandelingen om
Libanese gevangenen in Israël vrij te krijgen .
Israël houdt negentien Libanezen gevangen in een poging om informatie te
krijgen over Israëlische militairen, die nog worden vermist in Libanon.
Onder de Libanese gedetineerden bevinden zich twee islamitische leiders,
Mustafa Dirani en Abdel Karim Obeid.
Dat Hezbollah niet bereid is informatie te verstrekken over de Israëlische
gevangenen alvorens Israël haar gevangenen laat gaan, werd eind november
2001 nogmaals door sheikh Hassan Nasrallah benadrukt .
In de kwestie over de gevangenen werd ook UNIFIL betrokken. In juli 2001 werd de vredesmacht door Israël beschuldigd van het achterhouden van een video waarop beelden stonden die een dag na de gevangenneming van de Israëlische soldaten (in oktober 2000) waren gemaakt. De VN hebben deze videoband in juli 2001 aan Israël ter beschikking gesteld . Daarnaast zijn in de onderhandelingen tussen Hezbollah en Israël ook kaarten met lokaties van landmijnen in Zuid-Libanon, een belangrijke factor gaan spelen. Hezbollah eist in ruil voor de gevangenen onder andere deze landmijnkaarten. In het geschil dat is ontstaan over de kaarten, meldde Israël in januari 2001 niet in het bezit te zijn van dergelijke kaarten . In december 2001 ontving UNIFIL echter toch gedetailleerde mijnenkaarten van Israël, die werden doorgeleid aan de Libanese autoriteiten. Onder andere op basis van deze kaarten moest de VN-schatting van het aantal Israëlische landmijnen in Zuid-Libanon worden bijgesteld van circa 130.000 tot ruim 400.000.
Met uitzondering van de gebieden die grenzen aan de door Israël bezette
Golan-hoogten en het gebied van de Sheba'a-farms (Ramta, Jabal Summouq en
Daliah), was de situatie in Zuid-Libanon in 2001 over het algemeen rustig.
UNIFIL omschreef de situatie in het betrokken gebied in juni 2001 als kalm
maar gespannen. Wel constateert UNIFIL dat vrijwel dagelijks Israëlische
schendingen van het Libanese lucht- en zeeruim plaatsvinden. Verder heeft
UNIFIL sinds de Israëlische terugtrekking reeds enkele tientallen
Israëlische grensoverschrijdingen over land geconstateerd. Ook doen zich aan
de Libanees-Israëlische grens regelmatig demonstraties voor van Libanezen en
Palestijnen, die voornamelijk stenen gooien richting Israël. De door Israël
aangelegde afrastering aan de grens loopt op veel plaatsen niet exact op de
blauwe lijn, wat aanleiding kan geven tot problemen, wanneer de bevolking
deze blauwe lijn overschrijdt. Aan Israëlische zijde wordt het gebied rond
de blauwe lijn in de gaten gehouden door de Israel Defence Force (IDF).
Hiertoe worden camera's gebruikt en worden patrouilles uitgevoerd. De
positie die het IDF had aan de grens bij de plaats Metulla werd begin
december 2001 verlaten .
De campagne die Hezbollah tegen Israël voert, wordt ook wel de lage
intensiteitscampagne genoemd . In de eerste helft van 2001 vonden tussen
Israël en Hezbollah enkele beschietingen plaats. Op 16 februari 2001 voerde
Hezbollah beschietingen uit op een Israëlisch konvooi nabij de
Sheba'a-farms, waarbij een soldaat omkwam en twee anderen gewond raakten
. Israël vernietigde op 16 april 2001 als reactie op een Hezbollah-aanval op
de Sheba'a-farms een Syrische radarpost in de Beka'a vallei. Daarop
antwoordde Hezbollah met een beschieting van de Sheba'a-farms . De
herdenking van één jaar Israëlische terugtrekking op 25 mei 2001 verliep
zonder noemenswaardige incidenten. In juni 2001 werd in de media bericht
over wapenleveranties door Iran via Syrië aan Hezbollah . In juli 2001
vonden over en weer gewelddadigheden tussen Israël en Hezbollah plaats .
Hierbij werd als vergelding een Syrische radarinstallatie uitgeschakeld.
Daarnaast vond in de eerste zes maanden van 2001 een twaalftal aanslagen
plaats op het bezit van voormalige collaborateurs . Bij deze aanslagen
vielen geen slachtoffers. Niet duidelijk was wie achter die aanslagen zaten.
Voor sommige aanslagen wordt de verklaring gezocht in mogelijke vetes tussen
verschillende clans. Bijna alle aanslagen werden gepleegd in sji'itische
dorpen onder controle van de Libanese Communistische Partij.
In de periode tussen juli en september 2001 werden weinig gewapende acties van Hezbollah tegen Israël waargenomen. Dit kan verband hebben gehouden met de in oktober gehouden lokale verkiezingen in Zuid-Libanon.
Hoewel vóór de aanvallen in de VS van 11 september 2001 rekening werd
gehouden met gewapende aanvallen rond de eerste verjaardag van het begin van
de Intifada , zag het er na 11 september 2001 naar uit dat Hezbollah
haar militaire operaties zou bevriezen. Desalniettemin deed Hezbollah op 3
oktober 2001 een aanval op een Israëlische positie , welke werd gevolgd
door een tweede aanval op 22 oktober 2001 en een derde aanval op 15 januari
2002. De antiterrorismecampagne van de VS richt zich mede op Hezbollah.
Daarnaast wordt door de internationale gemeenschap ook bij Israël
aangedrongen op het stoppen van provocaties en aanvallen in Libanon. Zo
drong EU-afgezant Miguel Moratinos op 19 november 2001 in een gesprek met
premier Sharon erop aan dat de Israëlische schendingen van het Libanese
luchtruim gestopt zouden worden.
Ontmijning
Nadat op 24 oktober 2001 een Libanese officier omkwam bij een
ontmijningsoperatie, kondigde de Libanese overheid een dag later een groots
ontmijningsproject ($50 miljoen) voor Zuid-Libanon aan dat wordt
gefinancierd door de Verenigde Arabische Emiraten. De in Zuid-Libanon
aanwezige landmijnen hebben in het verleden meerdere malen tot verminking of
de dood van burgers geleid. De special afgezant voor de VN in Zuid-Libanon,
Staffan de Mistura, gaf aan dat de ontmijningsoperatie drie tot vijf jaar in
beslag zal nemen .
4 Rechtsvervolging van ex-SLA-leden
---
4.1 Wetgeving
---
Indiensttreding bij de SLA vormt in Libanon een commuun delict dat in de
praktijk wordt vervolgd bij de militaire rechtbank onder het Libanese
wetboek van strafrecht (boek 2, 1ste titel, 'Misdrijven tegen de veiligheid
van de staat').
In de meeste gevallen wordt een voormalig lid van de SLA onder de rang van
(onder-)officier op grond van artikel 278 van het Libanese wetboek van
strafrecht door de Libanese autoriteiten strafrechtelijk vervolgd .
Het onderhouden van contact met de vijand wordt strafbaar gesteld met
dwangarbeid. In de praktijk wordt dwangarbeid in Libanon echter bijna nooit
ten uitvoer gelegd, maar komt dwangarbeid neer op gevangenisstraf voor een
zelfde periode. Bij strafrechtelijke vervolging wordt geen onderscheid
gemaakt naar godsdienst of etnische afkomst. Alleen in gevallen die door de
Libanese autoriteiten als ernstig worden beschouwd (veelal als het SLA-kader
betreft) zal strafrechtelijke vervolging op basis van artikelen 273 en 275
van het Libanese wetboek van strafrecht plaatsvinden, waarbij de strafmaat
bestaat uit dwangarbeid of de doodstraf . Dit verschil in
vervolgingsbeleid wordt in de praktijk grotendeels ingegeven door politieke
overwegingen om het SLA-kader te kunnen aanpakken en ter verantwoording te
kunnen roepen.
In de artikelen 273 en 275 van het Libanese wetboek van strafrecht is
vastgelegd dat contact en samenzweren met de vijand kan worden bestraft met
de doodstraf . Ook voor het verschaffen van inlichtingen aan de vijand
met als gevolg een voor de vijand succesvolle actie kan de doodstraf worden
opgelegd . Hoewel de doodstraf in Libanon wel kan worden
uitgesproken, is de doodstraf sinds mei l999 niet meer uitgevoerd. Zowel de
president als de eerste minister moeten goedkeuring voor ten uitvoerlegging
van de doodstraf geven. De voormalige premier Al-Hoss had aangegeven hier
morele bezwaren tegen te hebben, hetgeen in maart 2000 tot stopzetting van
de executieprocedure tegen twee terdoodveroordeelden heeft geleid.
Ondanks veelvuldig aandringen van de Europese Unie en Europese regeringen is
volgens president Lahoud de tijd echter nog niet rijp voor afschaffing van
de doodstraf in Libanon. Hij beroept zich daarbij op het feit dat de
situatie in Libanon niet vergelijkbaar is met de situatie in Europa, omdat
Libanon nog in staat van oorlog verkeert.
4.2 Verzwarende en verzachtende omstandigheden
---
Het doorspelen van informatie aan of extra samenwerking met Israël kan de
strafmaat verzwaren. Ook voor actieve deelname aan tegen Libanon, Hezbollah
of Syrië gerichte acties kan een zwaardere straf worden uitgesproken.
Indien bekend wordt dat een voormalige SLA-lid tevens lid was van de
militaire politie of het zogenaamde 'veiligheidscomité' van de SLA, kunnen
langere gevangenisstraffen worden opgelegd.
Bij verzachtende omstandigheden kan de rechter een lagere straf opleggen dan
bij wet is aangegeven. Hierbij wordt de moeilijke positie waarin de bewoners
van de veiligheidszone verkeerden, meegewogen. Zo kan een beroep worden
gedaan op druk (bijvoorbeeld doordat familieleden werden vastgehouden) door
de SLA of door Israël, gebrek aan inkomen, of de noodzaak van medische
behandeling in Israël.
4.3 Amnestievoorstel
---
De Libanese regering is niet bereid een algemene amnestiewet ten aanzien van
ex-SLA-leden in overweging te nemen. Hoewel sommige Libanese politici
voorstander van een dergelijke wet zijn, verzet Hezbollah zich heftig
daartegen.
4.4 Procesvoering
---
Ex-SLA-leden worden in Libanon voor de permanente militaire rechtbank
berecht. Om de honderden dossiers inzake ex-SLA-leden te behandelen, zetten
de Libanese autoriteiten vaart achter de behandeling.
Procesvoering tussen juni 1999 en mei 2000
Na de terugtrekking uit het district Jezzine in juni 1999, gaven circa 200
SLA-leden zich over aan de Libanese autoriteiten. Ieder voormalig lid van de
SLA liep bij aanhouding het risico ondervraagd te worden. Strafrechtelijke
vervolging was daarbij zeker niet uit te sluiten. Bij de strafmaat werd er
rekening mee gehouden of het voormalige SLA-lid zich vrijwillig had
aangegeven of was aangehouden. Ook kon druk op betrokkene worden uitgeoefend
om informatie te geven over de SLA en/of Israël.
Procesvoering na mei 2000
Sinds de terugtrekking in mei 2000 gaf het overgrote deel van de
ex-SLA-leden (voor het merendeel sji'ieten en druzen) zich over aan
Hezbollah of werden zij door Hezbollah aangehouden en vervolgens
overgedragen aan de Libanese autoriteiten . De processen tegen
ex-SLA-leden en vermeende collaborateurs met Israël en/of de SLA begonnen
op 5 juni 2000 voor de permanente militaire rechtbank in Beiroet. De
processen kunnen worden bijgewoond door journalisten en andere
belangstellenden, en worden eveneens aandachtig gevolgd door de Libanese
Foundation for Human and Humanitarian Rights in Lebanon, een Libanese
niet-gouvernementele mensenrechtenorganisatie.
Om de procesvoering te vereenvoudigen en/of te versnellen hebben de Libanese
autoriteiten de volgende categorieën ingesteld:
· zij die inlichtingen hebben verstrekt aan de vijand, of die behoren tot de
oorspronkelijke oprichters van de SLA;
· zij die verzetsstrijders of Libanese burgers hebben gedood;
· zij die contact hebben onderhouden met de Israëlische autoriteiten;
· zij die als toerist Israël hebben bezocht of die in Israël hebben gewerkt.
De Libanese advocatuur heeft een gezamenlijke aanpak ontwikkeld voor de
verdediging van ex-SLA-leden. De Beirut Bar Association wees een aantal
advocaten van diverse religieuze stromingen aan om de aangeklaagden voor de
rechtbank bij te staan. Hoewel voor de aangeklaagden de mogelijkheid
openstaat
om tegen een gewezen vonnis in hoger beroep te gaan, maakt de meerderheid
van de aangeklaagden hiervan geen gebruik en bekent schuld. Over het
algemeen bevestigen de ex-SLA-leden voor de militaire rechtbank de
bekentenissen die zij hebben afgelegd tijdens de eerdere verhoren door de
Libanese inlichtingendiensten. In de verhoren werd verdachten gevraagd of
zij deel hebben uitgemaakt van de SLA, of zij hebben gewerkt in de
Khiam-gevangenis en of zij hebben samengewerkt met Israël. De antwoorden op
deze vragen werden samengevat in een procesverbaal van twee pagina's.
Aanvankelijk toonde de advocatuur zich bezorgd over de gevolgde procesgang, met name met betrekking tot de geringe voorbereidingstijd en de groepsgewijze berechting. De rechtszitting kan evenwel op verzoek van de verdediging worden aangehouden voor nader onderzoek, hetgeen in een aantal gevallen ook voorkwam. Ook Amnesty International sprak zich kritisch uit over zowel de condities waarin ex-SLA-leden voorafgaande aan het proces in hechtenis verblijven, als over de procesgang zelf .
Voorarrest
Tijdens het vooronderzoek, dat voorafgaat aan de voorgeleiding voor de
'hearing magistrate' worden de SLA-verdachten vaak geslagen en wordt er
psychische druk op de verdachten uitgeoefend om hen tot een bekentenis te
dwingen. De omstandigheden waaronder de verdachten in detentie verkeren,
zijn niet optimaal. Deze praktijk wijkt niet veel af van de behandeling van
verdachten van andere delicten. Amnesty International rapporteerde juni 2000
dat sommige ex-SLA-leden in voorarrest mishandeld werden of voor een aantal
dagen afgesloten van de buitenwereld werden gehouden .
SLA-leden die zich ten tijde van de Israëlische terugtrekking uit Zuid-Libanon aan de Libanese autoriteiten hebben overgegeven of zijn gearresteerd, zijn ondergebracht in de gevangenis van Roumieh bij Beiroet en in twee kazernes, namelijk in 'Abla in de buurt van Zahle in de Beka'a-vallei en in Oberli in de buurt van Jounieh. Officieren en vooraanstaande collaborateurs zijn ondergebracht in ondergrondse verblijven van het ministerie van Defensie in Yarze. Familieleden kunnen verdachten die in de gevangenis van Roumieh in detentie worden gehouden bezoeken. De bezoekregelingen voor familieleden van verdachten die in een van de kazernes of in het ministerie van Defensie verblijven, zijn echter beperkter.
Beïnvloeding van de procesvoering
Door haar verzetsoperaties in de door Israël bezette zone in Zuid-Libanon en
de steun die zij daarbij ondervond van haar sji'itische achterban, beschikt
Hezbollah over informatie inzake personen die hebben deelgenomen aan de SLA,
dan wel inzake personen die in Israël (werkzaam) zijn geweest. Hezbollah
beperkt zich ertoe deze informatie door te geven aan de Libanese
autoriteiten, en gaat niet zelf tot vervolging over. In het voorkomende
geval dat SLA-militairen tijdens gevechtshandelingen in de bezette zone door
Hezbollah waren opgepakt, werden zij na ondervraging door Hezbollah
overgedragen aan de Libanese autoriteiten. In het algemeen geldt dat de
Libanese autoriteiten consequent en zonder onderscheid naar afkomst en
religie overgaan tot strafrechtelijke vervolging van SLA-leden, zodat er
voor Hezbollah geen aanleiding (meer) is om zelf maatregelen te treffen.
De Syrische autoriteiten zullen alleen in uitzonderlijke gevallen in de
rechtsgang in Libanon interveniëren. Het is overigens moeilijk een
inschatting te maken van de invloed van de Syrische autoriteiten op de
strafrechtelijke afwikkeling van de ontmanteling van de SLA, maar er zijn
geen aanwijzingen dat hiervan sprake is.
4.5 Uitspraken
---
De straffen die worden opgelegd aan ex-SLA-leden worden bepaald op basis van
een aantal factoren, zoals de rang van de persoon, de omstandigheden
waaronder de persoon zich heeft aangesloten bij de SLA en de aard van de
uitgevoerde taken. Tevens wordt bij de strafbepaling meegewogen of de
aangeklaagde voorafgaande aan deelname aan de SLA ook had gediend in het
nationale Libanese leger. De opgelegde straffen kunnen variëren van een
geldboete tot een gevangenisstraf of een combinatie van de twee. Naast
gevangenisstraffen en geldboetes kan ook een verbod om gedurende een
bepaalde tijd terug te keren naar het dorp van herkomst worden opgelegd.
In een aantal gevallen is overgegaan tot schuldigverklaring zonder strafoplegging, bijvoorbeeld op grond van hoge leeftijd of slechte gezondheid. Daarnaast heeft een aantal zaken geleid tot ontslag van rechtsvervolging of vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.
Ex-SLA-militairen van een lagere rang ('rank and file') kregen straffen
opgelegd variërend van zes maanden tot drie jaar, waarbij het merendeel één
of anderhalf jaar gevangenisstraf kreeg opgelegd.
Leden van het SLA-kader of van de SLA-inlichtingen- en veiligheidsdienst
kregen gevangenisstraffen opgelegd van enkele maanden tot vijftien jaar.
Voor collaboratie met de vijand, hoogverraad en/of deelname aan
gevechtsacties werden gevangenisstraffen van 15 jaar uitgesproken. Enkele
aangeklaagden werden tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld omdat zij
betrokken waren bij het folteren van gedetineerden in de Khiam-gevangenis.
Een verdachte die medeplichtig werd bevonden aan het martelen van gevangenen
in de Khiam-gevangenis, kreeg zeven jaar dwangarbeid opgelegd; dezelfde
straf werd opgelegd aan twee SLA-informanten die zich als medegevangenen
hadden voorgedaan in de Khiam-gevangenis. Na de Israëlische terugtrekking is
in een klein aantal gevallen bij verstek de doodstraf opgelegd aan SLA-kader
dat schuldig is bevonden aan de dood van Libanese verzetslieden. De
meerderheid van de vonnissen van 15 jaar gevangenisstraf, levenslange
gevangenisstraf en de doodstraf werd bij verstek uitgesproken daar de
aangeklaagden zich nog buiten Libanon bevinden (voornamelijk in Israël).
De SLA-leiding kreeg de zwaarste straffen opgelegd. Onder de verdachten
bevinden zich personen die verantwoordelijk worden geacht voor grove
mensenrechtenschendingen, de dood van Libanese burgers of verzetsleden of
het toebrengen van zware materiële schade aan de Libanese staat of burgers.
In deze gevallen vordert het Libanese Openbare Ministerie meestal de
doodstraf of levenslange dwangarbeid. In de praktijk komt dit laatste dan
neer op levenslange gevangenisstraf. De doodstraf aan SLA-leden is
uitsluitend na berechting bij verstek opgelegd, waarbij de mogelijkheid van
hoger beroep nog openstaat. De doodstraf is echter sinds mei l999 niet meer
uitgevoerd in Libanon .
In het totaal werd tot eind 2001 aan zestien voormalig leden van de leiding
van de SLA bij verstek de doodstraf opgelegd . SLA-leider generaal
Lahad werd wegens collaboratie met Israël op 6 december l996 bij
verstek ter dood veroordeeld. Fares Kassis kreeg op 30 november 2000 bij
verstek de doodstraf opgelegd. Karamallah Sa'id keerde in mei 2001
terug naar Libanon om zich daar bij de autoriteiten aan te geven .
Collaborateurs, dat wil zeggen personen die in Israël hebben gewerkt of naar
Israël reisden (bijvoorbeeld om een medische behandeling te ondergaan),
kregen gevangenisstraffen opgelegd variërend van enkele weken tot zes
maanden.
Personen die aanvankelijk ten tijde van de Israëlische terugtrekking naar
Israël waren gegaan en later weer naar Libanon terugkeerden, werd een
gevangenisstraf en/of een boete opgelegd.
Er is geen berichtgeving geweest over personen die worden vervolgd alleen
vanwege het feit dat zij met de SLA sympathiseerden.
Eind januari 2002 zijn van de ruim 3000 nog in gevangenschap gehouden ex-SLA-leden 2850 personen inmiddels veroordeeld. Voor 381 ex-SLA-leden is de strafrechtelijke procedure nog niet afgerond. Daarnaast zijn enkele tientallen personen, die geen onderdeel van de SLA vormden, wegens collaboratie met Israël veroordeeld. Ook zijn er vier Libanezen veroordeeld die in juni 2001 illegaal de grens met Israël waren overgestoken.
4.6 Detentie
---
Nadat het vonnis over hen is uitgesproken, worden veroordeelden naar de
gevangenis in Roumieh gebracht , waar de ex-SLA-leden en collaborateurs
hun straf uitzitten. De situatie in de Libanese gevangenissen is slecht
. Gezondheidszorg, voedselvoorziening en ontspanningsmogelijkheden zijn van
slechte kwaliteit. Ook zijn de bezoekregelingen niet goed georganiseerd.
Ondanks herhaald aandringen van Europese regeringen heeft het Internationale
Rode Kruis nog steeds geen toegang tot de Libanese gevangenissen. Hoewel de
gevangenis van Roumieh iets moderner en beter uitgerust is dan de andere
gevangenissen, zijn de gevangeniscellen in het algemeen overvol en weinig
hygiënisch. Drie ex-SLA-leden zijn vanwege gezondheidsredenen in hechtenis
overleden.
5 Terugkeer
---
Na de terugtrekking van Israël uit Zuid-Libanon week een groot aantal
SLA-leden met hun familieleden (volgens UNIFIL ruim 6.000) uit naar Israël.
Ex-SLA-leden die Libanon na de terugtrekking van Israël hadden verlaten,
lopen bij terugkeer naar Libanon het risico strafrechtelijk te worden
vervolgd door de Libanese autoriteiten voor het begaan van commune
misdrijven die gerelateerd zijn aan de veiligheid van de staat.
Terugkeer van ex-SLA-leden naar Libanon verloopt onder toezicht van UNIFIL
en de Libanese autoriteiten. Ook het Internationale Rode Kruis treedt op als
bemiddelaar voor bepaalde categorieën personen die terugkeren, zoals
bijvoorbeeld ouderen. Ex-SLA-leden worden direct na terugkeer aan de grens
door de Libanese autoriteiten gearresteerd en in voorlopige hechtenis
genomen. Hun bezittingen, waaronder een van Israël ontvangen afkoopsom,
mogen zij tevoren aan meereizende familieleden afgeven. Vaak wordt de
veroordeelden naast gevangenisstraf tevens een boete opgelegd door het
Libanese militaire gerecht ter hoogte van de Israëlische afkoopsom. Er zijn
geen gevallen bekend van ex-SLA-leden die anders dan via de
Israëlisch-Libanese grens zijn teruggekeerd. De Libanese grensautoriteiten
zijn alert op terugkerende ex-SLA-leden.
Augustus 2001 kondigden in Israël wonende ex-SLA-leden aan dat zij een
verzoek voor financiële ondersteuning zouden indienen bij premier Sharon
. De Israëlische regering stelt ex-SLA-leden bij terugkeer naar Libanon een
financiële tegemoetkoming in het vooruitzicht: een toelage van USD
15.000-20.000 .
In 2001 zijn vele honderden ex-SLA-leden en hun familieleden vanuit Israël
naar Libanon teruggekeerd. Plaatsvervangend SLA-commandant Karamallah Sa'id
was de hoogste in rang die terugkeerde naar Libanon en zich daar bij de
autoriteiten meldde. Begin januari 2002 komt het aantal SLA-repatrianten
vanuit Israël sinds de terugtrekking van de IDF op 2.815 personen.
In de maanden november en december 2001 werd in de media verslag gedaan van
de terugkeer van 210 Libanezen, die werden begeleid door de VN. Van deze
groep werden 94 personen door de Libanese regering opgepakt wegens
verdenking van SLA-lidmaatschap .
Inmiddels hebben sommige ex-SLA-leden van het lager kader evenals
collaborateurs hun straffen uitgezeten. Een aantal van hen kreeg een
verbanningsorder voor bepaalde tijd. Zij kunnen voor de beoogde duur daarvan
niet terugkeren naar Zuid-Libanon. Anderen zijn teruggekeerd naar hun
dorpen.
Hoewel er geen gevallen bekend zijn van vervolging van SLA-leden of hun
familieleden door Hezbollah of door anderen, heeft volgens UNIFIL de
terugkeer van ex-SLA-leden in enkele dorpen tot spanningen geleid. Ook werd
incidenteel bericht over een weinig hartelijke ontvangst voor de
ex-SLA-leden en collaborateurs, hoewel het anders dan verwacht niet tot
ernstig fysiek geweld kwam. Wel zijn er aanslagen geweest op huizen en ander
bezit van ex-SLA-leden die nog niet zijn teruggekeerd in Zuid-Libanon .
In augustus 2001 zouden explosies hebben plaatsgevonden bij de huizen van
voormalig SLA-kolonel Rubin Abboud en veiligheidsofficier Samir Raslan .
Hoewel in verband hiermee een aantal personen in staat van beschuldiging
werd gesteld, is er niets meer vernomen van deze beschuldigingen. Hezbollah
ontkent achter de aanslagen op het bezit van ex-SLA-leden te zitten . De
aanslagen, die bedoeld leken om de terugkeer van ex-SLA-leden te
ontmoedigen, zijn afgenomen in de loop van 2001.
6 Vestigingsmogelijkheden
---
6.1 Binnenlandse vestigingsmogelijkheden
---
Ex-SLA-leden kunnen vervolging van de kant van de Libanese autoriteiten niet
ontlopen door zich elders, buiten de voormalige veiligheidszone, in Libanon
te vestigen. Iedere verdenking van samenwerking met Israël en/of het
voormalige SLA zal leiden tot arrestatie en verhoor, zowel in Zuid-Libanon
als in andere delen van het land.
6.2 Vestiging in Israël
---
Na de terugtrekking van Israël uit Zuid-Libanon heeft een deel van de
ex-SLA-leden (vooral het officierskorps en personen die voor Israëlische
en/of SLA inlichtingendienst(en) hebben gewerkt), ervoor gekozen om zich
niet onder toezicht van de Libanese autoriteiten te stellen. Op 23, 24 en 25
mei 2000 overschreden ongeveer 6000 aan de SLA gelieerde Libanezen
(SLA-militairen inclusief hun familieleden) in zuidelijke richting de
Libanees-Israëlische grens. Dit aantal zou uiteindelijk oplopen tot ongeveer
6000 - 6500 , voor het merendeel bestaande uit maronieten, gevolgd door
druzen en sji'ieten . In afwachting van een permanente behuizing werden
velen van hen ondergebracht aan het Meer van Tiberias.
De ex-SLA-leden kregen in Israël een tijdelijke verblijfsvergunning voor een
jaar en een identiteitskaart met bijbehorende rechten, zoals gratis
ziekenfonds en andere sociale voorzieningen. Daarnaast kregen zij
toestemming om betaald werk te verrichten. In augustus 2000 hebben de
Israëlische autoriteiten toegezegd dat ex-SLA-leden die na het eerste jaar
in Israël willen blijven, een permanente verblijfsstatus verleend zou
worden. Zij zouden na verloop van tijd de Israëlische nationaliteit kunnen
aanvragen . Naast de voorzieningen geboden door de Israëlische
regering, is er ook door niet-gouvernementele organisaties steun geboden aan
voormalig leden van de SLA .
De druzen-gemeenschap in Israël heeft over het algemeen positief gereageerd
op de komst van druzen in Israël, die in het voormalige SLA hebben gediend.
Sommigen onder hen zouden in Israël in dorpen van druzen zijn opgenomen
.
De Israëlische Arabieren hebben zich negatief uitgelaten over de komst van
ex-SLA-leden naar Israël, die zij als verraders beschouwen. Daarom is opname
in Arabische dorpen in Israël niet mogelijk.
In mei 2001 gaf Eli Yishai, de Israëlische Minister van Binnenlandse Zaken
aan dat de Israëlische regering alles zou doen dat binnen haar mogelijkheden
ligt om de ex-SLA-leden te steunen. De oranje identiteitspasjes die
ex-SLA-leden kregen als tijdelijke inwoners werden bijvoorbeeld vervangen
door de reguliere blauwe pasjes van Israëlische staatsburgers .
De Israëlische regering heeft op 16 september 2001 een aantal maatregelen
getroffen ten behoeve van ex-SLA-leden. Hiertoe is binnen het ministerie van
Absorptie, dat valt onder de premier, een eenheid gecreëerd. Daarnaast werd
besloten een speciale afdeling op te richten om een regeling te treffen om
gehandicapte SLA-leden te assisteren .
Ten aanzien van sociale voorzieningen (zoals bijvoorbeeld huisvesting) gaan
voor ex-SLA-leden dezelfde regelingen op als voor immigranten. Voor
ex-SLA-leden bestaat de mogelijkheid om een permanente verblijfsvergunning
of de Israëlische nationaliteit te krijgen.
7 Beleid westerse landen
---
Het merendeel van de ex-SLA-leden bevindt zich in Israël of in Libanon.
Daarnaast heeft de Israëlische regering zich tot een aantal westerse landen,
waaronder ook Nederland, gewend met een verzoek om in Israël verblijvende
ex-SLA-leden en hun families op te nemen. De meeste landen hebben een
dergelijk verzoek niet gehonoreerd, Duitsland en Australië wel.
In juni 2000 heeft de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Fischer bij gelegenheid van een bezoek aan Israël de Israëlische autoriteiten toegezegd ongeveer 40 in Israël verblijvende ex-SLA-leden en hun families in Duitsland te hervestigen. 398 personen werden over de verschillende Duitse deelstaten verdeeld conform de voor asielzoekers geldende verdeelsleutel. In maart 2001 berichtten de Israëlische media dat veertien personen uit deze groep uit eigen beweging teruggekeerd zouden zijn naar Israël en Libanon .
Na Duitsland was Australië in maart 2001 het tweede land dat ex-SLA-leden
een mogelijkheid voor hervestiging bood. Onder een special humanitair
programma werden aan 200 ex-SLA-leden en hun families immigratie visa
verstrekt. De visa aanvragen worden op individuele basis beoordeeld, waarbij
een stringent onderzoek deel uit maakt van de procedure. Slechts zij die
niet betrokken zijn geweest bij 1F-activiteiten en zij die reeds familie in
Australië hebben, komen in aanmerking voor een visum . Ondanks de
voorwaarden gaf deze toezegging aanleiding tot protesten van de Libanese en
moslim gemeenschappen in Australië .
Naast de in Israël en Libanon verblijvende ex-SLA-leden en zij die op
uitnodiging naar Duitsland of Australië gingen, is een aantal ex-SLA-leden
uitgeweken naar andere landen om daar asiel aan te vragen.
Duitsland
Afgezien van de 40 uitgenodigde ex-SLA-leden en hun familieleden, worden
vrijwel alle individuele asielverzoeken van gestelde ex-SLA-leden afkomstig
uit Zuid-Libanon door Duitsland afgewezen, deels omdat het SLA-lidmaatschap
ongeloofwaardig is, deels omdat het slechts ex-SLA-leden van lagere rangen
betreft. Van de 527 asielverzoeken die in de eerste negen maanden van 2001
werden behandeld, werden 375 verzoeken afgewezen. Aan twintig personen werd
asiel verleend.
De weinige prominente ex-SLA-leden die (tijdelijk) in Duitsland mogen
blijven, krijgen op een enkele uitzondering na geen asiel. Slechts
vervolging door de Libanese overheid is daarbij asielrelevant. In de periode
van januari tot en met augustus 2001 werden 75 personen wier asielverzoek
werd afgewezen, naar Libanon teruggestuurd.
Verenigd Koninkrijk
Het Verenigd Koninkrijk past geen algemeen asielbeleid toe ten aanzien van
ex-SLA-leden. Iedere asielaanvraag van ex-SLA-leden wordt afzonderlijk
beoordeeld. In de praktijk werden en worden slechts weinig asielverzoeken
van ex-SLA-leden gehonoreerd.
In mei 2000 werd de behandeling van asielaanvragen van ex-SLA-leden
tijdelijk opgeschort om te bezien of er sprake was van vergeldingsacties
door Hezbollah en om te onderzoeken hoe de strafzaken tegen ex-SLA-leden
voor de militaire rechtbank in Beiroet werden behandeld. Intussen is de
behandeling van asielverzoeken hervat. Het merendeel van de ex-SLA-leden
komt op grond van het Vluchtelingenverdrag uit l951 niet in aanmerking voor
asiel in het VK. Een aantal van hen zou evenwel 'exceptional leave to
remain' op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van
de Mens (EVRM) in het VK kunnen krijgen.
Wanneer een asielaanvraag van een voormalig SLA-lid niet wordt gehonoreerd,
dan wordt betrokkene uitgewezen naar Libanon.
Frankrijk
Het aantal asielaanvragen van ex-SLA-leden is klein in Frankrijk. De
asielverzoeken van ex-SLA-leden worden per asielverzoek afzonderlijk bekeken
en naar de maatstaven van het Vluchtelingenverdrag uit l951 beoordeeld. In
beginsel zou deelname aan de SLA uit politieke overwegingen of onder dwang
uitzicht op de asielstatus in Frankrijk kunnen bieden. Frankrijk constateert
echter dat in de meeste gevallen aan de toetreding tot de SLA economische
motieven ten grondslag liggen. In die gevallen wordt de aanvraag als
ongegrond beschouwd. In de regel worden asielverzoeken van ex-SLA-leden
verworpen. Voorzover bekend wordt aan ex-SLA-leden van wie het asielverzoek
is afgewezen geen vestigingsalternatief tegengeworpen. In beginsel worden
afgewezen asielzoekers naar Libanon verwijderd, al dan niet via derde landen
op basis van terug- en overname-overeenkomsten. Frankrijk maakt wat betreft
terugkeer geen onderscheid tussen het verwijderen van vreemdelingen die
illegaal in Frankrijk verblijven en het uitzetten van afgewezen
asielzoekers. Voor collectieve aanvragen tot asiel staat Frankrijk niet
open.
België
In België hebben slechts enkele ex-SLA-leden een asielverzoek ingediend. Bij
een geloofwaardig asielrelaas kregen betrokkenen toegang tot de
gegrondheidsfase van de asielprocedure. Er is nog geen beleidslijn bepaald
voor de behandeling van de dossiers van ex-SLA-leden.
8 Samenvatting
---
Sinds de Israëlische inval in l982 stond een deel van Zuid-Libanon onder
controle van Israël en de door Israël gesteunde South Lebanon Army (SLA). De
internationale gemeenschap deed bij tijd en wijle een beroep op Israël zich
te houden aan resolutie nr. 425 (l978) van de VN-Veiligheidsraad en zich uit
Zuid-Libanon terug te trekken. De SLA onttrok zich volledig aan het gezag
van de centrale Libanese overheid, en bevond zich feitelijk in staat van
oorlog met de centrale Libanese autoriteiten. De SLA werd na het einde van
de Libanese burgeroorlog in tegenstelling tot andere in Libanon opererende
groeperingen nooit ontmanteld.
Mede onder druk van het sji'itisch verzet kondigde Israël in 2000 haar
terugtrekking uit Zuid-Libanon aan. De SLA-eenheden gaven zich over of
trokken met de Israëlische militairen naar posten nabij de Israëlische
grens. Sinds de terugtrekking van de Israëlische strijdkrachten uit
Zuid-Libanon in mei 2000, is het zuiden van Libanon, afgezien van het
directe grensgebied, op enkele incidenten en provocaties na rustig.
Ex-SLA-leden worden in de praktijk op grond van artikel 278 van het Libanese
wetboek van strafrecht door de Libanese autoriteiten strafrechtelijk
vervolgd en riskeren gevangenisstraf voor het onderhouden van contact met de
(Israëlische) vijand. Tegen voormalig SLA-kader vindt strafvervolging plaats
op basis van artikel 273 van het Libanese wetboek van strafrecht; in dit
artikel wordt in vergelijking met artikel 278 een zwaardere strafmaat
gehanteerd.
De berechting van ex-SLA-leden heeft tot nu toe voor SLA-militairen van
lagere rang tot straffen tussen de zes maanden en drie jaar geleid. Voor
SLA-kader variëren de straffen over het algemeen van een paar maanden tot 15
jaar.
Onder ex-SLA-leden bevinden zich voormalige Falangisten die betrokken zijn
geweest in september l982 bij het ombrengen van een groot aantal bewoners
van de kampen Sabra en Shatila. Deze misdaden zouden ingevolge artikel 1F
van het Vluchtelingenverdrag van l951 mogelijk kunnen kwalificeren als
oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de mensheid; onder deze categorie
zouden ook misdragingen van ex-SLA-leden in het detentiecentrum van Khiam
kunnen worden gebracht.
Deze SLA-leden evenals de SLA-leiding kunnen de doodstraf opgelegd krijgen.
De doodstraf is in Libanon echter sinds 1999 niet meer uitgevoerd.
Na terugtrekking van Israël uit Zuid-Libanon hebben met name het
officierskorps van de SLA en personen die voor Israëlische en/of SLA
inlichtingendienst(en)
hebben gewerkt zich niet onder toezicht van de Libanese autoriteiten willen
stellen. Een groot deel van hen is met familieleden naar Israël uitgeweken.
Ex-SLA-leden lopen bij terugkeer naar Libanon het risico strafrechtelijk te worden vervolgd door de Libanese autoriteiten voor het begaan van commune misdrijven die gerelateerd zijn aan de veiligheid van de staat. Van de ex-SLA-leden die reeds berecht zijn en hun straffen hebben uitgezeten, is een aantal teruggekeerd naar hun woonplaatsen in Zuid-Libanon.
De Israëlische autoriteiten hebben maatregelen getroffen voor ex-SLA-leden die zich in Israël bevinden. In september 2001 gaf de Israëlische regering in een besluit aan dat voor ex-SLA-leden dezelfde regeling zal gelden als voor immigranten. Voor ex-SLA-leden bestaat de mogelijkheid om een permanente verblijfsvergunning of de Israëlische nationaliteit te krijgen.
Een aantal ex-SLA-leden heeft in westerse landen, waaronder ook Nederland,
asiel aangevraagd. De meeste asielverzoeken worden in de ons omringende
landen afgewezen.
Bijlage I - Artikelen 273 - 308 Libanees Wetboek van Strafrecht
MINISTERIE VAN JUSTITIE - STRAFWETTEN
DEEL 1 (van het tweede boek (Misdaden), eerste hoofdstuk)
MISDADEN TEGEN DE EXTERNE STAATSVEILIGHEID
Hoofdstuk 1 - Verraad
(noot: beoordelen van de misdaden zoals geformuleerd in dit hoofdstuk
behoort tot de competentie van de militaire rechtbanken krachtens artikel 24
van het Militair Wetboek van Strafrecht)
Artikel 273
Elke Libanees die de wapens heeft gedragen tegen Libanon in de gelederen
van de vijand krijgt de doodstraf. Elke Libanees, ook al behoorde hij niet
tot
een vijandig leger, die ten tijde van de oorlog daden van agressie heeft
gepleegd tegen Libanon wordt veroordeeld tot levenslange dwangarbeid.
Elke Libanees die op enigerlei wijze onder de wapenen is geweest van een
vijandig leger en er zich niet aan heeft onttrokken voordat er agressie werd
gepleegd tegen Libanon, wordt veroordeeld tot tijdelijke dwangarbeid, ook
al heeft hij door in vreemde krijgsdienst te treden de buitenlandse
nationaliteit verkregen.
Artikel 274
Elke Libanees die heeft samengezworen met een buitenlandse mogendheid
of daarmee contacten heeft onderhouden of om die aan te zetten tot het
ondernemen van agressie tegen Libanon of om die mogendheid de middelen
daartoe te verschaffen, wordt veroordeeld tot levenslange dwangarbeid.
Indien zijn handelen vruchten heeft afgeworpen, wordt hij ter dood
veroordeeld.
Artikel 275
Elke Libanees die heeft samengezworen met de vijand of er contacten mee
heeft onderhouden om hem op enigerlei wijze te helpen om de overwinning
te behalen wordt ter dood veroordeeld.
Artikel 276
Tot levenslange dwangarbeid wordt veroordeeld elke Libanees die op een of
andere manier ten doel heeft gehad om de landsverdediging te verlammen,
en heeft geprobeerd installaties, fabrieken, schepen, vliegtuigen,
apparatuur, munitie, voorraden, transportmiddelen in algemene zin, dit alles
van
militaire aard, of aangepast voor gebruik door het leger of daartoe
behorende troepen, schade toe te brengen. Hij wordt ter dood veroordeeld
indien zijn activiteit plaatsvond ten tijde van de oorlog of bij het op
handen zijn daarvan
of indien dit heeft geleid tot verlies van mensenlevens.
Artikel 277
Tot een gevangenisstraf van ten minste 5 jaar wordt veroordeeld elke
Libanees die heeft geprobeerd middels daden, toespraken of geschriften of
anderszins een deel van het Libanese grondgebied af te snijden om het aan te
sluiten bij een buitenland of dat hij het bezit als eigendom of concessie
die alleen de Libanese staat toekomt.
Indien de dader bij de uitvoering van zijn daad behoort tot een van de
organisaties of groeperingen waarnaar wordt verwezen in de artikelen 298 en
318, wordt hij veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
Artikel 278
De tekst van de eerste alinea van artikel 278 is geamendeerd krachtens wet
nr. 6/75 van 21 februari 1975 en wel op de volgende wijze:
Elke Libanees die onderdak of voedsel of kleding heeft aangeboden aan een
spion of aan een militair van de vijand die actief is bij verkenningen of
voor
een vijandige agent of hem heeft geholpen te vluchten of willens en wetens
contacten heeft onderhouden met een van dergelijke spionnen of militairen
of agenten, wordt veroordeeld tot tijdelijke dwangarbeid. Elke Libanees die
een krijgsgevangene of een geïnterneerde onderdaan van de vijand het
vluchten heeft vergemakkelijkt, wordt veroordeeld tot een tijdelijke
gevangenschap.
Artikel 279
Tevens worden straffen die worden geformuleerd in dit hoofdstuk opgelegd
als de activiteit tegen een land plaatsvond waarmee Libanon een verdrag van
bondgenootschap of een vervangend internationaal handvest heeft.
Artikel 280
De positie van Libanezen als bedoeld in de artikelen 274 t/m278 nemen ook
in buitenlanders die een verblijfplaats in Libanon hebben of er werkelijk
wonen.
Hoofdstuk 2 - Spionage
(noot: beoordelen van de misdaden zoals geformuleerd in dit hoofdstuk
behoort tot de competentie van de militaire rechtbanken krachtens artikel 24
van het Militair Wetboek van Strafrecht)
Artikel 281
Wie een verboden terrein betreedt of probeert te betreden met de bedoeling
om dingen of documenten of inlichtingen te verkrijgen die uit hoofde van de
veiligheid van de staat geheim moeten blijven, wordt gestraft met een
gevangenisstraf van tenminste een jaar, en indien hij heeft beoogd om te
spioneren dan wordt hij bestraft met tijdelijke dwangarbeid.
Artikel 282
Wie dingen of documenten of inlichtingen, zoals genoemd in voorgaand
artikel, steelt of hiertoe pogingen in het werk stelt, wordt bestraft met tijdelijke dwangarbeid. Indien de misdaad wordt gepleegd ten voordele van een buitenlandse mogendheid is de straf levenslange dwangarbeid.
Artikel 283
Wie documenten of inlichtingen zoals genoemd in artikel 281 in bezit heeft
en die vervolgens zonder wettige reden publiek maakt of verspreidt, wordt
bestraft met een gevangenisstraf variërend van 2 maanden tot 2 jaar. Tot
dwangarbeid van tenminste 5 jaar wordt hij veroordeeld als hij die publiek
maakt ten gunste van een buitenlandse mogendheid. Indien de misdadiger de
inlichtingen en zaken in bezit heeft gekregen in zijn funktie als ambtenaar
of medewerker of werknemer in overheidsdienst, zal zijn straf bestaan uit
een tijdelijke gevangenisstraf in het geval dat geformuleerd wordt in de
eerste
alinea, en uit levenslange dwangarbeid in het geval dat geformuleerd wordt
in de tweede alinea. Indien een dergelijk opgemeld persoon slechts een
onbedoelde fout kan worden verweten, is zijn straf een gevangenisstraf
variërend van twee maanden tot twee jaar.
Artikel 284
Indien bij de in dit hoofdstuk geformuleerde misdaden heeft begaan ten
voordele van een vijandige mogendheid, worden de straffen verzwaard
overeenkomstig het bepaalde in artikel 257.
Hoofdstuk 3 - Onwettige contacten met de vijand
(noot: beoordelen van de misdaden zoals geformuleerd in dit hoofdstuk
behoort tot de competentie van de militaire rechtbanken krachtens artikel 24
van het Militair Wetboek van Strafrecht)
Artikel 285
Tot een gevangenisstraf van tenminste een jaar en een boete van minstens
100 Libanese pond wordt veroordeeld elke Libanees en iedere persoon die in
Libanon woonachtig is, en die - direct of via een daartoe ingehuurd persoon
-
een commerciële overeenkomst of welke koop of verkoop of ruilhandel dan
ook met een onderdaan van de vijand of met iemand die woonachtig is in het
land van de vijand, onderneemt of pogingen daartoe onderneemt.
De volgende paragraaf is toegevoegd krachtens de wet die is uitgevaardigd
via decreet nr. 15698 van 6 maart 1964:
Met eenzelfde straf wordt bestraft elke Libanees en elke persoon in Libanon
die burger is van een Arabisch land die direct of indirect zonder
voorafgaande toestemming van de Libanese overheid het land van de vijand
betreedt, zelfs indien de bedoeling hiervan niet was een van de activiteiten
die in de vorige alinea van dit artikel zijn geformuleerd.
Artikel 286
De straf die wordt genoemd in het vorige artikel verdienen ook die personen
die daarin genoemd worden indien ze deelnemen aan leningen of financiële bijdragen ten gunste van een vijandelijke mogendheid, of indien ze dergelijke financiële handelingen op enigerlei wijze faciliteren.
Artikel 287
Wie bezittingen van een vijandelijke mogendheid of van een van haar
onderdanen, die zijn toevertrouwd aan een bewaker, verduistert of
achterover drukt, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden
tot 2 jaar en tot een boete van minimaal 100 Libanese pond.
Hoofdstuk 4 - Misdaden die indruisen tegen de internationale wetgeving (noot: beoordelen van de misdaden zoals geformuleerd in dit hoofdstuk. behoort tot de competentie van de militaire rechtbanken krachtens artikel 24
van het Militair Wetboek van Strafrecht)
neutraliteit in oorlogstijd te bewaren;
diegene die handelingen of geschriften of toespraken bezigt waar de
Libanese overheid geen toestemming voor heeft verleend, en die zodoende
Libanon blootstelt aan vijandelijke handelingen of de banden met een
buitenlandse staat in discrediet brengt of de Libanezen blootstelt aan
wraakacties die hen of hun bezittingen overkomen.
Artikel 289
Elke agressie die plaatsvindt op Libanees grondgebied of waartoe een
Libanees onderdaan pogingen in het werk stelt met de bedoeling om met
geweld de grondwet of de regering van een buitenlandse mogendheid te
wijzigen of een deel van het grondgebied te confisceren, wordt met een
tijdelijke gevangenisstraf bestraft. Samenzwering die een van de
eerdergenoemde misdaden tot doel heeft, leidt tot gevangenisstraf van
tenminste een jaar.
Artikel 290
Wie op Libanees grondgebied zonder toestemming van de overheid soldaten
mobiliseert voor de strijd ten gunste van een buitenlandse mogendheid,
wordt bestraft met een tijdelijke gevangenisstraf of met verbanning.
Artikel 291
Een gevangenisstraf van 6 maanden tot 2 j aar en een boete van maximaal
200 Libanese pond wordt gegeven voor elke aanzet, binnen Libanon of
bedreven door een Libanees, op een van de in artikel 288 genoemde
manieren, om militairen van een buitenlandse mogendheid, zowel
landmacht, zeemacht als luchtmacht, te laten vluchten of insubordinatie te
laten plegen.
Artikel 292
Dezelfde straffen worden uitgesproken, naar aanleiding van klachten van de
overwonnen commandant, wegens de volgende misdaden:
openlijke belediging van een buitenlandse mogendheid, leger, vlag of
nationaal symbool;
belediging van het staatshoofd of ministers, of hun politieke
vertegenwoordiger in Libanon, van een buitenlandse mogendheid;
openlijke smaad of kritiek op het staatshoofd of ministers, of hun politieke
vertegenwoordiger in Libanon, van een buitenlandse mogendheid. De
handeling die het onderwerp van de kritiek is, mag niet worden
geboekstaafd.
Artikel 293
Indien de misdaad die is begaan op Libanees grondgebied of door Libanees
handelen tegen het buitenlandse staatshoofd of een van zijn ministers of
zijn politieke vertegenwoordiger in Libanon, niet onderworpen is aan
speciale bestraffing door de wet, wordt de wettelijke straf verzwaard op de
wijze die wordt genoemd in artikel 257.
Artikel 294
Het bepaalde in de artikelen 289 t/m293 is alleen van toepassing, indien in
de wetten van de mogendheid in kwestie of in het verdrag daarmee gesloten
vergelijkbare bepalingen voorkomen.
Hoofdstuk 5 - Aantasting van het respect voor de staat en het nationale
gevoel
Artikel 295
Wie in Libanon ten tijde van de oorlog of bij het verwachte uitbreken
daarvan propaganda bedrijft met als doel het verzwakken van het nationale
gevoel of het aanwakkeren van raciale of religieuze vooroordelen, wordt
gestraft met tijdelijke internering.
Artikel 296
Dezelfde straf verdient degene die in Libanon onder dezelfde
omstandigheden berichten overbrengt waarvan hij weet dat ze leugenachtig
of overdreven zijn, en die het moreel van de staat moeten verzwakken.
Indien de pleger deze berichten als waar beschouwt, wordt hij gestraft met
een gevangenisstraf van minimaal 3 maanden.
Artikel 297
Iedere Libanees die in het buitenland willens en wetens leugenachtige of
overdreven berichten verspreidt, en die tot doel hebben het respect voor de
staat of haar financiële positie te ondergraven, wordt bestraft met een
gevangenisstraf van minimaal 6 maanden en met een boete die varieert van
50 tot 500 Libanese pond. De rechtbank kan eisen dat het vonnis openbaar
wordt gemaakt.
Artikel 298
Wie in Libanon zonder toestemming van de overheid zich aansluit bij een
politieke of maatschappelijke groepering met een internationaal karakter, of
bij een organisatie van dat soort, wordt gestraft met een gevangenisstraf of
een gedwongen vrijheidsbeperking van 3 maanden tot 3 jaar en met een
boete die kan variëren van 25 tot 250 Libanese pond. De straf van degene die
in genoemde groepering of organisatie een actieve functie vervult, kan niet worden verminderd tot minder dan een jaar gevangenisstraf of gedwongen
vrijheidsbeperking en l00 Libanese pond boete.
Hoofdstuk 6 - Misdaden van ondernemers
Artikel 299
Wie ten tijde van de oorlog of bij het verwachte uitbreken daarvan niet aan
alle verplichtingen heeft voldaan die een contractuele verplichting of
aanbod
van diensten in het kader van de nationale verdediging en het algemene
staatsbelang of de voedselvoorziening van de bevolking hem oplegt, wordt
bestraft met tijdelijke gevangenisstraf en een boete die varieert van de
waarde van de niet uitgevoerde verplichting en het tweedubbele daarvan,
met een minimale ondergrens van 500 Libanese pond.
Indien het in gebreke blijven voortkomt uit een niet bedoelde fout, wordt de
dader bestraft met gevangenisstraf, nog afgezien van de in de vorige alinea
bedoelde boete.
De straffen die in dit artikel zijn geformuleerd worden uitsluitend met de
helft verminderd indien er sprake is van vertraging van het voldaan aan de
verplichtingen. Deze straffen met hun respectieve verschillen worden
opgelegd aan ieder ander die oorzaak is van niet-uitvoering van het contract
of van vertraging bij de uitvoering.
Artikel 300
Elke vorm van corruptie die wordt gepleegd in dezelfde omstandigheden
terzake van de contracten waarnaar verwezen wordt in het vorige artikel,
wordt bestraft met tijdelijke dwangarbeid en met een boete die varieert van
tweemaal de illegale winst die de misdadiger heeft gemaakt, tot het
drievoudige daarvan, met een minimum van 500 Libanese pond.
DEEL 2 - MISDADEN TEGEN DE INTERNE STAATSVEILIGHEID
Hoofdstuk 1 - Misdaden tegen de grondwet
Artikel 30l
Agressie die tot doel heeft het op onwettige wijze wijzigen van de grondwet
van de staat, wordt bestraft met tijdelijke gevangenisstraf van minimaal 5
jaar. Indien de pleger zijn toevlucht neemt tot geweld, is de
gevangenisstraf levenslang.
Artikel 302
Wie poogt een deel van het Libanese grondgebied te onttrekken aan de
souvereiniteit van de staat, wordt gestraft met tijdelijke gevangenisstraf
of verbanning.
Indien de pleger zijn toevlucht neemt tot geweld, is de gevangenisstraf
levenslang.
Artikel 303
Iedere daad die wordt gepleegd met als doel het aanzetten tot gewapende
ongehoorzaamheid tegen het grondwettelijk bestaande gezag, wordt bestraft
met tijdelijke gevangenschap. Indien de ongehoorzaamheid uitbreekt, wordt
de agitator bestraft met tijdelijke gevangenisstraf en de overige rebellen
met
een tijdelijke gevangenisstraf van tenminste 5 jaar.
Artikel 304
Agressie die tot doel heeft om het bestaande gezag te verhinderen haar
bevoegdheden die afgeleid zijn van de grondwet uit te voeren, wordt bestraft
met tijdelijke gevangenisstraf of verbanning.
Artikel 305
Samenzwering die tot doel heeft het plegen van een van de in deze sectie
genoemde misdaden, wordt bestraft met verbanning of met gedwongen
verblijf in een penitentiaire inrichting.
Hoofdstuk 2 -Usurpering van het politieke of civiele gezag, of dat van de
militaire leiding
Artikel 306
Met een gevangenisstraf van tenminste 7 jaar wordt bestraft
diegene die het politieke of civiele gezag, of dat van de militaire leiding
usurpeert;
diegene die in weerwil van een bevel van de overheid civiel gezag of
militaire leiding behoudt;
iedere commandant die zijn troepen paraat houdt ook nadat bevel is gegeven
om ze te demobiliseren of uiteen te doen gaan.
Artikel 307
Tijdelijke gevangenisstraf verdient degene die zonder instemming van het
gezag gewapende peletons militairen samenstelt of troepen werft of
mobiliseert of hen uitrust of voorziet van wapens en munitie.
Hoofdstuk 3 - Tweedracht
Artikel 308
Levenslange dwangarbeid is de straf voor agressie die tot doel heeft het
ontketenen van burgeroorlog of sectarische strijd door het bewapenen van de
Libanezen of door hen aan te zetten tot wederzijdse bewapening. Wie aanzet
tot strijd en plundering op een of meer plaatsen, wordt met de doodstraf
bestraft indien die agressie echt uitbreekt.
Bijlage II - Besluit van de Israëlische regering inzake opname van
ex-SLA-leden
Decision of the Government regarding the absorption of former members of the
SLA approved unanimously (16.9.2001)
The proposal of the Prime Minister and the Deputy Minister Yuri Stern, who
was appointed by him to coordinate the matter of former members of the SLA
and their families, was approved today in the meeting of the Cabinet, after
all the relevant offices to this matter have reached a consensus.
According to the decision of the Government, the handling of the former
members of the SLA will be transferred to the Absorption Ministry, which
will establish for this matter a special authority.
The standing of the members of the SLA will be determined in accordance with
their requests and in line with the judgement of the Interior Minister
(permanent resident/citizenship). SLA members will be entitled to additional
rights similar to those offered to new immigrants, to benefits in housing
and mortgages.
With regard to the SLA handicapped, a special ministerial committee to
include the Ministers of Defence, Finance, Justice, Labor&Welfare, will
reach within two months an arrangement to assist with among other things a
living allowance, medical costs, means of assistance and other required
services.
The Foreign Ministry will act among the international community and
international organisations in order that they should join in the effort to
protect and ensure the safety of the SLA members that are still in Lebanon
or those who wish to return to their homes.
Bijlage III - Literatuurlijst
Agence France Presse (AFP)
Al-Ayyam
Al-Nahar
Al-Safir
Al-Sharq al-Awsat
Al-Quds Centre for the Studies of the Future, A new role for the Islamic
Jihad Movement in South Lebanon (Jeruzalem, 16 november 1999)
Al-Nahar
Algemeen Nederlands Persbureau (ANP)
Amnesty International, Israel/Lebanon: unlawful killings during operation
'Grapes of Wrath' AI index MDE 15/42/96 (Londen, juli 1996)
Amnesty International, Israel/South Lebanon: Israel's forgotten hostages:
Lebanese detainees in Israel and Khiam Detention Centre AI index MDE
15/18/97 (Londen, juli 1997)
Amnesty International, Lebanon: human rights developments and violations,
AI index MDE 18/19/97 (Londen, oktober 1997)
Amnesty International, Syria -caught in a regional conflict: Lebanese,
Palestinian and Jordanian political detainees in Syria, AI index MDE
24/01/99 (Londen, januari 1999)
Amnesty International, Lebanon: Guilt and innocence blurred in summary
trials, AI index MDE 18/010/2000 (Londen, juni 2000)
Amnesty International, Israel/Lebanon: Attacks on Lebanese civilians in
south Lebanon by Israeli forces, AI index MDE 02/06/00 (Londen, juni
2000)
Amnesty International Report 2001, Lebanon, AI index POL 10/001/2001
(Londen, 2001)
Amnesty International, Lebanon: Amnesty International welcomes repeal of
death penalty law. AI index MDE 18/010/2001 (Londen, 27 juli 2001)
Amnesty International, Israel/Lebanon: Amnesty International calls the release of all hostages, AI index MDE 02/001/2001 (Londen, oktober 2001)
Associated Press (AP)
BBC World Service
Cable News Network (CNN)
Central Intelligence Agency (CIA), World Factbook 2001 - Lebanon
Dam, N. van en Keulen J., De vrede die niet kwam (Amsterdam, 1998)
Danish Immigration Service, Report on the fact-finding mission to Lebanon,
9445/98 DG H I (Kopenhagen, juni 1998)
Deutsche Presse Agentur (DPA)
Donati, C., Le Liban sud: le retrait israélien, Monde arabe, jrg. 2000,
nr.168 (april-juni 2000).
Economic Intelligence Unit, Country Profile Lebanon 2000-2001
Economic Intelligence Unit, Country Reports Lebanon 2001
Financial Times
Foreign Report
Ha'aretz
Hatzofe
Human Rights Watch, Persona non grata -the expulsion of civilians from
Israeli-occupied Lebanon (New York, juli 1999)
Internationale Samenwerking, Geduld en optimisme houden Libanon
overeind, nr .6 (' s-Gravenhage, juni 1998)
Internationale Samenwerking, Zuid-Libanon went aan leven zonder Israël,
nr. 10 ('s-Gravenhage, oktober 2000)
Jane's Intelligence Review
Le Monde
Ma'ariv
Middle East Business Weekly, Light at the end of the tunnel, jrg 43, nr. 24
(1999)
Middle East International
Mideast Mirror
Ministerie van Buitenlandse Zaken, algemeen ambtsbericht
Libanon/Palestijnen, DPC/AM/Adm.nr.568808/99 ('s-Gravenhage, 15
december 1999)
Ministerie van Buitenlandse Zaken, algemeen ambtsbericht
Libanon/Palestijnen, DPV/AM-698797 ('s-Gravenhage, 21
december 2001)
Ministerie van Buitenlandse Zaken, algemeen ambtsbericht Libanon/SLA,
DPC/AM/Adm.nr. 675948 ('s-Gravenhage, 18 mei 2000)
Ministerie van Buitenlandse Zaken, algemeen ambtsbericht Libanon/SLA,
DPC/AM/Adm.nr.675948 ('s-Gravenhage, 28 december 2000)
Minorities Rights Group International, Lebanon - a conflict of minorities
(Londen, februari 1996)
NRC-Handelsblad
Reuters
Revolutionary & Dissident Movements of the World -an international guide,
third edition (Londen, 1997)
Soeterik, Robert, Libanon: de toekomst van het verleden, uit: Het Midden-
Oosten, een politiek handboek (Amsterdam, 1997)
Stratfor Global Intelligence Centre, Iran risking: Syrian relations to
retain influence (Londen, 8 oktober 1999)
Stratfor Global Intelligence Centre, Syrian unable to contain Hezbollah
(Londen, 28 oktober 1999)
Stratfor Global Intelligence Centre, The Middle East: a peaceful backwater
(Londen, 29 december 1999)
Stratfor Global Intelligence Centre, Syria roots out militants (Londen, 7
januari 2000)
Stratfor Global Intelligence Centre, Push for Peace process may tie US hands
in Middle East (Londen, 15 februari 2000)
Stratfor Global Intelligence Centre, Mubarak supports fundamentalists in
Lebanon (Londen, 23 februari 2000)
Stratfor Global Intelligence Centre, Israel. Lebanon and the Geopolitics of
Maturity (Londen, 29 mei 2000)
Tehran Times
The Daily Star
The Daily Telegraph (Londen)
The Economist
The Houston Chronicle
The Jerusalem Post
The Middle East and North Africa 2001, Lebanon, 46th edition, Europa
Publications Limited (Londen, 1999)
The Middle East and North Africa 2001, Lebanon, 47th edition, Europa
Publications Limited (Londen, 2000)
The Middle East Reporter
The Washington Times
Trouw
UK Home Office, Lebanon Country Assessment (Londen, april 2001)
UNHCR, Global Report 2000, The Middle East Regional Overview, geraadpleegd
via internet: http://www.unhcr.ch, stand 3 december 2001
United Press International (UPI)
US Department of State, Lebanon -Country Report of Human Rights
Practices for 1998 (Washington, 26 februari 1999)
Volkskrant
Yediot Ahronot
Bijlage IV- Kaart van de reducering van UNIFIL-posten in Zuid-Libanon
Zie Minority Rights Group International, 'Lebanon: a conflict of
minorities', Londen, februari l996, blz. 9; The Middle East and North
Africa 2001, Lebanon, 47 edition, Europa Publications Ltd. (Londen,
2000)
De maronieten zijn oorspronkelijk de volgelingen van de kluizenaar
Maron die in de vijfde eeuw leefde. De maronitische kerk is de grootste
christelijke denominatie in Libanon. De maronieten zijn altijd sterk op het
westen gericht geweest. In 1180 werd het eerste concordaat met de Kerk van
Rome gesloten. De paus wordt door de maronieten erkend als opperste gezag
(zie 'De vrede die niet kwam', N. van Dam en J. Keulen, l998, blz. 205).
De druzen vormen een islamitische sekte waarvan de leden vooral in
Libanon, Syrië en Israël wonen. De godsdienstige doctrine van de druzen, die
alleen tot in details bekend is aan een kleine groep ingewijden, is zeer
complex met tal van filosofische en astrologische elementen. Druzen geloven
onder andere in reïncarnatie. De leer van de druzen heeft zich ver van de
oorspronkelijke islam verwijderd en veel moslims beschouwen de druzen als
ketters (zie 'De vrede die niet kwam', N. van Dam en J. Keulen, l998, blz.
203).
UNRWA figures (Gaza, september 2001), www.un.org/UNRWA.
Zie voor een beschrijving van de politieke en militaire ontwikkelingen
hoofdstuk 3.
Ibidem.
Zie paragraaf 3.4
Zie paragraaf 3.1
The Middle East and North Africa 2001, Lebanon, 47 edition,
Europa Publications Ltd. (Londen, 2000)
Volgens persberichten in de Daily Star bracht Generaal Lahad veel
tijd door bij familie in Frankrijk. The Daily Star, 11 maart 2000.
In juni 1982 vond een Israëlische invasie plaats in Libanon onder de codenaam 'Operatie Vrede voor Galilea'. Zie hoofdstuk 3.
Zie ook hoofdstuk 3.
The Daily Star, 11 maart 2000.
De SLA werd ook wel 'Lahad-militie' genoemd; SLA-leden werden
'Lahdi' genoemd.
Kolonel Akl Hashem werd sinds jaar en dag gedoodverfd als opvolger
van Lahad. Zie ook paragraaf 3.2.
Ha'aretz, 29 oktober l999.
Ibidem.
'Lebanon - country assessment', UK Home Office, maart l999, blz. 23
en 30.
The Daily Star, 11 maart 2000.
De Falange Partij (Al-Kata'ib of Phalanges Libanaises) werd in l936
door de maroniet Pierre Gemayel opgericht. Deze militante maronitische
groepering kwam op voor de christelijk-Libanese identiteit en verzette zich
fel tegen een voortschrijdende moslim-Arabische invloed in Libanon.
Activiteiten van de partij speelden zich met name af in Mount Lebanon en
Oost-Beiroet. Na de Libanese burgeroorlog in l991 werd de militie van de
Falangisten ontbonden. De Falangisten maken als politieke partij geen deel
uit van parlement of regering.
Brief Amnesty International aan VluchtelingenWerk Nederland, 11
september l996, blz. 11.
Zie subparagraaf 2.2.4.
The Daily Star, 11 maart 2000.
Ha'aretz, 29 oktober 1999.
Het Khiam-detentiecentrum verving een tweetal andere detentiekampen,
Ansar-I en Ansar-II, die door het Israëlische leger waren ingericht ten
tijde van de inval in Libanon in l978.
Zo zou een zegsman van het Israëlische leger bekend hebben gesteld
dat agenten van de Israëlische binnenlandse veiligheidsdienst Shin Beth
trainingen verzorgden voor SLA-leden in verband met de ondervraging van
gevangenen in de Khiam-gevangenis (zie Mideast Mirror, 29 september l999,
blz. 10).
Totdat door de Israëlische autoriteiten aan het Internationale Rode
Kruis in december l995 toestemming was verleend om de gevangenen in de
Khiam-gevangenis te bezoeken, waren gedetineerden in de Khiam-gevangenis
volledig afgesloten van de buitenwereld.
Regelmatig vroeg Amnesty International via zogenaamde 'bliksemacties'
aandacht voor het lot van mensen die in de Khiam-gevangenis werden
vastgehouden (vgl. acties van 9 en 13 september l999, 11 oktober l999, 27
januari 2000, 27 april 2000, 17 en 31 mei 2000).
Zie voor een beschrijving van de Libanese burgeroorlog het algemeen
ambtsbericht Libanon/Palestijnen van 21 december 2001.
The Middle East and North Africa 2001, Lebanon, 47 edition,
Europa Publications Ltd. (Londen, 2000)
The Middle East and North Africa 2001, Lebanon, 47 edition,
Europa Publications Ltd. (Londen, 2000)
Zie ook paragraaf 3.4.
Zie ook paragraaf 2.2.
The Middle East and North Africa 2001, Lebanon, 47 edition,
Europa Publications Ltd. (Londen, 2000)
Zoon van Pierre Gemayel .
De ongeschreven wet dat in Libanon de president een maroniet, de
premier een sunniet en de voorzitter van het parlement een sji'iet is, doet
evenwel nog steeds opgeld.
De Ta'if-overeenkomst voorzag in een vertrek van buitenlandse
troepen uit Libanon; de Israëlische troepen conform
VN-Veiligheidsraadresolutie 425 en de Syrische geleidelijk via een tijdpad
zoals neergelegd in de overeenkomst. Tot het daadwerkelijke vertrek van alle
buitenlandse troepen uit Libanon heeft de overeenkomst vooralsnog niet
geleid.
Harakat Amal ('Movement of Hope') is een sji'itische militie,
opgericht bij het uitbreken van de Libanese burgeroorlog in l975 door de
volgelingen van Musa Sadr. De charismatische Musa Sadr was van l959 tot aan
zijn mysterieuze verdwijning in augustus l978 leider en voorvechter van de
Libanese sji'ieten. Dankzij Musa Sadr zijn de Libanese sji'ieten een
belangrijke politieke factor geworden. Musa Sadr stond naar verluidt op
goede voet met wijlen president Hafez Al-Assad van Syrië. Syrië wordt
algemeen beschouwd als beschermheer van de Amal-groepering.
Hezbollah, oftewel de 'Partij van God', splitste zich af van de
sji'itische Amal-beweging en trad, samen met haar militaire vleugel
Al-Muqawama Al-Islamiyya ('Islamitisch Verzet'), voor het eerst in l985 naar
buiten. In augustus l996 bedroeg het aantal Hezbollah-strijders ongeveer
3000; in maart l999 zou er een harde kern hebben bestaan van ongeveer 400
ervaren strijders ( vgl. 'Lebanon - country assessment', UK Home Office,
maart l999). Sinds het einde van de Libanese burgeroorlog heeft Hezbollah
zich ontwikkeld tot een reguliere politieke partij in Libanon. De partij
ontvangt steun en financiering van Syrië en Iran. Onder leiding van sheikh
Hassan Nasrallah, beschikt de partij thans over een aantal zetels in het
Libanese parlement.
In november l997 kondigde Hezbollah de vorming aan van een 'Lebanese
Resistance Brigade' (LRB), waarbij alle Libanezen (zelfs voormalige
SLA-leden) ongeacht afkomst of religie zich aan konden sluiten (vgl.
'Lebanon - country assessment', UK Home Office, maart l999, blz. 24).
Al-Quds Centre for the Studies of the Future in Jeruzalem, rapport
'A new role for the Islamic Jihad Movement in South Lebanon', 16 november
l999.
Amnesty International Country Report 'Israel/Lebanon: Unlawful
killings during Operation 'Grapes of Wrath', juli l996, blz. 3.
Dieptepunt en tevens keerpunt was de Israëlische aanval op de UNIFIL-compound in Qana (Zuid-Libanon). Bij deze aanval kwamen 102 Libanese burgers om het leven die hun toevlucht hadden gezocht bij de VN, in de veronderstelling beschutting te vinden tegen de Israëlische beschietingen.
Amnesty International Country Report 'Israel/Lebanon: Unlawful killings during Operation 'Grapes of Wrath', juli l996, blz. 4.
Ondanks het feit dat Hashem na een eerdere aanslag permanente bescherming van de Mabat genoot (Ha'aretz, 29 oktober l999).
Kolonel Akl Hashem voerde de sji'itische strijdnaam 'Abu Abbas'.
Reuters, ANP, 30 mei l999; NRC/Handelsblad, 1 juni l999.
Voor de strafrechtelijke vervolging van SLA-leden zie hoofdstuk 4.
Mideast Mirror, 15 november l999, blz. 12.
Amnesty International, Urgent Action, AI Index MDE 15/21/00, 31 mei 2000; Amnesty International, News Release, no. 4, vol. 30, juli 2000.
Veel ex-SLA-leden die geen (onder-) officiersrang hebben bekleed,
kozen ervoor om in Libanon achter te blijven. Zij zagen ten tijde van de
Israëlische terugtrekking geen toekomst voor henzelf en hun familie in
Israël. In de eerste plaats omdat zij erg gehecht zijn aan dorp, streek en
familie. Daarnaast verkeerden zij in de wetenschap dat SLA-leden die na de
val van Jezzine waren berecht, er met relatief milde straffen vanaf kwamen.
Zij vormden bovendien een relatief grote groep waarvoor media-belangstelling
bestond. Zie ook paragraaf 6.2.
Met uitzondering van het gebied van de boerderijen in de buurt van
het dorpje Sheba'a (de zogenaamde 'Sheba'a farms' of in het Arabisch
'Mazara'at Sheba'a'). Volgens Israël en de VN is het gebied, een strook land
van ca. 10 bij 4 km, geen Libanees maar Syrisch grondgebied. Syrië heeft
echter de VN schriftelijk laten weten dat het betrokken gebied Libanees
grondgebied zou zijn. De militaire betekenis voor Israël van het betwiste
gebied van de Sheba'a-boerderijen is gelegen in het feit dat door het
betrokken gebied een aanvoerroute loopt naar de Israëlische militaire
installaties op de berg Hermon. Daarnaast is het gebied van belang voor de
watertoevoer en heeft men vanaf de berg Hermon een strategisch uitzicht op
Israël, Syrië en Libanon.
NRC/Handelsblad, 19 juni 2000.
Mideast Mirror, 22 mei 2001.
The Middle East and North Africa 2001, Lebanon, 47 edition,
Europa Publications Ltd. (Londen, 2000)
Middle East International, 4 mei 2001.
The Middle East and North Africa 2001, Lebanon, 47 edition,
Europa Publications Ltd. (Londen, 2000)
Middle East International, 29 september 2000.
www.un.org/Depts/DPKO/Missions/unifil, stand november 2001.
Ibidem.
Ibidem.
De Volkskrant, 18 mei 2001.
In l998 werd het stoffelijk overschot van een Israëlische militair
die bij een mislukte commando-actie in Zuid-Libanon omkwam, geruild voor
zestig Libanese gevangenen en de lichamen van veertig
verzetsstrijders.(Associated Press, 12 oktober 2000).
Al-Safir, 28 november 2001.
De Volkskrant, 8 juli 2001, Trouw, 9 juli 2001
Ma'ariv, 14 januari 2001.
Hatzofe, 11 december 2001.
Middle East International, 28 september 2001.
The Middle East, april 2001.
Middle East International, 4 mei 2001.
Middle East International, 1 juni 2001.
De Volkskrant, 2 juli 2001; Trouw, 2 juli 2001.
Zie ook hoofdstuk 5.
De Al-Aqsa Intifada brak, na een bezoek van toenmalig Likud-leider
Sharon aan de Tempelberg, eind september 2000 uit.
Al-Safir, 4 oktober 2001.
Reuters, 24 en 25 oktober 2001.
Zie bijlage I.
Ibidem.
Ibidem.
Ibidem.
Zie ook paragraaf 4.3.
In News Release, AI Index MDE 18/010/2000, News Service nr. 122, 22
juni 2000, stelt Amnesty International dat na de Israëlische terugtrekking
uit Zuid-Libanon op 23 mei 2000 meer dan 1500 voormalige SLA-leden en andere
Libanezen die in Israël hadden gewerkt, zich aan het Libanese leger, aan
andere officiële instanties, of aan Hezbollah hebben overgegeven. Zij die
zich overgaven aan Hezbollah, werden overgedragen aan het Libanese leger.
Anderen werden gearresteerd.
Amnesty International, AI-index MDE 18/010/2000, 22 juni 2000.
Ibidem.
Zie ook paragraaf 4.1.
Volgens enkele persberichten zou het aantal bij verstek ter dood
veroordeelden hoger liggen, BBC World Service, 6 mei 2001; Associated Press,
27 december 2001.
Lahad leeft volgens Israël nog steeds in een hotel in Tel Aviv
(Jerusalem Post, 2 juli 2001).
Aangenomen wordt dat Sa'id, die met name een logistieke taak
vervulde binnen de SLA, afspraken heeft gemaakt met de Libanese overheid.
Zie ook subparagraaf 2.2.2.
Zie ook paragraaf 4.4.
UK Home Office: Country Assessment Lebanon, april 2001.
Ha'aretz, 17 augustus, 2001.
Jerusalem Post, 18 mei 2001.
Reuters, 20 november 2001.
Reuters, 1 december 2001.
Zie ook paragraaf 3.5.
Jerusalem Post, 8 augustus 2001.
Zie ook paragraaf 3.5.
Ha'aretz, 25 mei 2000; Amnesty International News Release, AI
Index MDE 18/010/2000, News Service nr. 122, 22 juni 2000.
The Jeruzalem Post, 3 juli 2000.
NRC/Handelsblad, 11 augustus 2000.
Jerusalem Post, 15 december 2000.
The Jerusalem Post, 3 juli 2000.
United Press, 2 mei 2001, Jerusalem Post, 3 mei 2001.
Besluit van 16 september 2001. In bijlage II is een Engelse
vertaling van het besluit opgenomen.
Ha'aretz, 12 maart 2001.
Ha'aretz, 12 maart 2001; Jerusalem Post, 3 maart 2001; Daily Star,
3 maart 2001.
Agence France Presse, 2 april 2001; Associated Press, 1 april 2001;
Associated Press, 2 april 2001.
===