---
Brieven aan de Kamer
---
* Bijlage bij Kamerbrief dd 8 april 2002
Vervanging F-16
08-04-2002
1. INLEIDING Tijdens het nota-overleg van 2 april 2002 over het project vervanging F-16 is ondermeer gesproken over het totaal aantal te produceren JSF-vliegtuigen en het gehanteerde aantal JSF-vliegtuigen dat voor exportlanden is geraamd en de effecten daarvan op de industrieafdrachten en daarmee op de risicos voor de Staat. Tijdens het debat is een tabel toegezegd waarin in een overzicht wordt gegeven van alle betalingen en inkomsten en het tijdsverloop daarvan. TIn het overleg ijdens deover de regeling van de werkzaamheden van 3 april 2002 zijn door de leden Timmermans en Van Bommel vragen gesteld over: · de juridische en financiële mogelijkheden om vroegtijdig de deelname aan de System Development and Demonstration (SDD)-fase van de JSF te beëindigen; · de wijze waarop de royaltys worden berekend; · de getroffen regelingen bij faillissement van bedrijven die de Letter of Intent hebben getekend. Met deze brief wordt nader ingegaan op bovengenoemde vragen. In bijlage is een gecombineerd overzicht opgenomen waarin aansluiting wordt gemaakt tussen de business case en de SDD-financiering. Daaruit blijkt dat de SDD-bijdrage met rente wordt terugverdiend. 2. ROYALTYS Partnerlanden betalen vooraf een aandeel in de ontwikkelingskosten (non-recurring cost) en kopen de vliegtuigen voor de kale stuksprijs. Dit betreft onder meer materialen, manuren en afschrijving activa (recurring cost). Exportlanden kopen van de plank. Ze doen dus niet mee met de ontwikkeling en betalen daarvoor geen bijdrage. Daarentegen betalen zij bovenop de kale stuksprijs een toeslag voor gemaakte ontwikkelingskosten per vliegtuig (non-recurring cost). Deze toeslag wordt in de vorm van royaltys proportioneel uitgekeerd aan de partnerlanden. Er is dus een rechtstreekse relatie tussen ontwikkelingskosten en royaltys. 3. AANTALLEN VLIEGTUIGEN De Amerikaanse regering is bij het JSF-programma initieel uitgegaan van 3002 vliegtuigen voor haar eigen behoefte en die van het Verenigd Koninkrijk. Zij hanteert dit aantal als berekeningsgrondslag voor de kale stuksprijs (recurring cost). Zolang de verwachting bestaat dat er wereldwijd 3002 toestellen worden geproduceerd, voorziet de Amerikaanse overheid voor de luchtmachtversie een kale stuksprijs van $ 36 miljoen ofwel 41,4 miljoen, zoals gemeld in de Kamerbrief. Wanneer minder toestellen zouden worden geproduceerd voor de Verenigde Staten en/of het Verenigd Koninkrijk, heeft dat geen effect op de stuksprijs, zolang het wereldwijde productieaantal tenminste 3002 blijft. Omdat daarnaast nog toestellen worden geproduceerd voor andere partnerlanden en exportlanden, hanteert de Amerikaanse regering 4500 toestellen als berekeningsgrondslag voor de toerekening van de ontwikkelingskosten per vliegtuig (non recurring cost). Voor de productieplanning gaat de Amerikaanse regering thans uit van 5123 stuks. Zou voor de royaltys worden uitgegaan van dit aantal en zouden uiteindelijk minder toestellen worden verkocht, dan zouden exportlanden minder ontwikkelingskosten betalen dan de partnerlanden. Dat is uiteraard niet de bedoeling. Het Kkabinet gaat voor de business case niet uit van een productieaantal van 5123 stuks, maar voorzichtigheidshalve van een productieaantal van 4500 stuks. Het voorlopige afdrachtpercentage van de industrie is gebaseerd op deze 4500, niet te verwarren met het getal van 4500 dat de Amerikaanse overheid hanteert als berekeningsgrondslag voor de royaltys. Een verschil tussen het getal dat de Verenigde Staten als royaltygrondslag gebruiken (4500) en het getal dat als productievolume in de business case figureert (bijvoorbeeld 4500 of 5123) leidt op zichzelf dan ook niet tot een inconsistentie in de business case. Voor de bepaling van de royaltys die Nederland zal ontvangen bij verkoop van vliegtuigen aan exportlanden, is het Kabinet als onderdeel van de door haar gehanteerde raming van 4500 toestellen voorts uitgegaan van 1390 exporttoestellen. Dit aantal hanteerde de Amerikaanse regering in een eerder stadium als meest waarschijnlijke exportraming. 4. RAMING ROYALTY-INKOMSTEN VOOR DE STAAT De Amerikaanse regering berekent het percentage van de royaltys dat een partnerland ontvangt door de SDD-bijdrage van het betreffende partnerland te delen door de totale SDD-kosten. Voor Nederland is dat percentage 2,65%, namelijk de Nederlandse bijdrage van $ 800 miljoen gedeeld door de totale SDD-kosten van $ 30,2 miljard (beide bedragen in lopende prijzen). Zoals eerder aangegeven, heeft de Amerikaanse regering een berekeningsgrondslag van 4500 toestellen gehanteerd voor de vaststelling van de ontwikkelingskosten per vliegtuig. De ontwikkelingskosten voor de JSF bestaan uit de kosten voor de CDP en de SDD samen. De Amerikaanse regering hanteert daarbij voor de totale omvang van de SDD-kosten een bedrag van $ 27.540 miljoen en voor de omvang van de CDP-kosten een bedrag van $ 4.080 miljoen (beide in prijspeil 2001). Bij de berekeningsgrondslag van 4500 toestellen leidt dit tot een non recurring cost van $ 6,12 miljoen (SDD-deel) en $ 0,9 miljoen (CDP-deel) per vliegtuig (beide in prijspeil 2001). Bij exportverkopen wordt het totaalbedrag van $ 7,02 miljoen als toeslag op de kale stuksprijs in rekening gebracht bij exportlanden. Als Nederland meedoet aan de SDD-fase hoeft het deze toeslag niet te betalen. In de business case heet dat het ontwikkelingskostenvoordeel. Op grond van de afgesproken regeling voor de royaltys ontvangt Nederland van elk verkocht exportvliegtuig 2,65% van $ 6,12 miljoen. Bij een export van 1390 toestellen is dat een totaalbedrag van afgerond 259 miljoen (prijspeil 2001), ofwel 111 miljoen gedisconteerd. 5. RAMING INDUSTRIE-AFDRACHTEN AAN DE STAAT In de Letter of Intent is vastgelegd dat de Nederlandse industrie het tekort in de business case volledig zal dichten. Gebaseerd op het aanvankelijke geraamde tekort van 191 miljoen is in de Letter of Intent voor de periode tot 2008 een afdrachtpercentage van 3,5% opgenomen over de thans door het kabinet geraamde productieomzet van 4500 toestellen. In 2008 wordt de business case herberekend. Voorzichtigheidshalve is in de business case voor de overheid aan de uitgavenkant (SDD-bijdrage) gerekend met een hoge dollarkoers van 1,15 en aan de inkomstenkant (voor de later te ontvangen industrieafdrachten) met een lage dollarkoers van 1. Het daardoor ontstane extra tekort van 30 miljoen in de business case is voorlopig afgedekt door een bijdrage van Economische Zaken. Daarnaast is in de business case het eerste aanschafmoment verschoven van 2010 naar 2012, waardoor een extra tekort van 12 miljoen ontstond. Ook dit tekort is voorlopig afgedekt door een bijdrage van Economische Zaken, die daarmee uitkomt op in totaal 42 miljoen. Het totale tekort in de business case is dan feitelijk 233 miljoen. De definitieve bijdrage en het hierbij behorende afdrachtpercentage wordt in 2008 vastgesteld op basis van de dan geldende cijfers en ramingen en het dan geldende tekort in de business case. Dat wordt dan volledig gedicht. Wanneer de cijfers voor de overheid dan gunstiger zijn leidt dat tot een kleiner tekort in de business case, waardoor het afdrachtpercentage van de industrie wordt verlaagd. De vaststelling van het afdrachtpercentage van de industrie in 2008 geldt for better and for worse. Dit betekent dat als de productieaantallen of de omzet in Nederland ná 2008 hoger uitpakken dan geraamd dat de Nederlandse Staat dan extra bijdragen binnenkrijgt en dus verdient aan de business case. Omgekeerd, als de productieomvang in de Verenigde Staten danwel de omzet in Nederland tegenvalt, krijgt de Staat minder inkomsten binnen dan nodig om de business case sluitend te houdenkrijgen. 6. WAT STAAT WAAR IN DE LETTER OF INTENT ? In de Letter of Intent wordt bij de overwegingen genoemd dat de industriële bijdrage voorlopig wordt becijferd op 191 miljoen. De hoogte van het afdrachtpercentage tot 1 juli 2008 is vastgesteld op 3,5%, zoals in artikel 3.2 van de Letter of Intent is bepaald . In datzelfde artikel is opgenomen dat de hoogte van het afdrachtpercentage voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 december 2052 wordt vastgesteld op 1 juli 2008. Hier staat dat het afdrachtpercentage vanaf 1 juli 2008 for better and for worse geldt. Het afdrachtpercentage wordt vervolgens berekend over de jaarlijks behaalde omzet van de industrie (artikel 2). In artikel 3.3 staat hoe het afdrachtpercentage in 2008 wordt bepaald. Eerst moet het tekort in de business case worden herberekend. In lid 1 t/m 3 van hetzelfde artikel wordt aangegeven hoe het tekort dan moet worden berekend. In artikel 3.3 lid 4 is bepaald dat de hoogte van het afdrachtpercentage wordt bepaald aan de hand van de op 1 juli 2008 verwachte omzetten van de industrie en het dan herberekende tekort. Ook staat in dat artikel 3.3 lid 4 dat het percentage zo wordt vastgesteld dat de industrie het berekende tekort geheel voldoet. Het feit dat in artikel 3.3 lid 4 wordt bepaald dat de industrie het tekort geheel moet voldoen en dat in de definitie van tekort de eenmalige EZ-bijdrage niet is opgenomen, betekent de facto dat de EZ-bijdrage onderdeel uitmaakt van het tekort, dat door de industrie moet worden voldaan. Tot slot is in artikel 3.4 is geregeld dat de industrie, indien de staat besluit om de SDD-MOU op te zeggen vóór 1 juli 2008, aan de Staat een gegarandeerd bedrag van $ 87,5 miljoen (3,5% van $ 2,5 miljard) zal afdragen. Dit komt overeen met netto contant 52 miljoen. In de Letter of Intent verbindt de industrie zich tot het sluiten van de business case. De getallen van 3,5% en 191 miljoen zijn illustratief en op zichzelf niet bindend. Op 1 juli 2008 worden deze getallen wel definitief vastgelegd. 76. RISICOS VAN INDUSTRIE-AFDRACHTEN Bij de evaluatie in 2008 wordt het afdrachtpercentage voor de industrie definitief vastgesteld. Hieronder wordt bezien wat de risicos zijn dat het afdrachtpercentage dan dermate hoog moet worden vastgesteld dat de industrie niet meer aan haar verplichtingen jegens de Staat zou kunnen voldoen. Naast het risico van faillissementen hebben de risicos van de Staat betrekking op: · de prijsontwikkeling van de JSF en het door Nederland aan te schaffen aantal JSF-toestellen; · de kans dat de Amerikaanse regering aan Nederland een waiver voor de ontwikkelingskostentoeslag zou verlenen ingeval Nederland de JSF van de plank zou kopen; · de totale productieomvang van de JSF en de exportomvang in de business case; · - · dollarrisico;; · aanschafperiode. · Faillissement van een bedrijf Indien een niet-afdrachtplichtige toeleverancier failliet gaat, zal de hoofdaannemer een nieuwe toeleverancier zoeken danwel zelf de productie van die toeleverancier overnemen. Dit zal dan ook geen invloed hebben op de afdracht. Als een dochtermaatschappij failliet gaat en de moedermaatschappij een nieuwe onderneming (mede) opricht, waarborgt die moedermaatschappij dat er afdracht uit de omzet van de nieuwe dochter plaatsvindt (artikel 3.5 van de Letter of Intent, waar in plaats van dochtermaatschappij de juridische term groepsmaatschappij wordt gehanteerd.). Daarnaast geldt de toezegging van Lockheed Martin ten aanzien van de Nederlandse productieomzet. Als een bedrijf failliet gaat en het omzet- en afdrachtverlies niet op een van bovengenoemde wijzen wordt opgevangen, zal met Lockheed Martin overleg plaatsvinden om de toegezegde productieomzet alsnog in Nederland te realiseren, bij voorkeur bij één van de bedrijven die de Letter of Intent hebben ondertekend. Bij een faillissement moet verder onderscheid worden gemaakt tussen de situatie vóór en ná de evaluatie in 2008. Faillissement vóór de evaluatie in 2008 van één of meer bedrijven heeft geen invloed op de alsdan te bepalen totale afdrachtverplichting aan de Staat, omdat de andere bedrijven zich tot die totale afdracht hebben verplicht. Als in dat geval de voorziene productieomzet van het failliete bedrijf niet (geheel) wordt overgenomen door een bedrijf dat partij is bij de overeenkomst met de Staat, betekent dit in beginsel dat de overgebleven bedrijven een hoger percentage over hun omzet aan de Staat zullen moeten afdragen (artikel 3.3 van de Letter of Intent). Als de voorziene productieomzet wel wordt overgenomen door een bedrijf dat partij is bij de overeenkomst met de Staat heeft dit geen invloed op de afdracht. Ná de evaluatie geldt het principe 'for better and for worse. Indien een bedrijf dan failliet gaat en de afdrachtverplichting van dat bedrijf niet overgaat, wordt een lager bedrag afgedragen aan de Staat. Vanzelfsprekend kan dit nadeel worden opgevangen door een hogere algemene omzet van de andere bedrijven. De pPrijsontwikkeling van de JSF en het door Nederland aan te schaffen aantal toestellen Als de aanschafprijs van de JSF om wat voor reden dan ook hoger uitpakt dan thans is voorzien en Nederland daardoor zou besluiten minder toestellen aan te schaffen, dan wordt bij de evaluatie in 2008 de business case gebaseerd op dit geringere aantal. Dit leidt dan tot een hoger afdrachtpercentage van de industrie (zie artikel 3.2.1. van de Letter of Intent). Zouden in dat geval nog maar 60 toestellen worden aangeschaft in plaats van 85, dan komt in 2008 het afdrachtpercentage van de industrie 1,4% hoger uit en heeft dit dus geen nadelige financiële effecten voor de belastingbetaler. Zou Nederland zelf om beleidsmatige redenen besluiten minder toestellen te kopen dan kan, zoals afgesproken in de Letter of Intent, dit nadeel in 2008 niet doorvertaald worden naar het afdrachtpercentage van de bedrijven. Waiver Een partnerland kan besluiten zijn deel van de royaltys voor een bepaald exportland kwijt te schelden (waiven), waardoor dat exportland een lagere ontwikkelingskostentoeslag betaalt. Partnerlanden die dat niet doen krijgen gewoon hun aandeel in de royaltys uitgekeerd. De Amerikaanse overheid heeft aangegeven dat zij op grond van het huidige beleid geen waiver zal verlenen als Nederland de JSF van de plank koopt. In de business case is echter voorzichtigheidshalve rekening gehouden met een kans van 50% dat in voorkomend geval toch een waiver wordt verleend. In de Kamerbrief is een upward risico opgenomen van 25% dat een waiver wordt verleend. Zoals in de Kamerbrief is gemeld, valt in dat geval de business case 85 miljoen gunstiger uit. Dit betekent dat het definitieve in 2008 vast te stellen afdrachtpercentage van de industrie kan afnemen met 1,4%. Als rekening zou worden gehouden met een upward risico van 0% kans dat een waiver wordt verstrekt, betekent dat een meevaller van 171 miljoen in de business case. Dit betekent dat het definitieve in 2008 vast te stellen afdrachtpercentage van de industrie kan afnemen met 2,8%. Totale productieomvang en de exportomvang in de business case. In de business case worden de (kwantificeerbare) aspecten van participeren in de ontwikkeling van de JSF vergeleken met kopen van de plank. De kosten van het meedoen aan de ontwikkeling kunnen in belangrijke mate worden terugverdiend door vrijstellingen van het betalen van ontwikkelingskosten bij aanschaf en door ontvangsten uit royaltys over exporten naar niet-partnerlanden. Door een bijdrage van de industrie wordt de business case sluitend gemaakt. Op basis van de aannamen van de Amerikaanse regering (productieomvang 5123 stuks, royaltygrondslag 4500, export 1500 stuks, geen waivers) resulteert een business case met een tekort van 48 miljoen. Het kabinet is van mening dat het verstandig is om op bij het opstellen van de business case van minder optimistische minder optimistische ramingen uit te gaan en aldus duidelijk minder risicos bij de belastingbetaler neer te leggen. Vandaar dat in de business case die is opgenomen in de Kamerbrief de totale productieomvang beperkt is tot 4500 toestellen. Bij het exportaantal is gekozen voor een middenscenario van de Amerikaanse regering van 1390 toestellen en voor een voorzichtiger raming van het aantal door de Verenigde Staten en partnerlanden aan te schaffen toestellen. Ten aanzien van de waiver is verondersteld dat ook bij kopen van de plank een waiver van 50% wordt verschaft. Deze uitgangspunten impliceren voor de business case een voorlopig afdrachtpercentage van 3,5% voor de industrie. In het Kamerdebat van 2 april jl. zijn vragen gesteld over de consistentie in de business case tussen het veronderstelde exportaantal van 1390 stuks en de totale productieomvang van 4500 toestellen. In het voorgaande is al aangegeven dat e.e.a. voortvloeit uit de wenselijkheid van voorzichtiger ramingen dan de meest recente Amerikaanse prognoses. Natuurlijk is het zeer wel denkbaar dat een productieomvang van 4500 toestellen op een andere manier wordt verdeeld over export- en partnerlanden (inclusief de Verenigde Staten). en aldus duidelijk minder risicos bij de belastingbetaler neer te leggen. Vandaar dat in de business case de totale productieomvang beperkt is tot 4500 toestellen. Ook ten aanzien van waiver heeft het kabinet het behoedzame scenario van 50% gehanteerd. Bij de in de Kamerbrief genoemde royaltygrondslag van 4500 toestellen levert een exportaantal van meer dan 1390 toestellen voor de Staat een hoger bedrag aan royaltys op. Verwacht mag worden dat dan ook het in de business case geraamde productieaantal van 4500 stijgt, waardoor deze hogere exportverkopen de industrie ook geld opleveren. Een overeenkomstige redenering geldt ingeval van lagere exportverkopen. In het voorgaande is al aangegeven dat e.e.a. voortvloeit uit de wenselijkheid van voorzichtiger ramingen dan de meest recente Amerikaanse prognoses. Om de gevoeligheid van het afdrachtpercentage voor wijzigende aantallen in beeld te brengen is een nadere gevoeligheidsanalyse opgesteld. In onderstaande tabel is bij een grondslag van 4500 vliegtuigen de huidige business case opgenomen als variant B. Variant A betreft 500 exportvliegtuigen minder en variant C 500 meer. De tabel geeft aan dat dit 42 miljoen aan royaltys scheelt. Hieruit volgt een verhoging danwel verlaging van het afdrachtspercentage van de industrie met 0,7% betekent. Als de lagere export niet gecompenseerd wordt door meer afzet in partnerlanden en dus de totale productie naar rato wordt aangepast dan komt het heffingspercentage 1,1%-punt hoger uit, tenzij de royalty grondslag ook neerwaarts wordt aangepast dan blijft dit beperkt tot 0,7%-punt. Bij 500 meer export resulteert bij een navenant hogere productie een afdrachtspercentage van 0,9%-punt lager.
Effect van aantallenvariaties op de business case en op het afdrachtpercentage Variant Business case (royaltygrondslag = 4500) Verschil in afdrachtpercentage bij productieomvang (aantal JSFs) Exportaantal Verschil 4000 4500 5000 A 890 - 42 M 1,1% 0,7% - 0,1% B 1390 - 0,3% - - 0,2% C 1890 42 M - 0,4% - 0,7% - 0,9% Toelichting: een negatief verschil in de business case betekent een groter tekort en een negatief percentage betekent een kleinere industrieafdracht. Als ten opzichte van variant B het exportaantal van 1390 met 500 afneemt tot 890 toestellen, wordt de business case 42 miljoen ongunstiger en neemt het afdrachtpercentage van de industrie toe met maximaal 1,1% (variant A bij een productieomvang van 4000 toestellen). Omdat het niet waarschijnlijk is dat de huidige royaltygrondslag van 4500 toestellen hoger wordt vastgesteld dan het uiteindelijke productieaantal, is het aannemelijk datwordt de stijging van het afdrachtpercentage van de industrie in de praktijk beperkt blijft tot 0,7% (variant A bij een productieomvang van 4500 toestellen). Als ten opzichte van variant B het exportaantal van 1390 met 500 toeneemt tot 1890 toestellen, wordt de business case 42 miljoen gunstiger en vermindert het afdrachtpercentage van de industrie met maximaal 0,9% (variant C). Als de royaltygrondslag in variant A zou worden verminderd tot 4000 toestellen is het nadeel in de business case geen 42 miljoen maar 10 miljoen. Als de royaltygrondslag in variant C zou worden verhoogd tot 5000 toestellen is het voordeel in de business case geen 42 miljoen maar 10 miljoen. Dollarrisico Zoals eerder opgemerkt is in de business case voor de overheid aan de uitgavenkant (SDD-bijdrage) gerekend met een hoge dollarkoers van 1,15 en aan de inkomstenkant (industrieafdrachten) met een lage dollarkoers van 1. Het daardoor ontstane extra tekort van 30 miljoen in de business case is voorlopig afgedekt door een bijdrage van Economische Zaken. Voor de Staat wordt het dollarrisico aan de uitgavenkant (SDD-bijdrage) afgedekt met termijndollars. Het dollarrisico aan de inkomstenkant hangt samen met de inkomsten van de Nederlandse industrie uit hoofde van hun ontvangsten van de Amerikaanse industrie. In dat verband zal er bij de berekening van het afdrachtpercentage van de industrie in 2008 een lange termijnraming worden gemaakt van de dollarkoers, uitgaande van een vijfjarig contract. Zoals aangegeven in de Kamerbrief, leidt een dalingstijging (stijgingdaling) van de dollarkoers met 0,1 tot een voordeel (nadeel) in de business case van 20 miljoen. Daardoor zal het in 2008 vast te stellen afdrachtpercentage van de industrie afnemen (toenemen) met 0,3%. Aanschafperiode In de business case is het eerste aanschafmoment verschoven van 2010 naar 2012, waardoor een extra tekort van 12 miljoen ontstond. Dit tekort is voorlopig afgedekt door de bijdrage van Economische Zaken. Als het eerste aanschafmoment ten opzichte van 2012 een jaar eerder (cq. later) plaatsvindt, leidt dat tot een voordeel (cq. nadeel) van 6 miljoen in de business case, waardoor het in 2008 vast te stellen afdrachtpercentage van de industrie afneemt (cq. toeneemt) met 0,1%. Totaaloverzicht van de effecten In onderstaande tabel is de business case ten opzichte van de Kamerbrief geactualiseerd en zijn de verschillen in afdrachtpercentages voor de industrie opgenomen. Uit de tabel blijkt dat de industrierisicos beperkt zijn, waardoor de kans klein is dat de industrie niet aan zijn verplichtingen jegens de staat zal kunnen voldoen.
Basisberekening business case: · aantal toestellen voor Nederland 85 · totale productie JSF 4500 · aanschafperiode 2012-2025 · $-koers in 1,15 · waiver non recurring cost 50% verschil verschil business industrie- case: afdracht: Downward onzekerheden: · aantal aan te schaffen toestellen 60 - 83 mln + 1,4 % · exportaantal / productieaantal (grondslag = 4500) 890 / 4500 - 42 mln + 0,7 % Upward onzekerheden: · waiver non recurring cost 25% + 85 mln - 1,4 % · waiver non recurring cost 0% + 171 mln - 2,8 % · exportaantal / productieaantal 1890 / 4500 + 42 mln - 0,7 % · exportaantal / productieaantal (grondslag = 4500) 1890 / 5000 + 42 mln - 0,9 % Neutrale onzekerheden: · dollarkoerswijziging t.o.v. 1,15 +/- /+ 0,1 +/- 20 mln - /+ 0,3 % · aanschafperiode t.o.v. 2012-2025 - /+ 1 jaar +/- 6 mln - /+ 0,1 %
Toelichting: een negatief verschil in de business case betekent een groter tekort en een negatief percentage betekent een kleinere industrieafdracht.
87. GEVOLGEN VAN TUSSENTIJDS UITSTAPPEN UIT DE SDD-FASE Door de Tweede Kamer is gevraagd om informatie over de mogelijkheden, zowel in financiële als in juridische zin, voor een opt-out bij een beslissing ten aanzien van de SDD-fase. Op die manier is deelname aan de SDD-fase niet onherroepelijk gekoppeld aan de keuze van het toekomstig jachtvliegtuig voor de Koninklijke luchtmacht. Hierna worden voor een aantal uitstapscenarios de financiële consequenties in beeld gebracht voor de afzonderlijke elementen van de business case. Tevens wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten.
Gevolgen van tussentijds uitstappen uit SDD-deelname (aangepaste business case) Moment van uitsUitstapmomenttappen uit SDD-fase Latere Aanschaf JSF, Ja of Nee (J/N) SDD kosten (A) Royalties (B) Vrijstelling ontwikke-lingskosten (C) Vrijstelling organisatie-kosten (D) Industriële bijdrage (E) Saldo business case (A t/m E) 1. half 2002 N 52 7 0 0 52 7 J 52 7 11 0 52 18 2: eind 2002 N 98 13 0 0 52 33 J 98 13 21 1 52 11 3: half 2003 N 146 20 0 0 52 74 J 146 20 43 1 52 30 4: eind 2003 N 194 27 0 0 52 115 J 194 27 69 2 52 44 5: eind 2004 N 299 44 0 0 52 203 J 299 44 98 2 52 103 6: eind 2006 N 517 80 0 0 52 385 J 517 80 127 3 52 255 7: eind 2008 N 634 104 0 0 172 á 225 305 á 358 J 634 104 161 4 172 á 225 140 á 193 8. eind 2010 N 659 114 0 0 172 á 225 320 á 373 J 659 114 170 4 172 á 225 146 á 199 Business case J 663 115 171 148 229 0 Toelichting: De bedragen in de tabel zijn in euros, netto contant waarde (prijspeil 2001; $ = 1,15). In de tabel is gerekend met netto contante bedragen om de (vroege) kosten bij uitstappen vergelijkbaar te maken met de (late) baten. In de tabel wordt een onderscheid gemaakt tussen uitstappen en niet aanschaffen van de JSF en uitstappen en toch aanschaffen van de JSF. In de MOU staat dat deelnemende landen tussentijds uit de SDD kunnen stappenNederland kan altijd uit de SDD stappen (artikel. 18, lid 4 t/m 6 Framework MOU). Voor het opzeggen van de SDD-MOU geldt een opzegtermijn van 90 dagen. Daarnaast zijn er twee data voor de betalingsverplichting van belang: 15 juli en 15 december. Als besloten zou worden om aan het einde van het jaar uit te stappen, dan moet ook de verplichting op 15 december (die in januari van het jaar daarop mag worden betaald en ook als zodanig in de ramingen is opgenomen) worden voldaan. In concreto betekent dit dat bij een uitstapmoment aan het einde van het jaar de tot en met dat jaar geraamde SDD-bijdragen plus de helft van de geraamde SDD-bijdrage in het daaropvolgende jaar als uitstapkosten moeten worden beschouwd. Dat is in de tabel verwerkt. Als besloten wordt om uit de SDD te stappen en geen JSF-toestellen aan te schaffen vervallen de kortingen (op ontwikkelingskosten en organisatiekosten). Indien Nederland na tussentijds uitstappen besluit alsnog de JSF aan te schaffen, staat in beginsel slechts kopen van de plank open. Dan moet een toeslag voor non recurring cost worden betaald. Wel wordt de door Nederland te betalen toeslag voor non recurring cost verlaagd naar rato van de SDD-bijdrage (artikel 4.2. en 8.2 Supplement MOU). Bij kopen van de plank via de Amerikaanse overheid worden organisatiekosten in rekening gebracht, de zgn. FMS-toeslag. Deze wordt berekend over de kale stuksprijs én de toeslag voor non recurring cost (Section 21 en 22 Arms Export Control Act). Omdat de non recurring cost toeslag wordt verlaagd, wordt ook de FMS-toeslag wat lager. Het recht op royalty blijft na uitstappen bestaan naar rato van de door Nederland betaalde SDD-kosten (artikel 12.7 en 18.7 Framework-MOU). Vóór 1 juli 2008 uitstappen betekent dat de industriële afdracht begrensd is: er is een garantie dat 3,5% van $ 2,5 miljard wordt afgedragen, maar niet meer. Netto contant is dat 52 miljoen. Ná 1 juli 2008 wordt afgedragen op basis van het dan for better and for worse vastgestelde afdrachtpercentage en de feitelijk gerealiseerde omzet door de industrie, waarbij de afdracht niet begrensd is. In de berekening wordt verondersteld dat de netto contante afdracht van de Nederlandse industrie wordt gebaseerd op het tekort in de business case in 2008. Als de Staat besluit om geen toestellen aan te schaffen heeft dit effecten op de geraamde inkomsten voor de overheid. In de eerste plaats neemt de omzet af omdat er 85 minder toestellen worden geproduceerd. Dit effect is berekend op 4 miljoen netto contant (= 85 / 4500 x 229). Daarnaast zouden er negatieve gevolgen voor (vervolg)opdrachten voor de Nederlandse industrie kunnen optreden als de Amerikaanse overheid druk uit zou oefenen op Lockheed Martin om productieorders uit Nederland weg te halen. In de berekening is daarom rekening gehouden met een potentieel omzetverlies van een kwart van de productieomzet als gevolg van opzegging van het SDD-MOU.
6. Waar staat wat in de Letter of Intent? De hoogte van het afdrachtpercentage tot 1 juli 2008 is vastgesteld op 3,5%, zoals in artikel 3.2 van de Letter of Intent is bepaald . In datzelfde artikel staat dat de hoogte van het percentage voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 december 2052 wordt vastgesteld op 1 juli 2008. Hier staat de facto dat het afdrachtpercentage vanaf 1 juli 2008 for better and for worse geldt. Het afdrachtpercentage wordt vervolgens berekend over de jaarlijks behaalde omzet van de industrie (artikel 2). In artikel 3.3 staat hoe het afdrachtpercentage wordt bepaald. Eerst moet het tekort (in de businesscase) worden herberekend. In de Letter of Intent wordt bij de overwegingen genoemd dat de industriële bijdrage voorlopig wordt becijferd op EUR 191 miljoen. In 2008 wordt op basis van de dan beschikbare gegevens het tekort herberekend. Dit is in artikel 3.3.1 geregeld. In hetzelfde artikel wordt tevens aangegeven hoe het tekort dan moet worden berekend. In artikel 3.3.4 is bepaald dat de hoogte van het afdrachtpercentage wordt bepaald aan de hand van de op 1 juli 2008 verwachte omzetten van de industrie en het dan herberekende tekort. Ook staat in dat artikel dat het percentage zo wordt vastgesteld dat de industrie het berekende tekort geheel voldoet. Het feit dat in artikel 3.3.4 wordt bepaald dat de industrie het tekort geheel moet voldoen en dat in de definitie van tekort de eenmalige EZ-bijdrage niet is opgenomen, betekent de facto dat de EZ-bijdrage onderdeel uitmaakt van het tekort, dat door de industrie moet worden voldaan. Tot slot is in artikel 3.4 is geregeld dat de industrie, indien de staat besluit om de SDD-MOU op te zeggen vóór 1 juli 2008, aan de staat een gegarandeerd bedrag van $ 87,5 miljoen (3,5% van $ 2,5 miljard) zal afdragen. Dit komt overeen met netto contant EUR 52 miljoen. Conclusie is dat noch de 3,5%, nog de EUR 191 mln bindend zijn, maar dat in de LoI wordt geregeld dat er een sluitende businesscase moet zijn, waarbij de industrie het volledige tekort betaalt.
98. CONCLUSIE In deze aanvullende brief is getracht een aantal zaken rond royalty-inkomsten en de afdracht van de industrie te verhelderend. Diverse risicos en onzekerheden zijn nader toegelicht. Als de recente, optimistische Amerikaanse verwachtingen vertrekpunt voor de business case zouden zijn geweest, zou een heel zonnig beeld resulteren. Het kabinet is echter van oordeel dat dat teveel risicos bij de belastingbetaler zou neerleggen en is daarom van veel voorzichtiger cijfers uitgegaan. Zo worden de uitgaven geraamd met een hoge dollarkoers en worden de inkomsten van de industrie geraamd met een lage dollarkoers. De door het kabinet opgestelde business case, die wordt volledig sluitend wordt gemaakt door de industriële bijdrage en, bevat dan ook dduidelijk kansen op meevallers. Het gaat hierbij niet alleen om meer productie, maar Behalve aan meer productie, gaat het daarbij vooral ook om de kans dat bij kopen van de plank er minder korting wordt verleendbij kopen van de plank wordt verleend. Het kwantitatieve effect van dit laatste effect op de business case is groot. Daar tegenover staan onzekerhedenkansen d at het minder goed gaat met bijvoorbeeldten aanzien van te exporteren en door Nederland te bestellen aantallen vliegtuigen de Nederlandse aanschaf van vliegtuigen., eventueel een geringer exportaandeel of een ongunstiger dollarkoers. Ook eventuele wijzigingen in de royaltygrondslag leiden niet tot grotere schommelingen van het afdrachtpercentage dan nu in de business case verondersteld is. Al met al kent de business case een voldoende mate van behoedzaamheid, zeker in combinatie met het evaluatiemoment in 2008 wanneer het definitieve afdrachtpercentage wordt vastgesteld. Daarnaast kan uit de gevoeligheidsanalyse worden geconcludeerd dat eventuele effecten voor het afdrachtpercentage van de industrie beperkt zijn. Voorts is onderzocht waarinzijn de gevolgen van een tussentijds uitstappen uit de SDD-fase in kaart worden gebracht. Naarmate later tot uitstappen wordt besloten, neemt het tekort van de business case toe. Mocht zon uitstap niet positief uitvallen, dan hangen de kosten sterk af van het moment waarop dit plaatsvindt. UTenslotte, uit het gecombineerde overzicht van business case en financieringsplaat blijkt dat de totale hoofdsom alsmede de daarmee samenhangende rentelasten volledig worden terugverdiend.
DE STAATSSECRETARIS DE MINISTER VAN ECONOMISCH E VAN DEFENSIE ZAKEN
H.A.L. van Hoof A. Jorritsma-Lebbink
DE MINISTER VAN DEFENSIE DE MINISTER VAN FINANCIËN voor deze, DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
F.H.G. de Grave W.J. Bos BIJLAGE Toelichting bij gecombineerd overzicht van business case en financiering In het overzicht wordt de aansluiting gemaakt tussen de business case en de financiering van de SDD. Daaruit blijkt dat de SDD-bijdrage met rente terug wordt verdiend. Tevens wordt gecompenseerd voor de geldontwaarding. Voor een consistent beeld zijn enkele kleine aanpassingen in de business case en de financieringsplaat nodig. Deze aanpassingen leiden er per saldo toe dat in de business case een kleine plus van 4 miljoen optreedt. Het gaat om het hanteren van dezelfde uitgangspunten voor beide tabellen en tabellen ($ 50 miljoen van $ 800 miljoen SDD-bijdrage moet ook uit financieringstabel) en het consistent hanteren van inflatie- en disconteringspercentages. Hantering van dezelfde uitgangspunten leidt ertoe dat $ 50 miljoen van $ 800 miljoen SDD-bijdrage uit de financieringstabel moet worden gehaald. Opbouw tabel In de eerste kolom van de onderdelen A, B en C wordt de business case gepresenteerd. Het gaat daarbij om netto contante bedragen in prijspeil 2001. Hierbij is gerekend met een reëel discontopercentage van 4%. Als gevolg van de hiervoor genoemde aanpassingen wijzigen de bedragen van de business case enigszins. De SDD-bijdrage wordt netto contant 663 miljoen, de ontwikkelingskosten 171 miljoen, de royaltys 115 miljoen en de organisatiekosten 148 miljoen. De EZ-bijdrage van 42 miljoen en de bijdrage van de industrie van 191 miljoen blijven ongewijzigd. Per saldo leidt deze herberekening tot een positief saldo van 4 miljoen. De totaalkolom aan het eind bevat de in de tijd bij elkaar getelde bedragen, zonder te disconteren. In onderdeel A van het overzicht wordt de aangepaste reeks voor de SDD-bijdrage gepresenteerd. De totale SDD-kosten bedragen 788 miljoen. In onderdeel B van het overzicht worden de baten in kaart gebracht. Het gaat om de hiervoor genoemde drie voordelen (ontwikkelingskosten 344 miljoen, royalties 259 miljoen en organisatiekosten 300 miljoen), de eenmalige EZ-bijdrage 44 miljoen, de industriële bijdrage ( 376 miljoen) en een correctie van - 4 miljoen in verband met het positief saldo van de business case. De totale baten bedragen ongedisconteerd 1319 miljoen. In onderdeel C wordt het saldo van kosten en baten berekend. Hieruit blijkt duidelijk dat in de beginjaren sprake is van per saldo kosten en in de latere jaren van per saldo baten. Over de gehele periode resteert een positief saldo van 530 miljoen, en gedisconteerd uiteraard 0 vanwege de sluitende business case. UHieruit het positieve saldo moeten de rentelasten van de (voor)financiering worden gedekt. In onderdeel D wordt aangegeven hoe de voorfinancieringslasten zijn verdeeld en hoe de hiermee samenhangende rentelasten zich ontwikkelen. Daarbij is te zien hoe de rentelasten in de tijd oplopen en op een gegeven moment afnemen als met de aflossing uit baten (zie onderdeel E) wordt begonnen. Als werkhypothese is daarbij verondersteld dat eerst de voorfinancieringslasten plus rente, samenhangend met het tijdelijk verhogen van het EMU-saldo, worden terugbetaald c.q. afgelost en daarna de overige voorfinancieringslasten plus rentelasten van de beide departementen. De rest van de SDD-bijdrage wordt direct gefinancierd uit bijdragen van de industrie. In onderdeel E wordt aangegeven hoe de batenstroom wordt aangewend om de voorfinancieringslasten plus rente terug te betalen c.q. af te lossen. Conclusie Van de SDD-bijdrage van 788 miljoen wordt het grootste gedeelte met overheidsgeld voorgefinancierd. Het gaat om een bedrag van 733 miljoen ( 300 miljoen uit de algemene middelen en 433 miljoen uit de begrotingen van Defensie en Economische Zaken). Het restant van 55 miljoen wordt door de industrie gefinancierd. Uit de baten van 1318 miljoen kunnen zowel de totale hoofdsom (733 + 55 = 788 miljoen) als de rentelasten (157 + 313 + 60 = 530 miljoen) worden terugbetaald. Hieruit blijkt dat de SDD-bijdrage inclusief rente wordt terugverdiend.
Nieuws
Ministerie van Defensie