Sociaal-Economische Raad

Ontwerpadvies SER:
Overheid en bedrijfsleven moeten samen actie ondernemen tegen nieuwe gezondheidsrisicos op het werk

8 april 2002 -

Er is in Nederland een tekort aan kennis over zogeheten nieuwe arbeidsgerelateerde gezondheidsrisico's. Hieraan kunnen werknemers bloot staan als bijvoorbeeld werkmethoden of andere arbeidsomstandigheden veranderen. Dit tekort belemmert een vroegtijdige opsporing en bestrijding van deze nieuwe risicos. Daarom moet onder meer de bestaande kennisinfrastructuur verder worden verbeterd: efficiënter en effectiever dient het motto te zijn.

Dit staat in een ontwerpadvies (1) over nieuwe aan het werk gerelateerde gezondheidsrisicos dat is voorbereid door een commissie van de SER onder voorzitterschap van het kroonlid prof.mr. H. Franken. Het ontwerpadvies wordt nu voorgelegd aan de achterbannen van de centrale organisaties van werkgevers en werknemers en zal worden behandeld in de openbare raadsvergadering van vrijdag 17 mei a.s.

Het ontwerpadvies is een reactie op een adviesaanvraag van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die de SER namens het kabinet heeft gevraagd te adviseren over het onderwerp Risicos, externe gezondheidsdeterminanten en het bedrijfsleven. Het kabinet hecht belang aan de betrokkenheid van de SER bij dit onderwerp vanwege de sociaal-economische aspecten en de rol van het bedrijfsleven. De minister vroeg op welke wijze het bedrijfsleven actiever kan worden betrokken bij een betere preventie van ziekten en ongevallen (de aanpak van nieuwe risico's) en hoe de publiek-private samenwerking van overheid en verzekeraars bij dit onderwerp kan worden uitgewerkt (de verzekerbaarheid en schadeloosstelling).

Aanpak nieuwe risicos
Er is sprake van een tekort aan kennis over nieuwe aan het werk gerelateerde gezondheidsrisicos, aldus de commissie. Daardoor kunnen deze risicos niet op tijd gesignaleerd worden en kan eventuele gezondheidsschade niet effectief worden voorkomen of behandeld. Dit knelpunt kan volgens de commissie op basis van de huidige verantwoordelijkheidsverdeling worden aangepakt. Nieuwe of gewijzigde wetgeving is daarvoor niet nodig. Wel acht de commissie van belang dat de overheid en het bedrijfsleven ruim aandacht geven aan de volgende punten.
Ten eerste aan een adequate signalering van nieuwe aan het werk gerelateerde risicos. Dit vergt enerzijds meer onderzoek en anderzijds een betere monitoring van kennis over deze risicos in nationaal en internationaal verband. Ten tweede is meer kennis ook van belang om effectieve preventieve maatregelen te kunnen nemen. Ten derde is er in de curatieve gezondheidszorg een tekort aan expertise op het terrein van aan het werk gerelateerde gezondheidsklachten en werken bedrijfsartsen, huisartsen en medisch specialisten nog onvoldoende samen. Dit belemmert een goede behandeling van klachten. Ten vierde moet de werking van de kennisinfrastructuur verder worden verbeterd: effectiever en efficiënter dient het motto te zijn. Dat kan grotendeels binnen de huidige kennisinfrastructuur door betere informatie-uitwisseling tussen bedrijven onderling, tussen brancheorganisaties, tussen arbodiensten onderling en tussen wetenschap en praktijk. Verder is het van belang bestaande kennis via informatiesystemen beter toegankelijk te maken, ook over de grenzen heen. De commissie stelt ten slotte vast dat op dit moment niet bekend is op welke schaal nieuwe risicos op het werk vóórkomen en in hoeverre werknemers hieraan worden blootgesteld. De commissie roept de overheid op daarnaar onderzoek te doen.

Verzekerbaarheid en schadeloosstelling
De commissie constateert verder dat er zorg wordt geuit over de toekomstige verzekerbaarheid van het aansprakelijkheidsrisico van de werkgever en de financierbaarheid van de schadelast. Die zorg heeft vooral betrekking op de mogelijkheid van toenemende werkgeversaansprakelijkheid voor zogenoemde long-tail risicos (risicos met een lange incubatietijd) en van massaclaims.

De commissie concludeert dat de geuite zorg gebaseerd is op ontwikkelingen die zich in de toekomst zouden kunnen voordoen, bijvoorbeeld in de dekking van de wettelijke sociale zekerheid, in het regresrecht, in het claimgedrag en in de rechtspraak op het terrein van werkgeversaansprakelijkheid. Of en in hoeverre een of meer van deze mogelijke ontwikkelingen in de toekomst realiteit worden, is thans niet aan te geven. Daarom is ook niet goed aan te geven of zich in de toekomst problemen gaan voordoen bij de verzekerbaarheid van het aansprakelijkheidsrisico van de werkgever en bij de financierbaarheid van de schadelast.

De commissie vindt het niet opportuun concrete beleidsvoorstellen te doen. Wel beveelt zij de overheid aan de ontwikkelingen nauwlettend te volgen en zo mogelijk te beïnvloeden. Indien in de toekomst problemen ontstaan, moet worden gezocht naar oplossingen die bijdragen aan een duurzame financiering van schade als gevolg van aan het werk gerelateerde gezondheidsrisicos.

In zijn advies Werken aan arbeidsgeschiktheid(2) heeft de raad zich voorgenomen in een later stadium in te gaan op het vraagstuk van de (onbeperkte) civielrechtelijke aansprakelijkheid en aansprakelijkheidstelling, mede in relatie tot zijn voorstellen over het WAO-beleid.

1. Het gaat om een ontwerpadvies. De weergegeven standpunten zijn die van de commissie van voorbereiding.
2. SER-advies, Werken aan arbeidsgeschiktheid, publicatienummer 02/05, Den Haag.

© SER 2001 8/4/2002