Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Sociale Zaken Directie Bijstand en en Werkgelegenheid Gemeentelijk Activeringsbeleid Afdeling Gemeentelijk Activeringsbeleid
Aan de directeuren/hoofden van de Postbus 90801 Sociale Diensten/Afdelingen Sociale Zaken 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 van de WIK-centrumgemeenten Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 44 20
Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer B&GA/GAB/02/25921 (070) 333 5422
Onderwerp Datum Contactpersoon berekening netto inkomen WIK-gerechtigden 9 april 2002 J.C. Zorg C.A. Westra
De definitieve vaststelling van de hoogte van het netto inkomen van een kunstenaar die een beroep heeft gedaan op de Wet inkomensvoorziening kunstenaars is niet altijd even eenvoudig. De oorzaak is vooral het fiscale regime rond de eigen inkomsten van de kunstenaar. Er kan sprake zijn van winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden en/of inkomsten uit arbeid in (fictieve) dienstbetrekking. De herleiding van de bruto-inkomsten van de WIK-gerechtigden naar een netto bedrag kan hierdoor complex zijn.
-/- Bijgaand treft u aan, een door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in
samenspraak met het ministerie van Financiën en de uitvoering opgestelde handreiking voor de
vaststelling van het netto inkomen van een WIK-kunstenaar. Met behulp van de in deze
handreiking omschreven werkwijze kunt u de definitieve hoogte van de WIK-uitkering over 2001
en verdere jaren vaststellen.
Indien u in voorkomende gevallen van mening bent dat de fiscale status van de kunstenaar te
onduidelijk is kunt u uiteraard de definitieve belastingaanslag over het betreffende kalenderjaar als
uitgangspunt nemen. U dient dan wel de van toepassing zijnde bepalingen van artikel 45 Abw in
acht te nemen.
Ter ondersteuning van de handreiking is een rekenblad ontwikkeld, waarmee het netto resultaat uit
overige werkzaamheden van de WIK-kunstenaar op eenvoudige wijze
-/- kan worden berekend. Een uitwerking hiervan treft u aan als bijlage bij de handreiking.
2
Indien u dit rekenblad wenst te ontvangen kunt u contact opnemen met Marjan Schroevers,
telefoon 070 - 333 6228 (email: mschroevers@minszw.nl).
De directeur Bijstand en
Gemeentelijk Activeringsbeleid,
(drs. P.P.L. van Kalmthout)
---
Handreiking ten behoeve van de berekening van het netto inkomen WIK-
gerechtigden
1. Inleiding
Voor de fiscale behandeling van WIK-gerechtigden is in de afgelopen periode van diverse zijden
aandacht gevraagd. Daarbij is er op gewezen dat de huidige regelgeving soms geen recht doet aan
de specifieke positie van de WIK-gerechtigden, terwijl de regelgeving voorts complex en lastig
uitvoerbaar is. Hierbij gelden onder meer de volgende aandachtspunten:
* De WIK-uitkering wordt eerst als lening verstrekt en in het volgende jaar omgezet in een belast
deel om niet en/of in een onbelast terug te betalen deel. Een gevolg hiervan is dat in het eerste
jaar, als er geen andere inkomsten zijn, geen belasting is verschuldigd en daardoor geen
heffingskortingen en aftrekposten kunnen worden vergolden.
* Het fiscale regime rond de overige inkomsten van de WIK-gerechtigden is divers. Er kan
sprake zijn van winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden en/of inkomsten uit
arbeid in (fictieve) dienstbetrekking.
* De herleiding van de bruto-inkomsten van de WIK-gerechtigden naar een netto bedrag is,
mede door de hiervoor genoemde diversiteit, complex. Wachten op de uiteindelijke aanslag
inkomstenbelasting is voor gemeenten bezwaarlijk vanwege het tijdselement.
* Bij brutering van de WIK-uitkering dient rekening te worden gehouden met de overige
elementen in de fiscale positie van de WIK-gerechtigde in het betreffende jaar.
* WIK en belastingwetgeving hanteren verschillende uitgangspunten ten aanzien van de
beroepskosten.
In onderstaande tekst worden oplossingsrichtingen voor deze aandachtspunten aangegeven.
U kunt de werkwijze zoals omschreven in deze handreiking toepassen bij de definitieve
vaststelling van de WIK-uitkering over 2001 en volgende jaren. Indien de fiscale status van
de kunstenaar onduidelijk is, hoeft u de oplossingsrichting die in deze handreiking is
opgenomen niet te volgen, maar kunt u de belastingaanslag over het betreffende
kalenderjaar als uitgangspunt nemen. Uiteraard dient u dan de van toepassing zijnde
bepalingen van artikel 45 Abw in acht te nemen.
Met netto inkomen dat in aanmerking moet worden genomen bij de definitieve vaststelling van de
WIK-uitkering wordt bedoeld:
* inkomen dat onder de loonbelasting valt:
het netto inkomen blijkend uit de specificaties van de inhoudingsplichtige. De (al dan niet
forfaitair vastgestelde) in aanmerking te nemen beroepskosten als bedoeld in artikel 10a WIK
worden hierop in mindering gebracht. In schema:
netto inkomen volgens loonspecificaties
---
af: forfaitaire (of werkelijke) verwervingskosten
In aanmerking te nemen inkomen dat onder de loonbelasting valt
* netto inkomen uit winst uit onderneming:
netto winst uit onderneming is het inkomen uit onderneming of zelfstandig beroep ná aftrek van
de werkelijke beroepskosten, maar vóór belasting Voor de vaststelling het netto inkomen uit
winst uit onderneming dient op de netto winst ter zake van de verschuldigde inkomstenbelasting
en premie volksverzekeringen het percentage te worden toegepast dat is vermeld in artikel 45,
tweede lid Abw. De netto winst wordt dus met dit percentage verlaagd. Vervolgens wordt, als
het normbedrag voor beroepskosten als bedoeld in artikel 10a WIK hoger is dan de werkelijke
beroepskosten, het verschil afgetrokken van dit berekende inkomen (zie ook § 6.3). Eventuele
WAZ-premie en premie ziekenfonds worden eveneens in mindering gebracht op het inkomen
(zie bijlage 1). In schema:
* Omzet/opbrengst uit onderneming
Af: werkelijke beroepskosten
Netto winst uit onderneming
Af: inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen cf. artikel 45, tweede lid, Abw*
verschil tussen forfaitaire beroepskosten en werkelijke beroepskosten **
WAZ-premie en premie ziekenfonds
In aanmerking te nemen netto winst
* Het forfaitaire percentage van artikel 45, tweede lid, Abw geldt alleen als er over het
betreffende inkomen géén loonbelasting en premies volksverzekeringen is ingehouden!
** Dit verschil kan niet kleiner zijn dan 0.
* resultaat uit overige werkzaamheden:
het netto resultaat, dat is het inkomen ná aftrek van de werkelijke beroepskosten, maar vóór
belasting. Dit bedrag wordt verlaagd met de hierover verschuldigde inkomstenbelasting en
premie volksverzekeringen. De verschuldigde belasting en premies kunnen door de gemeente
worden berekend.1 Als het normbedrag voor beroepskosten als bedoeld in artikel 10a WIK
hoger is dan de werkelijke beroepskosten wordt het verschil afgetrokken van dit berekende
inkomen (zie ook § 6.4). In schema:
* Resultaat uit overige werkzaamheden
Af: werkelijke beroepskosten
Netto resultaat voor belastingen
Af: verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
verschil tussen forfaitaire beroepskosten en werkelijke beroepskosten*
In aanmerking te nemen resultaat uit overige werkzaamheden
* Dit verschil kan niet kleiner zijn dan 0.
1 Hiervoor is een rekenblad beschikbaar gesteld door het Ministerie van SZW, zie § 8.
---
Zoals uit het bovenstaande blijkt, dient u bij de definitieve vaststelling van de WIK-uitkering over
een kalenderjaar voor de berekening van de inkomstenbelasting en premieheffing over het
inkomen altijd van de werkelijke beroepskosten uit te gaan, dus de kosten die in de administratie
van de kunstenaar voorkomen (en die bij de belastingaangifte worden opgevoerd), ook al zijn deze
lager dan het normbedrag van de in aanmerking te nemen beroepskosten. In § 6.5 wordt dit
uitgangspunt nader uitgewerkt in een voorbeeld. Voorts dient u voor de vaststelling van het in
aanmerking te nemen netto inkomen rekening te houden met de forfaitaire verwervingskosten ex
artikel 10a WIK voor zover die de werkelijke kosten te boven gaan.
2. Wettelijk kader
Voor wat betreft begrippen als middelen en inkomen is in de WIK aansluiting gezocht bij de
betekenis die aan deze begrippen wordt toegekend in de Algemene bijstandswet (Abw). Er zijn
echter verschillen tussen de Abw en de WIK. In artikel 10 van de WIK is namelijk een bepaling
opgenomen die afwijkt van de bepalingen in de Abw:
* Bij de definitieve vaststelling van de WIK-uitkering over een kalenderjaar wordt het inkomen
over het gehele kalenderjaar in aanmerking genomen. Het netto jaarinkomen wordt
omgerekend naar een gemiddeld maandbedrag, dus gedeeld door 12, ook al is niet het gehele
jaar uitkering genoten; (artikel 10 WIK).
* In de Abw daarentegen wordt het inkomen toegerekend aan de periode waarin dat inkomen
is verworven. Bovendien wordt het inkomen slechts in aanmerking genomen voor zover dat
betrekking heeft op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan (artikel 47, lid
1, onderdeel b Abw).
* Bij de bijstandsverlening aan zelfstandigen wordt rekening gehouden met het inkomen over
een boekjaar (artikel 47, lid 3 Abw).
Het behoeft geen betoog dat de bepaling die in de WIK zelf is opgenomen leidend is ten opzichte
van bepalingen die opgenomen zijn in de Abw, ook al wordt in de WIK indirect daarnaar
verwezen.
Met betrekking tot de artikelen in de Abw die van overeenkomstige toepassing zijn op de WIK
moet met name aandacht worden geschonken aan de artikelen 42, 45 en 47 Abw:
* In artikel 42 Abw is opgenomen dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de
alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken tot de middelen worden
gerekend, inclusief de toepasselijke heffingskortingen, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet
Inkomstenbelasting 2001. Dit geldt ook voor de WIK.
* Ten aanzien van artikel 45 Abw geldt voor de WIK het volgende:
* De uitgangspunten van het eerste lid (middelen worden in aanmerking genomen tot het
bedrag dat resteert na aftrek van de daarover door de belanghebbende verschuldigde
loonbelasting of inkomstenbelasting, verplichte bijdragen en premies voor de
volksverzekeringen, de werknemersverzekeringen en het ziekenfonds) gelden voor
---
inkomsten die onder de loonbelasting vallen en voor resultaat uit overige werkzaamheden.
Hierop is één uitzondering, zie bijlage 1.
* De uitgangspunten van het tweede lid (bij de bijstandsverlening aan een zelfstandige worden
de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over inkomen
waarover geen loonbelasting is geheven vastgesteld op 20% van dat inkomen) kunnen
uitsluitend worden toegepast op de inkomsten van de zelfstandige waarover géén
loonbelasting en premies volksverzekeringen is geheven.
Een teruggave van loonbelasting en premies volksverzekeringen moet als inkomen worden
aangemerkt (artikel 47, lid 1 onderdeel a Abw). Hierop is één uitzondering: een teruggave van
inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen wordt bij een zelfstandige niet als inkomen
aangemerkt.
3. Specifieke fiscale uitgangspunten
De Verklaring arbeidsrelatie (VAR) geeft uitsluitsel of de kunstenaar door de Belastingdienst als
zelfstandige ondernemer wordt beschouwd of wordt geacht resultaat uit overige werkzaamheden te
hebben. Een verklaring kan door de kunstenaar bij de belastingdienst worden aangevraagd als de
kunstenaar werkzaamheden uitvoert voor één of meer opdrachtgevers. Er kan geen verklaring
worden aangevraagd voor handelsactiviteiten, zoals het verkopen van producten. Artiesten kunnen
ook gebruikmaken van de VAR. Artiesten met een geldige zelfstandigheidsverklaring hoeven
echter geen VAR aan te vragen.
* Als bij een beroepsbeoefenaar in de verklaring staat dat de inkomsten behoren tot het resultaat
uit overige werkzaamheden, dan houdt de opdrachtgever geen loonheffing in, tenzij gekozen is
voor de opting-in regeling.2
* Als echter bij een artiest in de verklaring staat dat de inkomsten behoren tot het resultaat uit
overige werkzaamheden, dan moet de opdrachtgever wel loonheffing inhouden.
* Staat in de verklaring dat de inkomsten behoren tot de winst uit onderneming of dat de
inkomsten voor rekening en risico van de vennootschap zijn, dan is de verklaring ook een
zelfstandigheidsverklaring voor de WAZ. De opdrachtgever hoeft dan geen premies
werknemersverzekeringen af te dragen.
* De verklaring is één of twee jaar geldig. Bij de aangifte kan de Belastingdienst echter de
verklaring wijzigen als de omstandigheden veranderd zijn of anders blijken te zijn dan in de
aanvraag was vermeld.
* De verklaring kent de volgende mogelijkheden:
1. De inkomsten behoren tot het loon uit (fictieve) dienstbetrekking
2. De inkomsten behoren tot de winst uit onderneming
3. De inkomsten behoren tot het resultaat uit overige werkzaamheden
4. De inkomsten zijn voor rekening en risico van een vennootschap.
2 Een regeling waarbij de opdrachtgever loonheffing inhoudt in verband met de werkzaamheden. Dit moet
vooraf met een gezamenlijke verklaring worden aangevraagd bij de Belastingdienst. De kunstenaar krijgt een
jaaropgave van de opdrachtgever.
---
Omdat de Belastingdienst de verklaring bij de vaststelling van de aanslag kan wijzigen, kan niet
geheel op deze verklaring worden blindgevaren. Bij gerede twijfel of de verklaring juist is ingevuld
kan bij de definitieve vaststelling van de WIK-uitkering het voorbehoud worden gemaakt dat het
fiscale regime uit de belastingaanslag moet blijken.
Met uitzondering van hetgeen hierna wordt opgemerkt moet voor de vaststelling van de hoogte van
de WIK-uitkering worden uitgegaan van het netto inkomen.
Om dit te kunnen vaststellen moet worden beoordeeld onder welk belastingregime het inkomen
valt. Hierbij is onderscheid te maken tussen:
1. inkomsten die onder de loonbelasting vallen (uit of in verband met arbeid in dienstverband,
fictief dienstverband, de opting-in regeling)
2. winst uit onderneming en
3. resultaat uit overige werkzaamheden.
4. Laag bruto totaalinkomen
Voor de vaststelling van de hoogte van de WIK-uitkering moet worden uitgegaan van het netto
inkomen. Als bij de definitieve vaststelling van de WIK-uitkering het bruto resultaat uit overige
werkzaamheden echter zo laag is dat op basis daarvan geen korting op de maandelijkse WIK-
uitkering behoeft te worden toegepast, dan kan worden volstaan met het opnemen van het bruto
inkomen in de berekening. Een nadere omrekening naar een netto bedrag zou immers geen verschil
maken in het definitieve recht op WIK-uitkering over het betreffende kalenderjaar. In het
toekenningsbesluit kan dan worden opgenomen dat rekening is gehouden met het bruto inkomen
en niet met het netto inkomen omdat dit voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van de
definitieve WIK-uitkering geen verschil uitmaakt.
Voorbeeld alleenstaande scheppend kunstenaar:
Resultaat overige werkzaamheden * 9.578,00
Beroepskosten * 4.538,00 -/-
Totaal bruto inkomen * 5.040,00
Gemiddeld bruto maandinkomen * 420,00
WIK-uitkering * 538,91 +
* 958,91
Maximum bedrag art. 10 WIK * 962,34 -
Korting per maand 0,00
Het is evident dat het omrekenen naar een netto inkomen geen verschil zal uitmaken: het gemiddeld netto maandinkomen zal immers lager zijn dan het gemiddeld bruto maandinkomen.
---
5. Uitwerking van de regeling in het leningjaar
5.1 Inkomsten uit arbeid in (fictief) dienstverband
In de regel zal de kunstenaar informatie geven over de maandelijkse ontvangst van deze inkomsten.
Het is dan toereikend om uit te gaan van de netto bedragen, zoals blijkt uit de loonspecificatie van
de inhoudingsplichtige. De eventueel via een voorlopige teruggave ontvangen heffingskortingen
moeten eveneens als inkomsten in aanmerking worden genomen (uitgezonderd de
kinderkortingen). Zie verder § 6.2 met betrekking tot de vaststelling van het inkomen uit arbeid in
(fictief) dienstverband.
5.2 Winst uit onderneming
De hierna volgende benadering kan uitsluitend worden toegepast op de kunstenaar die fiscaal als
ondernemer wordt beschouwd, blijkend uit een zelfstandigenverklaring en de aanslag
inkomstenbelasting. Dit inkomen zal vaak wisselend zijn gedurende het jaar en over de jaren. Het is
daarom moeilijk om een exacte berekening te maken. Vaak zal gedurende het jaar in overleg met
de kunstenaar een redelijke schatting moeten worden gemaakt van het netto inkomen om te
voorkomen dat bij de definitieve vaststelling (gedeeltelijk) terugbetaald moet worden.
Hierbij moet niet over het hoofd worden gezien dat via de voorlopige aanslag heffingskortingen
kunnen worden verrekend die voor de WIK als inkomsten in aanmerking worden genomen
(algemene heffingskorting minstverdienende partner, alleenstaande ouderkorting, aanvullende
alleenstaande ouderkorting, combinatiekorting). Heffingskortingen worden alleen uitbetaald
voorzover er belasting is verschuldigd. Bij ondernemers is meest sprake van een te betalen
voorlopige aanslag, bij de berekening van die aanslag worden uiteraard wel de heffingskortingen in
mindering gebracht op de verschuldigde belasting en premie.
5.3 Resultaat uit overige werkzaamheden
Ook dit inkomen zal vaak wisselend zijn in de loop van het jaar. Het is daarom moeilijk om een
exacte berekening te maken. Vaak zal gedurende het jaar in overleg met de kunstenaar een
redelijke schatting moeten worden gemaakt om te voorkomen dat bij de definitieve vaststelling
(gedeeltelijk) terugbetaald moet worden. Dit geldt ook voor het netteren. Bij lage totaalinkomsten
is tot een bepaalde grens - door de heffingskortingen - in het geheel geen inkomstenbelasting
verschuldigd. Dat betekent dat in die situatie het bruto inkomen vooralsnog als netto inkomen kan
worden beschouwd.
Kunstenaars die een resultaat uit overige werkzaamheden behalen kunnen in beginsel geen
voorlopige teruggave van heffingskorting krijgen op grond van het resultaat overige
werkzaamheden omdat zij geen loonheffing verschuldigd zijn over hun inkomsten.
Als echter bij een artiest in de verklaring staat dat de inkomsten behoren tot het resultaat uit
overige werkzaamheden, dan moet de opdrachtgever wel loonheffing inhouden en is die artiest
verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
---
6. Uitwerking van de regeling bij de definitieve vaststelling
6.1 Algemeen
In het algemeen geldt dat niet op de (definitieve) belastingaanslag behoeft te worden gewacht als
de inkomstenopgave geen onduidelijkheden in zich heeft. Als u echter twijfelt over de juistheid van
het bij aangifte opgegeven fiscale regime (inkomsten uit arbeid in dienstverband, resultaat overige
werkzaamheden of winst uit onderneming) kunt u de definitieve vaststelling opschorten tot het
moment dat de belastingaanslag door de kunstenaar aan u wordt overgelegd.
Met betrekking tot de heffingskortingen die voor de vaststelling van de WIK-uitkering als inkomen
in aanmerking moeten worden genomen geldt overigens dat artikel 42 Abw van overeenkomstige
toepassing is. Dat wil zeggen dat heffingskortingen die niet zijn vergolden, maar waarop wel
aanspraak bestaat als inkomsten in aanmerking worden genomen voor de definitieve vaststelling
van de WIK-uitkering (voor zover deze heffingskortingen voor de Abw en WIK als inkomsten
worden beschouwd).
6.2 Inkomsten uit arbeid in (fictief) dienstverband
Inkomsten uit of in verband met arbeid in dienstverband worden in aanmerking genomen tot het
netto bedrag, in het algemeen te herleiden uit de loonstrook/specificatie die de inhoudingsplichtige
verstrekt. Netto wil zeggen: na aftrek van de daarover door de belanghebbende verschuldigde:
* loonbelasting of inkomstenbelasting
* premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en ziekenfondspremie, dan wel
een inhouding die met een of meer van deze premies overeenkomt
* verplichte bijdragen ingevolge een pensioenregeling en daarmee vergelijkbare regelingen
* andere ten laste van de belanghebbende komende verplichte inhoudingen.
Voorts dient de (voorlopige) teruggave heffingskortingen in aanmerking te worden genomen, met
uitzondering van de kinderkortingen. Wanneer er sprake is van meerdere dienstbetrekkingen
kunnen de algemene heffingskorting en de arbeidskorting (loonheffingskorting) slechts bij één
dienstbetrekking worden vergolden. De loonheffingskorting moet bij het hoogste arbeidsinkomen
worden vergolden. Het gedeelte van de algemene heffingskorting en arbeidskorting dat niet kan
worden vergolden kan later bij de aanslag inkomstenbelasting worden betrokken. In dat geval
wordt bij de definitieve vaststelling van de WIK-uitkering ook achteraf rekening gehouden met
deze aanspraken.
Indien (in het lopende kalenderjaar) een keuze is gemaakt voor de opting-in regeling dan moet het
inkomen daaruit voor de vaststelling van de definitieve WIK-uitkering blijvend worden aangemerkt
als inkomen waarover loonbelasting is geheven, ook al wordt later een teruggave gevraagd van
deze ingehouden loonbelasting.
6.3 Winst uit onderneming
Deze benadering kan uitsluitend worden toegepast op de kunstenaar die fiscaal als ondernemer
wordt beschouwd. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit een zelfstandigenverklaring, uit de VAR en uit
de aanslag inkomstenbelasting.
10
Inkomsten waarover geen loonbelasting is geheven (o.a. winst uit onderneming) worden genetteerd
door daarop het forfaitair percentage van artikel 45, lid 2 Abw toe te passen. Voorts wordt op dit
bedrag in mindering gebracht de te betalen WAZ-premie en de te betalen ziekenfondspremie die
de kunstenaar aan de belastingdienst is verschuldigd op grond van de Wet zelfstandigen in Zfw (zie
bijlage 1).
De eventueel via een voorlopige teruggave of voorlopige aanslag benutte heffingskortingen
(algemene heffingskorting minstverdienende partner, alleenstaande ouderkorting, aanvullende
alleenstaande ouderkorting, combinatiekorting) moeten eveneens als inkomsten in aanmerking
worden genomen (dus niet de kinderkortingen).
6.4 Resultaat uit overige werkzaamheden
Inkomsten uit overige werkzaamheden worden genetteerd door daarop het percentage voor
belasting en premies volgens het schijventarief in mindering te brengen, minus de heffingskortingen
die op de verschuldigde belasting en premies in mindering kunnen worden gebracht (algemene
heffingskorting, arbeidskorting). Voorts dient de voorlopige teruggaaf heffingskortingen in
aanmerking te worden genomen, behoudens de kinderkortingen. Zie § 8 voor
berekeningsondersteuning bij het netteren van deze inkomsten. Er zijn dus WIK-gerechtigden die
onder de artiestenregeling vallen en hun inkomen als resultaat overige werkzaamheden zullen
aangeven terwijl er wel loonheffing is ingehouden. Dit inkomen van deze kunstenaars wordt
aangemerkt als inkomen uit arbeid in (fictief) dienstverband (zie § 6.2). Deze resultaatgenieters zijn
verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
6.5 Berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting en premieheffing
In de inleiding is reeds opgenomen dat bij de berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting
en premieheffing moet worden uitgegaan van de werkelijke beroepskosten, omdat op deze wijze
de werkelijke belastingheffing beter wordt benaderd.
Het maakt hierbij niet uit of het inkomen als winst uit onderneming of als resultaat uit overige
werkzaamheden wordt beschouwd, zie onderstaande rekenvoorbeelden. In deze voorbeelden is
het normbedrag voor beroepskosten * 4.538,- (scheppend kunstenaar).
1 Winst uit onderneming
Omzet e.d. * 10.000,00
Werkelijke kosten * 2.000,00 -
Belastbare winst * 8.000,00
Af: 20% (art. 45, lid 2 Abw) * 1.600,00
Ziekenfondspremie 7,95% 3 * 636,00
* 2.236,00 -
* 5.764,00
Af: restant kostenaftrek tot normbedrag (* 4.538,- - * 2000,-) * 2.538,00 -
3 Zie § 10.
11
In aanmerking te nemen inkomen * 3.226,00
12
2 Resultaat uit overige werkzaamheden
Omzet e.d. * 10.000,00
Werkelijke kosten * 2.000,00 -
Belastbare winst * 8.000,00
Af: berekende IB/PH4 * 776,00 -
* 7.224,00
Af: restant kostenaftrek tot normbedrag * 2.538,00 -
In aanmerking te nemen inkomen * 4.686,00
7. Brutering van de uitkering om niet
In het jaar van omzetting dient loonheffing te worden afgedragen over het in een uitkering om niet
omgezette deel van de lening.
De vaststelling van de af te dragen loonheffing vindt plaats naar een marginaal percentage. Er wordt
dus geen rekening gehouden met heffingskortingen. Daardoor wordt voorkomen dat de kortingen
dubbel (én bij de omzetting én bij de vaststelling van het inkomen) in aanmerking worden genomen.
8. Berekeningsondersteuning bij de definitieve vaststelling
Om gemeenten in staat te stellen om de definitieve berekening te maken zonder dat de definitieve
belastingaanslag behoeft te worden afgewacht, is door het Ministerie van SZW een rekenblad
ontworpen waarop het netto resultaat uit overige werkzaamheden kan worden berekend. Wanneer
er sprake is van zowel inkomsten uit arbeid in dienstverband als van resultaat uit overige
werkzaamheden moet worden bepaald of, en zo ja met hoeveel, loonheffingskorting er rekening
kan worden gehouden bij de berekening van de loonheffing die is verschuldigd over het resultaat uit
overige werkzaamheden. Met behulp van het rekenblad kan:
* worden berekend welke loonheffingskortingen reeds zijn vergolden op inkomsten die onder de
loonbelasting vallen. Hiertoe moet aan de hand van de salaris- of uitkeringsspecificaties het
belastbaar loon over het gehele kalenderjaar worden ingevuld. Als het belastbaar inkomen niet
bekend is moet het nettoloon worden ingevuld. Het rekenblad geeft vervolgens aan of en zo ja
hoeveel loonheffingskorting nog niet is vergolden
* worden berekend hoeveel belasting en premie volksverzekeringen zijn verschuldigd over het
resultaat uit overige werkzaamheden, rekening houdend met de heffingskortingen die nog niet
op het inkomen uit of in verband met arbeid in dienstbetrekking zijn vergolden. Vervolgens
wordt het netto resultaat uit overige werkzaamheden weergegeven.
4 Berekend in WIK-rekenblad, zie § 8. In dit voorbeeld waren er geen andere inkomsten.
13
9. WAZ- en ziekenfondspremie
Dit onderdeel is alleen van belang voor de berekening van de netto inkomsten van Wik-
gerechtigden die als zelfstandige kunnen worden aangemerkt. Voor de leesbaarheid van deze
handreiking is dit onderwerp in een aparte bijlage (bijlage 1) bij deze handreiking opgenomen.
10. Aandachtspunten voor de kunstenaar
Onderstaande fiscale aspecten hebben geen directe invloed op de vaststelling van het inkomen
voor de toepassing van de WIK, dat immers per kalenderjaar wordt vastgesteld, maar kunnen van
pas komen in de voorlichting aan kunstenaars:
* Met de invoering van de Belastingherziening 2001 is de mogelijkheid voor verliesverrekening
over de jaargrenzen niet meer beperkt tot inkomsten uit onderneming, ook inkomsten uit arbeid
en eigen woning kunnen over de jaargrenzen heen verrekend worden. Negatieve inkomsten uit
het jaar dat de WIK-uitkering als lening is verstrekt, kunnen daardoor worden terug- of
doorgewenteld naar andere jaren;
* Net als alle belastingplichtigen hebben ook WIK-gerechtigden de mogelijkheid om hun
belastbare inkomen fiscaal te middelen.
Overigens kunnen heffingskortingen niet worden `meegenomen' over de jaargrens. Dit geldt voor
alle belastingplichtigen en er is een aanleiding noch een mogelijkheid om hierop voor WIK-
gerechtigden een uitzondering te maken.
14
Bijlage 1 bij de Handreiking ten behoeve van de berekening van het netto inkomen WIK-
gerechtigden
WAZ- en ziekenfondspremie (uitwerking van § 9 van de handreiking)
Deze bijlage is uitsluitend bedoeld voor de situatie waarin sprake is van kunstenaars die als
zelfstandige kunnen worden aangemerkt.
1. WAZ-premie
Voor de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) zijn verzekerd:
a. de zelfstandige die winst uit onderneming geniet en de onderneming voor eigen rekening feitelijk
drijft
b. de beroepsbeoefenaren
c. de meewerkende echtgenoot.
De verzekerde is premie verschuldigd, namelijk 8,8% van het premie-inkomen. Voor de WAZ
geldt een franchise (premievrij bedrag) van 29.000,-(* 13.160,- ) in 2001. In 2002 is deze
franchise * 13.160,-. Dit wil zeggen dat WAZ-premie wordt geheven:
ad a. voor de zelfstandige over de winst, vermeerderd met de ondernemersaftrek, vanaf
* 13.160,-
ad b. voor de beroepsbeoefenaar bij een resultaat uit overige werkzaamheden vanaf * 13.160,-
ad c. voor de meewerkende echtgenoot bij een arbeidsbeloning (dus niet de meewerkaftrek en
evenmin de loondienstinkomsten) vanaf * 13.160,-.
Een beroepsbeoefenaar is geen premie verschuldigd bij een premie-inkomen tot * 13.160,-, dat
komt neer op een gemiddeld premie-inkomen van * 1.096,67 per maand. Als de
beroepsbeoefenaar geen andere inkomsten heeft betekent dit een netto inkomen van * 11.263,-
per jaar, of * 938,58 per maand. Dit is meer dan het bedrag voor een alleenstaande (* 769,87)
dat is vermeld in artikel 4 WIK, maar minder dan het overeenkomstige bedrag voor een
alleenstaande ouder (* 989,83) en voor een gezin (* 1.099,81). Dit betekent dat een kunstenaar
die recht heeft op WIK (met een totaal netto gezinsinkomen dat lager is dan het van toepassing
zijnde toetsbedrag in artikel 4 WIK) slechts te maken kan krijgen met een aanslag WAZ-premie:
* als hij of zij winst uit onderneming en ondernemersaftrek geniet
* als hij of zij als alleenstaande ouder of gehuwde resultaat uit overige werkzaamheden geniet.
Met de komst van de VAR is bovenstaande gewijzigd met ingang van 2002. Als in de verklaring
staat dat de inkomsten behoren tot resultaat uit overige werkzaamheden, dan kan de kunstenaar
(en zijn opdrachtgever) hieraan geen gevolgen verbinden voor de toepassing van de WAZ (en voor
niet-artiesten ook niet voor de toepassing van de werknemersverzekeringen).
2. Ziekenfondspremie over ondernemersinkomen
Met ingang van 1 januari 2000 geldt de Ziekenfondswet (Zfw) ook voor zelfstandigen. Dat wil
zeggen dat zelfstandigen met een gemiddeld inkomen uit voorgaande jaren (of bij starters
gedurende de eerste jaren: een (geschat)toetsinkomen over het betreffende startjaar) onder een
15
bepaalde grens (voor 2001: 42000,- of * 19059,-; voor 2002 * 19.650,-), verplicht verzekerd
zijn en ziekenfondspremie moeten betalen aan de Belastingdienst.
Naast de verschuldigde procentuele premie is de verplicht verzekerde zelfstandige een nominale
premie verschuldigd. De nominale premie dient de zelfstandige zelf aan het ziekenfonds te betalen.
Als zelfstandige wordt aangemerkt de persoon die verzekerd is ingevolge artikel 3, eerste lid,
aanhef en onder a, van de WAZ.
Het gaat hierbij uitsluitend om personen die als zelfstandige worden aangemerkt, dus die winst uit
onderneming genieten. Beroepsbeoefenaren die niet als zelfstandige worden beschouwd en een
resultaat uit overige werkzaamheden behalen vallen hier dus niet onder!
3. De kunstenaar die een WAZ- en/of ziekenfondspremie moet betalen
Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van de Abw worden de middelen in
aanmerking genomen tot het bedrag dat resteert na aftrek van de daarover door de
belanghebbende verschuldigde premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en
ziekenfondspremie dan wel een inhouding die met een of meer van deze premies
overeenkomt.
De WAZ is geen volks- of werknemersverzekering, maar komt daarmee overeen: het is een
verplichte verzekering voor zelfstandigen tegen de risico's van inkomstenderving als gevolg van
arbeidsongeschiktheid.
Daarom is artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van de Abw met betrekking tot WAZ van
toepassing op kunstenaars die:
1. als beroepsbeoefenaren resultaat uit overige werkzaamheden behalen en verzekerd zijn voor de
WAZ (dit geldt uitsluitend tot en met 2001)
2. fiscaal als ondernemers worden beschouwd en waarop artikel 45, tweede lid, van de Abw van
toepassing is. Het tweede lid van artikel 45 handelt namelijk alleen over de verschuldigde
inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, maar niet over de verschuldigde premie
WAZ.
Om diezelfde reden wordt de ziekenfondspremie die de zelfstandige verschuldigd is aan
de Belastingdienst in mindering gebracht op het belastbaar inkomen over hetzelfde
kalenderjaar waarop de premiebetaling betrekking heeft.
3.1 Te betalen WAZ-premie
De verschuldigde WAZ-premie wordt van het beroepsresultaat of de bruto beroepsinkomsten
afgetrokken. De WAZ-premie wordt gelijktijdig met de belastingaanslag geheven door de
Belastingdienst. Vanwege de forfaitaire benadering van de verschuldigde inkomstenbelasting en
premieheffing bij zelfstandigen behoeft bij de definitieve vaststelling van de WIK-uitkering niet op
de belastingaanslag te worden gewacht. Voor de vaststelling van de WAZ-premie zou dit wel aan
de orde zijn. Dit wordt niet als wenselijk beschouwd. Daarom kunnen centrumgemeenten in
individuele gevallen, als geen aanleiding wordt gezien om op de definitieve belastingaanslag te
wachten, bij de inkomstensvaststelling voor de WIK-uitkering rekening houden met een WAZ-
premie van 8,8% over de netto winst boven de * 13.160,-. Omdat beroepsbeoefenaren met een
16
resultaat uit overige werkzaamheden alleen nog over 2001 te maken kunnen krijgen met een WAZ-aanslag mag deze lijn ook voor deze beroepsgroep worden gehanteerd bij de definitieve vaststelling van de WIK-uitkering over 2001.
3.2. Te betalen ziekenfondspremie
De ziekenfondspremie die de zelfstandige verschuldigd is aan de Belastingdienst wordt in
mindering gebracht op het belastbaar inkomen over hetzelfde kalenderjaar waarop de
premiebetaling betrekking heeft. De premie bedraagt voor 2002 7,95% van het gecorrigeerde
inkomen (totale inkomen over box 1 tot en met 3) minus fiscale aftrekposten.
De aanslag ziekenfondspremie wordt gelijktijdig met de belastingaanslag geheven door de
Belastingdienst. Vanwege de forfaitaire benadering van de verschuldigde inkomstenbelasting en
premieheffing behoeft bij de definitieve vaststelling van de WIK-uitkering ook bij zelfstandigen niet
op de belastingaanslag te worden gewacht. Voor de vaststelling van de ziekenfondspremie zou dit
wel aan de orde zijn. Dit wordt niet als wenselijk beschouwd. Daarom kunnen de
centrumgemeenten in individuele gevallen, als geen aanleiding wordt gezien om op de definitieve
belastingaanslag te wachten, bij de inkomstensvaststelling voor de WIK-uitkering rekening houden
met een ziekenfondspremie van 7,95% over het gecorrigeerde inkomen voor de ziekenfondswet.
De nominale ziekenfondspremie dient, overeenkomstig de regels voor bijstandsontvangers, door
de kunstenaar zelf worden voldaan.