Partij van de Arbeid

Den Haag, 8 april 2002

Bijdrage van athanasis apostolou (pvda) aan het wetgevingsoverleg over de wijziging van de opiumwet (27 874)

De fractie van de PvdA is ingenomen met de Wijziging van de Opiumwet, die wij vandaag behandelen. Bij de schriftelijke behandeling van het voorliggende wetsvoorstel heeft mijn fractie een groot aantal vragen gesteld die door de regering in de nota naar aanleiding van het verslag in grote lijnen naar tevredenheid van mijn fractie zijn beantwoord. Ik wil de regering danken voor de voortvarendheid waarmee ze gewerkt heeft om het gebruik van cannabis voor medicinale en wettenschappelijke doeleinden een wettelijke grondslag te geven. De fractie van de PvdA heeft herhaaldelijk een pleidooi gehouden om de patiënten die aan multiple sclerose, AIDS en vormen van kanker lijden en die baat bij het gebruik van cannabis hebben te helpen door hen op een verantwoorde wijze cannabis te verschaffen. Op grond van deze wet zullen deze patiënten op doktersrecept via de apotheek cannabis kunnen verkrijgen van medicinale kwaliteit; dat wil zeggen cannabis die geteeld is op een gecontroleerde en verantwoorde wijze en die voldoet aan de eisen die gesteld worden aan productie van grondstoffen bestemd voor gebruik in een geneesmiddel. Ik zal in het vervolg van mijn inbreng wat uitvoeriger op dit punt stil staan.

De aanpassingen met betrekking tot de wijziging van het verlofstelsel in een ontheffingsstelsel hebben onze instemming. Ook de procedures voor de wijziging van de lijsten van de drugs die onder de opiumwet vallen, kunnen wij onderschrijven. De nadere antwoorden op onze vragen naar aanleiding van de artikelen 2,3 en 3a zijn naar onze mening overtuigend. Met name de toelichting dat de betrokkenheid van de formele wetgever gewaarborgd is ook in de situatie die in artikel 3a lid 5 wordt beschreven (betreft de spoedprocedure bij ministeriële regeling, waarbij een Algemene Maatregel van bestuur (AmvB) tegelijkertijd met de ministeriële regeling wordt ontworpen) omdat ook daarvoor een voorhangprocedure is voorgeschreven bij de totstandkoming van de AmvB, is een verduidelijking die wij verwelkomen. Het feit dat het mogelijk blijft de lijsten bij formele wet te wijzigen indien één van de beide Kamers dat wenst, is een extra waarborg dat deze wijziging van de wet rechtvaardigt. De toevoeging en de verwijdering van stoffen van de lijsten I en II wordt daarmee vergemakkelijkt. Risicoschatting door deskundigen en gewijzigde wetenschappelijke inzichten als mede internationale verplichtingen over middelen die onder de opiumwet vallen zullen tot wijzigingen leiden. Nu stelt de regering in de memorie van toelichting dat ook maatschappelijke inzichten ten aanzien van de effecten van een middel kunnen leiden tot toevoeging of verwijdering van een middel van lijst I of II. Op dit punt heb ik een vraag. Wanneer is er sprake van maatschappelijk inzicht ten aanzien van een opiummiddel. Ik kan mij daarbij weinig voorstellen. Er dient toch altijd een verband te bestaan tussen de schadelijkheid van een middel op grond van wetenschappelijke inzichten en de plaatsing op één van de lijsten van de Opiumwet? Hoe verhouden zich de wetenschappelijke en de maatschappelijke inzichten over verdovende middelen tot elkaar? Wil de minister op dit punt nader ingaan?

Een andere vraag die verband hiermee houdt is de Europese dimensie. Als we het hebben over plaatsing van middelen op de lijsten van de Opiumwet om internationale verplichtingen na te komen, wordt daarbij ook aan Europese afspraken gedacht? Vindt steeds meer afstemming over illegale verdovende middelen op het niveau van de Europese Unie? In hoeverre moeten we op nationaal niveau rekening houden met de plaatsing of verwijdering van middelen van de opiumlijsten met de regelgeving in de Europese Unie? Ik zou op dit punt ook een nadere toelichting van de minister willen vragen.

Tenslotte wil ik op het punt van de plaatsing van middelen op de opiumlijsten nogmaals vragen naar de status van de paddo's. Tijdens het algemeen overleg van 23 mei 2001 heb ik vragen gesteld over dit thema. Toen zei de regering dat de uitspraak van de Hoge Raad spoedig zou komen. In het algemeen overleg over de voortgangsrapportage drugsbeleid heb ik opnieuw vragen hierover gesteld. De minister zei toen dat in het voorjaar 2002 de uitspraak van de Hoge Raad te verwachten was. Wij zijn nu bijna aan het eind van deze regeringsperiode en de onduidelijkheid blijft voortbestaan. Ik vind dat de regering zich te passief opstelt ten opzichte van dit punt. Mijn vraag aan de minister is aan te geven wat zij zou gaan doen indien de Hoge Raad de paddo's als hard drug zal aanmerken. Zal ze paddo's op lijst I van de Opiumwet plaatsen? En wat zou de minister doen indien de Hoge Raad de paddo's als niet verboden middel zal aanmerken? Zal dan dit middel vrij worden geproduceerd en verhandeld zonder enige beperking?

De belangrijkste inhoudelijke wijziging die we vandaag bespreken is die van de legale teelt van cannabis voor geneeskundige en wetenschappelijke doeleinden. Allereerst wil ik waardering uitspreken voor het vele werk dat het ministerie van VWS heeft verricht op dit punt. De oprichting van het Bureau Medicinale Cannabis, het daadwerkelijk functioneren daarvan vanaf 1 januari 2001 en het verrichten van alle voorbereidende werkzaamheden in verband met de onderhavige wet is een prestatie die vermeldenswaard is. Over de meeste vragen die betrekking hebben op de taken en bevoegdheden van dit Bureau is in de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel antwoord gegeven.

Toch vind ik het nodig dat op het punt van de intrekking van de opiumontheffing en de wijze waarop omgegaan moet worden met de overtollige voorraden nadere regels gesteld moet worden. Ik heb daarom in een amendement bij artikel 8f een wijziging voorgesteld. In het huidige artikel 8f wordt expliciet gemaakt dat de houder wiens ontheffing wordt ingetrokken zich van de middelen dient te ontdoen voordat de ontheffing geëxpireerd is. Naar aanleiding van vragen in het verslag stelt de regering in de nota naar aanleiding van het verslag dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen degenen die zich met opiumwetmiddelen in het normale handelsverkeer begeven, zoals geneesmiddelenfabrikanten en de telers van cannabis. Telers van cannabis - aldus de nota naar aanleiding van het verslag - begeven zich niet in het normale handelsverkeer, aangezien zij hun voorraad alleen aan het Bureau Medicinale Cannabis mogen verkopen. Dit onderscheid heb ik in mijn amendement aangegeven. Aansluitend op het gestelde in de nota naar aanleiding van het verslag heb ik ook een onderscheid gemaakt in de periode waarop de ontheffinghouder zich van de voorraden moet ontdoen. Een teler van cannabis moet zijn voorrad binnen 14 dagen overdragen aan het Bureau Medicinale Cannabis of deze binnen deze termijn vernietigen. Het leek mij een zinvolle verduidelijking. Ik hoor graag de reactie van de minister op dit amendement.

Ik heb nog een zestal korte vragen over het Bureau Medicinale Cannabis:


- Bij een intrekking van de opiumontheffing moet de voorraad of aan het Bureau Medicinale Cannabis worden verkocht of worden vernietigd. Wanneer zou sprake zijn van koop en wanneer van vernietiging? Het lijkt mij logisch dat iemand die de wet overtreedt en nog een bepaalde voorraad cannabis heeft, niet tevens beloond wordt door de verkoop van zijn cannabis aan het Bureau Medicinale Cannabis. Ik zou zeggen dat in deze gevallen de voorraad moet worden vernietigd, zonder enige financiële compensatie. Wat is de mening van de minister op dit punt?


- In artikel 8i lid 4 staat dat in de overeenkomst tussen overheid en teler wordt bepaald (ik citeer) "dat de wederpartij van onze minister de geteelde hennep binnen vier maanden na het oogsten uitsluitend aan hem verkoopt en aflevert en de overtollige hennep vernietigt." Wanneer is er sprake van overtollige hennep als de geteelde hennep na het oogst aan het Bureau Medicinale Cannabis moet worden verkocht?


- Het Bureau Medicinale Cannabis is de enige instantie die buiten het grondgebied van Nederland kan brengen, kan verkopen of afleveren. Bestaat het gevaar dat de Nederlandse regering exporteur wordt van medicinale cannabis, daar weinig landen overgaan tot productie maar wel cannabis gebruik toestaan? Hoe zal de regering reageren wanneer België om medicinale cannabis zal vragen voor verkoop via apotheken in België? Is de regelgeving van de Europese Unie niet een belemmering voor restrictieve toepassingen van het verhandelen van medicinale cannabis?

Eind November 2001 zou het Bureau Medicinale cannabis een besloten ambtelijke conferentie organiseren waaraan ambtenaren van ongeveer 10 landen, waar het medisch gebruik van cannabis in de belangstelling staat, zouden deelnemen. Is deze conferentie georganiseerd en wat waren de bevindingen daarvan?


- Hoe reageert trouwens de International Narcotics Control Board op initiatieven van landen om medicinale cannabis te legaliseren?


- Het Bureau Medicinale cannabis heeft nu van de 40 telers, die zich hebben aangemeld voor de productie van medicinale cannabis, er drie geselecteerd. Zijn de overige 37 telers op dit moment actief met de productie van cannabis? Zo ja, wordt tegen hen opgetreden? Dit brengt mij tot een vraag over wat in de nota naar aanleiding van het verslag over het gedoogbeleid wordt gesteld. Er staat dat de regering het niet opportuun acht op dit moment speciale aandacht te vragen van het Openbaar Ministerie of de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) voor de levering van medicinale cannabis door Maripharm of de Stichting Patiëntenbelangen en sommige patiëntenorganisaties. Wanneer zullen deze organisaties hun activiteiten moeten beëindigen? Het is natuurlijk niet logisch dat nu we een wettelijke regeling treffen, alsnog blijven gedogen.

De regering wil bevorderen dat verder onderzoek plaats vindt. Het is van belang dat het gebruik van cannabis voor de verzachting van pijn op de minst schadelijke manier plaats vindt. Geïnhaleerde toediening of andersoortig gebruik dan roken is de moeite waard onderzocht te worden. Kan de minister aangeven wat er gebeurt indien een medicijn wordt vervaardigd dat de natuurlijke THC van cannabis bevat en dus dezelfde werking heeft als de cannabis voor medicinale doelen? Zal het telen van cannabis in dat geval uitsluitend voor de farmaceutische industrie worden toegestaan?

Met het voorliggende wetsvoorstel wordt het medisch gebruik van cannabis geregeld. Wij weten echter dat cannabis ook voor recreatieve doeleinden wordt gebruikt. Cannabis geteeld volgens "Good Agricultural Practice" zal zeker kwalitatief beter zijn. Waarom zou deze cannabis onthouden worden aan de recreatieve gebruikers? In de afgelopen jaren hebben we ook in deze Kamer veelvuldig gesproken over controle op de productiewijze van cannabis, over het onverantwoord gebruik van bestrijdingsmiddelen en het hoge THC-gehalte. Op al deze aspecten heeft de overheid geen greep omdat het om illegale teelt gaat. Mijn fractie was en is voorstander van regulering van de teelt van cannabis ook voor recreatieve doelen. Helaas is het Kabinet niet bereid geweest de door de Kamer aangenomen motie over de zogenaamde achterdeur te regelen. Met dit wetsvoorstel zet het Kabinet een positieve stap die gedeeltelijk tegemoet komt aan de wens van mijn fractie om de teelt van cannabis te reguleren. Regulering of legalisering wordt te vaak verward met liberalisering van de teelt en het gebruik. Dat is niet wat wij voorstaan. Regulering of legalisering kan ook beperkingen inhouden. Het onderhavige wetsvoorstel met de sterke reglementering van de teelt en de aflevering van cannabis voor medisch gebruik is een voorbeeld hoe een regeling van de "achterdeur" eruit zou kunnen zien wanneer de politieke wil daartoe aanwezig zou zijn. Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie dit wetsvoorstel zal steunen.