Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4 Den Haag Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500 EB Den Haag

Datum 10 april 2002 Behandeld Pieter Lammers

Kenmerk DSI/MY-167/02 Telefoon 0703486439

Blad /1 Fax 0703484883

Bijlage(n) 1 E-Mail pf.lammers@minbuza.nl

Betreft Beantwoording vragen over het beleidskader thematische medefinanciering (TK 27 433, nr. 7)
Zeer geachte Voorzitter,

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken over het beleidskader thematische medefinanciering (TK 27 433, nr. 7).

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Eveline Herfkens

Antwoorden van de vragen gesteld door de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken over het Beleidskader Thematische Medefinanciering (TK 27 433, nr.7)

Vraag 1

Uit welke aspecten blijkt het vernieuwende karakter van het beleidskader Thematische Medefinanciering? Kan de minister hier dieper op ingaan? Antwoord In de aanbiedingsbrief bij het beleidskader heb ik geschreven dat de notitie "civil society en structurele armoedebestrijding" (TK 27 433, nr. 3), die ik in juni aan de Kamer aanbood, als uitgangspunt diende - naast de wens om uniformer en transparanter te werken - bij het tot stand komen van het beleidskader. In die beleidsnotitie wordt uitvoerig ingegaan op het belang van een sterk en onafhankelijk maatschappelijk middenveld. De conclusies die daar uit worden getrokken hebben betrekking op begrippen als autonomie, corefunding en beleidsdialoog. Het gaat overigens niet om een aardverschuiving maar om het codificeren van groeiend inzicht en een groeiende praktijk. Nederland loopt daarbij niet ver uit de pas bij andere donoren zoals het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische landen. Vraag 2

Is het niveau van de verwerkingscapaciteit van het ministerie voldoende om de te verwachten (grote) hoeveelheid aanvragen in vooral het eerste jaar te kunnen behandelen? Op welke wijze is de verwerkingscapaciteit voor komende jaren geregeld? Antwoord Met het overgrote deel van de organisaties bestaan nu al relaties. Er zullen naar verwachting een beperkt aantal nieuwe organisaties in aanmerking komen. Wellicht zullen ook bestaande relaties wegvallen, omdat niet aan de criteria voldaan wordt. Er zullen niet zo heel veel meer aanvragen komen dan voorgaande jaren: wellicht meer organisaties, maar minder aanvragen per organisatie (nu één aanvraag, omdat het om corefunding gaat, voorheen soms meer). In het eerste jaar zullen een aantal nieuwe organisaties een aanvraag indienen. De behandeling van die aanvragen vindt gespreid plaats over de verschillende themadirecties. Er is dus geen sprake van een enorme toename van werkdruk op een plek binnen het ministerie. Betreffende directies zijn al geruime tijd op de hoogte en zijn in staat hun maatregelen te treffen. Lopende beschikkingen worden uitgediend. Op die manier zal niet alles in het eerste jaar worden aangevraagd en zal er sprake blijven van spreiding. Vraag 3 Zal naar verwachting met de jaarlijkse aanvragen, controles en periodieke gesprekken de efficiency van het werk op het ministerie niet nadelig beïnvloed gaan worden? Welke gevolgen zal deze extra belasting hebben voor de ambtelijke bezetting en ondersteuning? Antwoord Zie ook het antwoord op vraag 2. De efficiëntie kan groter worden door uniformering van procedures, formats en criteria. Bij het toenemen van instellingssubsidies ten koste van project- en programmafinanciering, zal met name de doeltreffendheid groter worden. Nu wordt veel tijd besteed aan monitoring op een te gedetailleerd niveau. Vraag 4
Kan de minister aangeven wat er gaat gebeuren met lopende projecten? Hoe verhoudt het nieuwe beleidskader zich tot nog lopende projecten; op welke wijze zullen aanpassingen moeten plaatsvinden? Antwoord Lopende beschikkingen worden uitgediend. Het tot stand komen van een nieuw kader is geen juridische grond om bestaande beschikkingen open te breken. Wanneer beschikkingen aflopen, kan de betreffende organisatie een subsidievraag onder het nieuwe beleidskader aanvragen. Vraag 5 Hoe verhoudt MFP-breed zich tot MFP-smal in de verhouding budgetten en mogelijkheden om van het ene in het andere programma te komen? Antwoord Voor MFP-breed geldt een bandbreedte van 11-14%. Voor het beleidskader thematische medefinanciering gelden geen percentages, maar is het huidige niveau van financiering vertrekpunt, met ruimte voor het belonen van kwaliteit. Het gaat om een bedrag van ongeveer EUR 100 miljoen. In de notitie "financiering van maatschappelijke organisaties" (TK 28 000 V, nr. 49) die ik op 18 maart 2002 aan de Kamer aanbood, treft u een uitgebreid overzicht aan. Het MFP-breed staat open voor andere organisaties dan de huidige vijf MFO's. Het is aan de organisaties zelf om te besluiten of zij een aanvraag doen voor breed of thematisch, met dien verstande dat MFP-breed slechts een keer per vier jaar mogelijk is, en thematisch elk jaar. Vraag 6

Welke mogelijkheden en momenten tot sturing en het nemen van beslissingen heeft de minister straks op dit beleidsterrein? Antwoord Naast de gebruikelijke instrumenten (rapportages, accountantsrapporten, inspecties enz): eenmaal per jaar een beslissing op grond van een vergelijking tussen de aanvragen van organisaties en de samenstelling van het hele pakket en deelpakketten per thema. Thematische beleidsdialoog met groepen van organisaties zodat er gezamenlijke kaders gaan ontstaan. Beleidsdialoog per organisatie, gekoppeld aan een grotere kennis van de organisaties en hun omgeving. Vraag 7
Hoe verhouden zich de budgetten van MFP-breed en smal. Is hier sprake van communicerende vaten? Antwoord Zie ook antwoord op vraag 5. Er zijn geen communicerende vaten, want het gaat om verschillende budgetten. Vraag 8

Kunnen MFP-smal organisaties ook opdrachten doen op verzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken? Antwoord Ja, dat is niet uitgesloten. Met apart budget. Vraag 9
Kan de minister iets dieper ingaan op de functie van het nog te creëren Front Office? Op welke termijn denkt de minister het Front Office te kunnen realiseren? Antwoord De MFO's en de NCDO hebben mij een voorstel voor de invulling van het Front-office toegestuurd. Ik ben op dit moment nog met hen in overleg hoe een en ander vorm te geven. Ik zal u eind mei informeren over de uitkomst. Vraag 10
Hoe wordt gegarandeerd dat alleen subsidie wordt verleend aan activiteiten die passen in het kader van het vigerende, door de Tweede Kamer geaccordeerde, OS-beleid? Antwoord Het beleidskader sluit aan bij het vigerende beleid inzake structurele armoedebestrijding en meer specifiek het beleid zoals verwoord in de notitie "civil society en structurele armoedebestrijding" (TK 27 433, nr. 3). Vraag 11
Hoe controleert de regering of voldaan wordt aan de doelstelling: een bijdrage te leveren aan de structurele vermindering van armoede? Is dit niet in strijd met de autonomie van de gesubsidieerde organisatie? Antwoord In de aanvraag moet de organisatie aangeven hoe via een thematische invalshoek een bijdrage wordt geleverd aan duurzame armoede vermindering. Voorts moeten organisaties een kwaliteitssysteem ontwikkelen, waarmee zij resultaten kunnen aangeven. Evaluaties zullen plaatsvinden, waarin de bijdrage aan armoedebestrijding gemeten zullen worden. Het beleidskader heeft duurzame armoedevermindering als centrale doelstelling. Daarbinnen is sprake van autonomie, met dien verstande dat de aanvraag moet voldoen aan criteria gesteld in het beleidskader en de beleidsvoornemens themabeleid (zie antwoord vraag 33). Organisaties die geen duidelijke link met armoedebestrijding hebben komen niet in aanmerking. Vraag 12 Wanneer levert een organisatie een structurele bijdrage aan armoede, welke criteria worden er exact gesteld? Antwoord Op basis van track record (doelmatigheid, doeltreffendheid en relevantie), op basis van armoedeanalyses, en op basis van plausibiliteit van plannen, waarbij in ieder geval aangetoond moet worden dat de nagestreefde doelen positief correleren met structurele armoedevermindering. Exacte criteria zijn vaak niet mogelijk als het gaat om maatschappijopbouw en advocacy, maar men moet denken in de richting van criteria die betrekking hebben op partnerkeuze en samenwerkingsverbanden. De ontwikkeling van criteria is in volle gang, ook internationaal. Ook voor MFP-breed is deze ontwikkeling nog gaande. De evaluatierapporten over het MFP, die u toegingen, kunnen een belangrijke bijdrage leveren. Vraag 13
Kan de minister aangeven op welke wijze de criteria voor de drie modaliteiten voor financiering worden getoetst? Is er sprake van een beroepsmogelijkheid? Antwoord Er is sprake van differentiatie in de zwaarte van de toepassing van dezelfde criteria. Bijvoorbeeld, in het geval van instellingssubsidie zullen de eisen t.a.v. de kwaliteit van de beheersstructuur en het kwaliteitssysteem van de aanvrager hoger zijn. De beroepsmogelijkheden staan beschreven in het beleidskader (laatste alinea paragraaf 7, blz 6). Vraag 14
Voor organisaties die niet binnen de nieuwe regeling vallen blijft de oude regeling geldig. Zal deze regeling nog wel worden aangepast? Zo nee, waarom niet. Zo ja, op welke termijn en in welke richting denkt de minister dan? Antwoord Een deel van de oude regeling betreft non-ODA middelen. Dat gedeelte wordt niet geraakt door het beleidskader thematische medefinanciering en wordt dus ook niet in dit verband gewijzigd. Voorts blijven een aantal "ODA-onderdelen" van de subsidieregeling buiten de thematische medefinanciering, te weten: noodhulp, PSO, VMP, ORET, enz. Ook ten aanzien van deze onderdelen van de subsidieregeling brengt de thematische medefinanciering geen wijzigingen met zich mee. De voetnoot bij het beleidskader waaraan de vraag refereert, heeft betrekking op deze onderdelen. Voor de goede orde wijs ik erop dat de "oude" onderdelen van de regeling die wel door de thematische medefinanciering worden bestreken (zoals milieu, sociaal-economische ontwikkeling, voedselzekerheid etc.) komen te vervallen. Voor nieuwe aanvragen geldt de nieuwe regeling. Het is dus niet zo dat ten aanzien van deze onderwerpen naast de thematische medefinanciering nog de oude regeling van toepassing blijft voor organisaties die niet kwalificeren voor de thematische medefinanciering. Voor wat betreft Noodhulp zie ik geen redenen om de huidige regeling te veranderen. Door de aard van de activiteiten past dit onderdeel niet in de nieuwe opzet. Met verschillende organisaties was al eerder een traject ingezet om de desbetreffende beleidskaders aan te passen. Dit betreft de organisaties die zich vooral richten op technische assistentie, zoals SNV en PSO. Het traject voor SNV heeft geresulteerd in een subsidiebeschikking voor 5 jaar. Voor PSO zal een nieuw beleidskader in 2003 van start gaan. Gezien de zeer specifieke situatie van deze organisaties blijven de door hen verrichte gesubsidieerde activiteiten voor de komend 4 jaar periode buiten de thematische medefinanciering. Bij afloop van de termijn van de beschikking zal opnieuw bekeken moeten worden of e.e.a binnen het beleidskader thematische medefinanciering kan plaatsvinden. Dit zelfde geldt voor het Vakbondsmedefinancieringsprogramma. Ook hier is sprake van een aparte, historisch gegroeide situatie. De beide gesubsidieerde organisaties (CNV en FNV) hebben aangegeven de voorkeur te geven aan een eigen subsidiecategorie. Ook hier geldt dat wanneer de subsidietermijn afloopt met deze organisaties besproken zal worden of zij de huidige situatie willen continueren dan wel willen toetreden tot de thematische medefinanciering. Vraag 15
Welke termijnen worden gehanteerd bij de toekenning van de drie modaliteiten voor financiering (instellingssubsidie, programmafinanciering, projectfinanciering)? Voor hoe lang worden deze types subsidie gegeven? Kan een organisatie ook 'opschuiven'? Antwoord Maximale toekenning is voor vier jaar voor alle modaliteiten. Ervaring leert dat projectfinanciering zelden de periode van twee jaar overschrijdt. Opschuiven kan op het moment dat nieuwe subsidie wordt aangevraagd, niet tussentijds. Vraag 16 Hoe wordt de hoogte van de instellingssubsidie bepaald? Hoe wordt deze gerelateerd aan de resultaten? Antwoord De volgende elementen spelen een rol: beschikbaarheid van andere financiering, geschiedenis (het huidige niveau van financiering), kwaliteit, aantal aanvragen vs beschikbaar budget per themadirectie, en strategisch belang. Vraag 17 Wat is het budget dat voor de instellingssubsidieregeling beschikbaar is in de jaren 2002, 2003 en 2004? Antwoord Er is geen vast budget (zie ook het antwoord op vraag 5) Vraag 18
Kan er van worden uitgegaan dat, ook in het geval van een "programma financiering" in dit nieuwe beleidskader, deze zodanig in de tijd begrensd zal zijn dat in het geval het betreffende land waarop het programma gericht is van de DAC1 lijst wordt afgevoerd, er geen noodzaak zal zijn van een exitstrategie? Antwoord De passage in het beleidskader - voorlaatste alinea paragraaf 7, blz. 6 - heeft betrekking op alle subsidievormen die binnen het beleidskader vallen. De subsidieontvangende organisatie zal dus in de gelegenheid worden gesteld om te voldoen aan haar verplichtingen jegens derden die zij binnen het raam van de subsidiebeschikking is aangegaan. Overigens acht ik het slechts in uitzonderlijke gevallen aannemelijk en wenselijk dat subsidies - die immers in het kader staan van structurele armoedebestrijding - zullen worden aangevraagd voor activiteiten in die ('upper middle income') landen die kans maken van de DAC1 lijst te worden afgevoerd. Vraag 19
Kan de termijn als het gaat om projectactiviteiten opgerekt worden? Zo ja, onder welke voorwaarden? Antwoord Ja, op dezelfde wijze als dat altijd al het geval was, als er sprake is van vertraging in de uitvoering, zonder dat er extra middelen nodig zijn of indien er extra activiteiten gerealiseerd moeten worden. In beide gevallen moet er een goede motivatie gegeven worden, die door de verantwoordelijke directie wordt beoordeeld, aan de hand van een daartoe strekkende aanvraag. Vraag 20
Indien ook internationale organisaties in aanmerking komen voor deze subsidieregeling, aan welke organisaties is daarbij zoal te denken, en waar ligt de begrenzing van dit soort organisaties bij de jaarlijkse centrale intake van aanvragen? Antwoord In het beleidskader (blz. 3): "naast Nederlandse organisaties komen ook internationale maatschappelijke organisaties in aanmerking voor subsidie, als positieve ervaringen met deze organisaties aanleiding vormen de subsidierelatie te continueren." De begrenzing ligt in het kader en de subsidieregeling, d.w.z. de criteria voor organisatie en aanvraag. Een overzicht van internationale organisaties die op dit moment een vorm van subsidie ontvangen treft u aan in de bijlage van de notitie "Financiering van maatschappelijke organisaties" (TK 28000 V, nr. 49). Vraag 21
Op welke wijze toetst de minister de kwaliteit, de resultaatgerichtheid en de resultaten op duurzaamheid als het gaat om internationale, niet volkenrechtelijke organisaties? Antwoord Niet anders dan bij Nederlandse organisaties. Bij iedere subsidieaanvraag worden zowel de organisatie als het voorstel geanalyseerd. Wat betreft de organisatie gaat het om een integrale toets waarbij het niet alleen om de (financiële) beheerscapaciteit gaat, maar ook om het algemene vermogen van de organisatie om resultaten te produceren en te verantwoorden. Het inhoudelijke voorstel wordt getoetst volgens de gebruikelijke criteria t.a.v. ontwikkelingsrelevantie, haalbaarheid, efficiënt gebruik van middelen, etc. Vraag 22 Daar waar de groei van het budget mede afhankelijk wordt gemaakt van de kwaliteit van de aanvragen, kan dit begrip "kwaliteit" nader omschreven worden? Wie toetst op welke wijze de aanvragen op kwaliteit? Als nog geen bovengrens wordt vastgesteld, aan welke extra bandbreedteruimte wordt grosso modo dan gedacht voor "innoverende activiteiten, beleidsbeïnvloeding en voor die organisaties waarvoor de huidige subsidieregeling nog geen ruimte biedt, .."? Antwoord Kwaliteit bestaat uit verschillende componenten, o.a.: doelmatigheid, doeltreffendheid , relevantie, aangetoond lerend vermogen , beschikkend over kwaliteitssysteem. Het gaat om het vergelijken van organisaties per thema. Dat geschiedt aan de hand van een beoordelingssysteem, waardoor alle organisaties langs de zelfde lat gelegd worden. Toetsing is in eerste instantie verantwoordelijkheid van de betreffende beleidsdirectie. De in hoofdstuk 7 van het beleidskader genoemde commissie, ziet toe op de uniformiteit van de gehanteerde kwaliteitscriteria. Er wordt tevoren geen bandbreedteruimte voor innoverende activiteiten, enz. vastgesteld. Gekeken zal worden naar de kwaliteit van de aanvragen en de mate waarin elders fondsen worden verkregen. Verwacht wordt maar een beperkt gebruik van deze categorie. Vraag 23 Betekent het gestelde over financiële bandbreedte dat het denkbaar is dat het huidige volume aan subsidie niet wordt opgebruikt indien de aanvragen niet van voldoende kwaliteit zijn? Wordt het restant van dit bedrag dan gebruikt voor innoverende activiteiten, beleidsbeïnvloeding en nieuwe organisaties? Zo nee, waaruit worden de laatstgenoemde activiteiten dan betaald? Kan het totaalvolume worden verhoogd? Antwoord De omvang van de subsidie verlening, waarvoor het huidige volume richtsnoer is, is afhankelijk van de kwaliteit van de aanvragen. Indien de aanvragen niet van voldoende kwaliteit zijn is het denkbaar dat het huidige volume aan subsidie niet wordt gehaald. Bij relatief grote aantallen aanvragen van meer dan gemiddelde kwaliteit is het ook denkbaar dat het volume stijgt. Omdat de omvang van het subsidiebudget niet van te voren vast staat, kan er per definitie ook geen sprake zijn van een 'restant' dat een specifieke subsidie-bestemming zou kunnen of moeten krijgen. Vraag 24 Onder bandbreedte wordt aangegeven dat de financiële ruimte voor het nieuwe systeem het huidig volume is. Echter naast het nieuwe systeem blijft de oude regeling gelden voor organisaties die niet binnen de nieuwe regeling vallen en zijn er bovendien extra categorieën toegevoegd (bijvoorbeeld organisaties met land- of regiospecifieke invalshoek). Kan de minister een ruwe schatting geven van de uitgaven aan deze twee financieringsactiviteiten? Waar haalt de minister dit extra geld vandaan? Antwoord Zie ook het antwoord op vraag 14 . Het huidige volume voor organisaties die voor thematische medefinanciering in aanmerking komen is richtsnoer. In 2001 ging het hierbij om een bedrag in de orde van grootte van 100 miljoen euro. Feitelijke afwijkingen van dit norm-bedrag - zie vraag 23 - zullen binnen de begroting kunnen worden opgevangen. Voor organisaties die al wel subsidie ontvangen, maar niet kwalificeren voor thematische medefinanciering blijft het "oude geld" beschikbaar. Ook regiospecifieke organisaties ontvangen nu reeds subsidie. Vraag 25
Kan worden aangegeven wat wordt verstaan onder professionele organisaties met een land- of regiospecifieke invalshoek en organisaties werkzaam op het gebied van structurele wederopbouw en rehabilitatie? Antwoord Organisaties met land- of regiospecifieke invalshoek: organisaties die hun meerwaarde primair ontlenen aan hun specifieke relaties in een land of regio. Organisaties werkzaam op het gebied van structurele wederopbouw en rehabilitatie: organisaties waarvan de activiteiten zich richten op herstel van sociale en fysieke infrastructuur. Behalve om gemeenschapsvoorzieningen kan het ook gaan om herstel van huisvesting of hervatting van economische activiteiten. CARE-Nederland, het NRK en ZOA zijn enkele van de organisaties die zich met name richten op dit soort activiteiten. Vraag 26 Wanneer zijn initiatieven kleinschalig te noemen? Antwoord Onder kleinschalige initiatieven versta ik activiteiten die naar aard en financiële omvang beperkt zijn. Regelmatig bereiken mij verzoeken van Nederlandse burgers om financiële steun voor bijvoorbeeld een schooltje of waterput. Vraag 27
Kan worden aangegeven hoe transparantie bij subsidieaanvragen en bureaucratie bij het aanvragen van subsidies zich verhouden? Antwoord De huidige werkwijze is te weinig transparant. De criteria die ten aanzien van de verschillende onderdelen van de subsidieregeling worden gehanteerd, zijn niet consistent. Om te zorgen dat de nadelen van een bureaucratie, zoals omslachtige procedures, gebrek aan efficiency e.d. vermeden worden, is het proces van besluitvorming inzichtelijk gemaakt. Vraag 28 Kan al iets meer gemeld worden over de inhoud van de goede indicatoren die juist van belang zijn voor het toetsen van de doelmatigheid en doeltreffendheid bij complexe processen als maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding? Op welke wijze worden deze indicatoren vastgesteld? Antwoord Doordat er een verschuiving plaatsvindt van beoordeling van processen naar organisaties, kan de doeltreffendheid bij dergelijke processen beter beoordeeld worden. De bijdrage aan maatschappijopbouw kan bijvoorbeeld blijken uit de (toenemende) rol die bepaalde organisaties spelen. Dit blijkt uit jaarverslagen, de groei van de organisaties, het soort discussies dat zij voert en de fora (etc.) waarvoor zij uitgenodigd wordt. In het geval van beleidsbeïnvloeding geldt een soortgelijk verhaal: hoewel een specifiek geval van effectieve beleidsbeïnvloeding zelden aan één participant in het proces kan worden toegerekend, kan aan organisaties gevraagd worden om te rapporteren over de effectiviteit van hun inbreng. Per organisatie zullen daarom (vooraf) duidelijke en specifieke afspraken gemaakt moeten worden over de gehanteerde indicatoren. Bij de aanvraag worden organisaties uitgenodigd om hier een concreet voorstel over te doen. Vraag 29
Wanneer zal de structurele vermindering van armoede gemeten worden? Is er sprake van een 0-meting? Antwoord De organisaties geven zelf aan op welke wijze hun activiteiten bijdragen tot armoedevermindering. Het gaat bij maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding vaker om plausibiliteit dan om causaliteit, omdat er veel andere actoren zijn. Vraag 30 In hoeverre is afstemming met eventuele PRSP's altijd noodzakelijk? Geldt dergelijke afstemming ook wanneer de organisatie op een gebied werkzaam is dat niet in een eventueel PRSP is opgenomen? Antwoord In de elementen die specifiek beoordeeld worden (beleidskader blz. 6 en 7) worden PRSP's niet expliciet genoemd. Het belang van betrokkenheid van civil society bij het opstellen en uitvoeren van armoedestrategieën wordt benadrukt door de interventiestrategieën maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding. Daarnaast blijft echter ook directe armoedebestrijding mogelijk. In "Civil Society en structurele armoedebestrijding" (TK 27 433, nr. 3) komt de volgende passage voor:
"Bij resultaten gaat het uiteindelijk om het vergroten van de kracht van civil societies in het Zuiden, waar het gaat om structurele armoedebestrijding. Die impact kan bijvoorbeeld worden afgemeten aan de kwaliteit van de beleidsdialoog in het betreffende land, en hoe bindend de uitkomsten van die dialoog zijn". Vraag 31
Welke criteria worden er gesteld voor de thematische specialisatie van organisaties? Antwoord In eerste instantie de beleidsvoornemens van de themadirecties, zoals die ook in het huidige systeem gebruikt worden. In het beleidskader wordt nadrukkelijk het belang genoemd van een beleidsdialoog tussen de organisaties en het ministerie Deze dialoog met betreffende NGOs moet geleidelijk aan leiden tot strategische overeenstemming over rollen en taken van de verschillende spelers. Vraag 32
Is "maatschappelijk verantwoord ondernemen" een onderdeel van "duurzame economische ontwikkeling"? (zie onder 5. Thematische invalshoek) Antwoord Ja. In vele brieven aan en AO's met de Kamer is daar altijd van uitgegaan. Vraag 33
Welke eisen worden er gesteld aan een track-record van een organisatie? Antwoord Deze eisen zijn met name kwalitatief van aard, en komen overeen met het gestelde in het antwoord op vraag 21. Recentelijk heeft het ministerie de eisen voor de organisatietoets beduidend explicieter gemaakt. Uiteindelijk is echter niet de track-record, maar de aannemelijkheid om in de toekomst resultaten te kunnen leveren bepalend voor de honorering van een subsidieaanvraag. Indien er een duidelijke track-record is, wordt daar uiteraard naar gekeken, doch deze is, m.u.v. gevallen waar sprake is van duidelijk negatieve ervaringen, niet doorslaggevend. Vraag 34 Kunnen organisaties die geen bewezen track-record hebben nooit in aanmerking komen voor een subsidie? Zo ja, zijn er dan wel voldoende kansen voor nieuwe organisaties? Antwoord Zie antwoord op vraag 33. Niet de track-record, maar de toekomstige resultaten zijn bepalend. Vraag 35 Waarom is projectfinanciering alleen mogelijk in uitzonderingsgevallen? Er zijn vaak goede eenmalige projecten, bijvoorbeeld de demonstratie van een goed concept dat daarna zelfstandig (dus zonder subsidie) kan worden herhaald, of haalbaarheidsstudies. Vallen die buiten de boot? Antwoord Er wordt om verschillende redenen gesproken van projectfinanciering in uitzonderingsgevallen. Uit efficiency overwegingen. Projectfinancieringen vragen evenveel tijd als programmafinanciering of instellingssubsidies. Er zijn organisaties die projectgewijs aanvragen doen. Dat is veel werk voor de organisatie en voor het ministerie. Een clustering van al die projecten in een programma of instellingssubsidie is voor beide partijen aantrekkelijker. Uit duurzaamheidsoverwegingen. Als projecten niet ingebed zijn in een langer termijn strategie, is de kans groot dat de follow-up van het project niet plaatsvindt, omdat daarin niet voorzien was. De voorkeur wordt gegeven aan en programma waarin een dergelijke activiteit is ingebed, opdat het rendement optimaal is. Uitzonderingen blijven mogelijk, precies om de redenen die in de vraag gegeven worden. Juist dat soort projecten verdient wel een plek in het subsidiesysteem.

Kenmerk

Blad /1

===