Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
DL. 2002/1159
datum
02-04-2002
onderwerp
Voortgang implementatie kabinetsstandpunt Toekomst Veehouderij
bijlagen
1
Geachte Voorzitter,
In het kabinetsstandpunt Toekomst Veehouderij naar aanleiding van het rapport Wijffels (7 september 2001, KAB/2001/9028) werd toegezegd dat uw Kamer in het voorjaar van 2002 zou worden geïnformeerd over de implementatie. Deze voortgangsrapportage ligt nu voor.
datum
02-04-2002
kenmerk
DL. 2002/1159
bijlage
1. Een nieuw perspectief
begin van een nieuwe ontwikkelingsfase
De veehouderij in Nederland staat aan het begin van een nieuwe
ontwikkelingsfase (zie bijlage 1). Het eind van de mestproblematiek
lijkt in zicht en daarmee ruim 15 jaar nadruk op krimp en sanering. Nu
komt de toekomst centraal te staan, waarmee niet is gezegd dat het
aantal bedrijven om andere redenen niet verder terug zal lopen. Maar
in Nederland kunnen en willen we niet zónder boeren, zonder een eigen
voedselproductie en de bijbehorende vormen van landgebruik. De
ontwikkeling van bedrijven zal in de komende periode zijn gericht op
de nieuwe economische en maatschappelijke inbedding. Behalve de
bekende milieuaspecten gaat het daarbij ook om ruimtelijke inpassing,
dierenwelzijn, voedselveiligheid en omgevingszorg, gepaard met de
opbrengst van de productie.
een nieuw perspectief: in Nederlands én in Europees verband
Er dient zich een nieuw perspectief aan. Naast de kritiek op de
veehouderij als geheel, komt er uit de Nederlandse samenleving ook
waardering, voorál voor ondernemers die zich richten op de toekomst,
hun rol in de samenleving en hun plek in de groene ruimte. Een recent
NIPO-onderzoek laat zien dat Nederlanders het meeste belang hechten
aan het gebruik van het platteland voor de productie van voedsel.
Echter, voor de 'landbouw in een land met open grenzen' is ook het
internationale aspect van groot belang. De groter wordende markten, de
toenemende mondiale eiwitbehoefte en de stijgende kwaliteitseisen in
de ons omringende landen bieden kansen. Uit de recente LNV-verkenning
'Boeren bij vrijhandel' blijkt, dat het verdwijnen van
handelsbelemmeringen een groot effect kan hebben op zowel de
internationale positie als de binnenlandse verhoudingen. Dat biedt
kansen én bedreigingen.
De economische kracht van een sector blijkt in de eerste plaats te
worden bepaald door de marktpositie en niet door bescherming en
EU-steun. Dat pleit ervoor om de markt centraal te blijven stellen.
Onderzoek toont aan dat consumenten -in Nederland en elders in Europa-
kwaliteitsbewuster worden en daarvoor geleidelijk ook meer willen
betalen, hetgeen al langer bij bewerkte producten blijkt.
BIJVOORBEELD. Driekwart van de Nederlanders wil voor het welzijn van
legkippen 30% meer betalen en vertaalt dat ook in koopgedrag: vooral
via scharreleieren, die echter maar 10% duurder zijn (LEI). Ook wil
38% meer betalen voor dier-, milieu- en landschapsvriendelijke zuivel:
9 Eurocent per liter melk en 45 Eurocent per kilo kaas (NIPO/FCDF). En
hoewel zuivel het meest gekochte duurzame voedselproduct na eieren is,
wordt die marge nog niet benut. Bij vlees is vooral veiligheid
belangrijk: 86% wil daarvoor ca. een halve Euro per kilo meer betalen
(CBL).
Dergelijke opties te verzilveren, die trends te versterken en in te
spelen op de mogelijkheden van de vrijere wereldmarkt, dat is de grote
uitdaging waarvoor de sector staat. De praktijk laat zien dat
Nederlandse bedrijven die uitdaging aankunnen. Op allerlei gebieden
zijn er voorbeelden van vernieuwers die aansluiting vinden bij
bestaande en opkomende kwaliteitsmarkten in binnen- en buitenland. Het
gaat dan vaak niet meer om 'de' sector of 'de' bedrijven, maar om meer
individuele benaderingen: bij primaire bedrijven, ketencombinaties en
nieuwe samenwerkingsverbanden. Essentieel is dat de te verwachten
schaalvergroting gepaard gaat met een kwaliteitssprong in plaats van
een ontwikkeling naar 'meer van hetzelfde' of zelfs een 'ouderwetse'
intensivering.
de ogen geopend
Bij de oriëntatie op een nieuw perspectief heeft de ontwikkeling
gedurende de afgelopen 12 maanden als katalysator gewerkt. De
MKZ-uitbraak bracht de omvang en complexiteit van de problemen in de
huidige veehouderij aan het licht, en tevens werd duidelijk hoezeer
crises kunnen ingrijpen in het maatschappelijke leven. Vele
organisaties kwamen in beweging en met visies en voorstellen. De
denkgroep Wijffels die ik instelde, concludeerde in juni 2001 dat een
'herontwerp' van de sector nodig is (zie kader).
Rond 2010 zou de veehouderij moeten voldoen aan de volgende kenmerken:
1. past in een hoogontwikkelde stedelijke samenleving en is
georiënteerd op toegevoegde waarde met een kwaliteitsborging door
transparantie van producten en processen
2. kent een sterke differentiatie in productiemethoden en
marktoriëntaties
3. werkt met houderijsystemen gebaseerd op de eigen gedragskenmerken
van dieren en het bevorderen van hun weerstandsvermogen
4. heeft het transport van levende dieren gebonden aan strenge regels
5. kent vaste samenwerkingsverbanden ín en concurrentie tússen
ketens, op basis van transparantie en kwaliteitsbelonende
prijssystemen
6. kent geen veemarkten meer en heeft van veehandel hoogwaardige
logistieke dienst gemaakt
7. kent een strak georganiseerde I&R, tracering en controle in
verband met ziektepreventie; individuele ondernemers zijn
aansprakelijk voor eigen risicogedrag
8. functioneert binnen een EU-beleid, gebaseerd op het voorkomen van
onnodig doden van dieren
9. kent een vergunningenstelsel voor intensieve productievormen en
gesloten mineralenstromen
10. speelt een belangrijke rol in het beheer van de groene ruimte,
waarvoor nieuwe beloningsvormen zijn ontwikkeld.
kabinetsstandpunt als startsignaal
De hoofdlijn van het rapport werd in het Kabinetsstandpunt
overgenomen. De gegeven schets voor 2010 werd daarbij vertaald naar de
doelstelling dat de veehouderij binnen 10 jaar een duurzaam
producerende en functionerende sector moet worden, die zich door haar
kwaliteitsbeleid weet te onderscheiden. Daarvoor moeten de bakens
ingrijpend worden verzet. Dat vergt een strategie gericht op kwaliteit
en toegevoegde waarde, dus op afnemers die meer eisen van producten en
productiewijze.
Een dergelijke ingrijpende verandering is te omschrijven als een
transitie, waarbij sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid.
Alle betrokken partijen worden dan ook uitgenodigd om hun bijdrage te
leveren en het voortouw te nemen met concrete initiatieven, ondanks de
knelpunten die er nu nog zijn. Ook de overheid wil de vernieuwing een
impuls geven, het veranderingsproces steunen en beleidsmatig
faciliteren. Uiteindelijk is het de consument die steeds meer
kwaliteitsbewuste keuzes zal moeten maken. De inzet van de overheid
bij de transitie spitst zich toe op:
* stellen van integrale randvoorwaarden
* bevorderen kwaliteitsbewust consumeren
* versterken verantwoordelijkheid ondernemers
* bevorderen innovatie
* vernieuwen instituties
* aanpassing Europees landbouwbeleid
De overheid is hier voortvarend aan begonnen: veemarkten zijn aan
strenge regels gebonden, diertransporten zijn beperkt, er is een Nota
Dierenwelzijn uitgebracht, het I&R-systeem wordt herzien, er wordt
concrete steun verleend aan biologische varkensketens en
salmonellavrije pluimveeteelt, bij de EU is de discussie over
vaccinatie aangezwengeld, er is een consumentenplatform ingesteld,
modulatie en groene diensten worden ingevuld en er wordt gewerkt aan
de vermindering van de administratieve lastendruk. En tenslotte worden
ook diverse lopende beleidstrajecten afgestemd op het algemene
transitiedoel.
Met andere woorden: er gebeurt van alles. Tegelijkertijd wordt echter
duidelijk dat er ook van overheidszijde meer zal moeten gebeuren om de
transitie in gang te zetten en voldoende vaart te geven.
2. Hoopgevende reacties
weerklank bij bedrijven en maatschappelijke organisaties
Het bedrijfsleven en de maatschappelijke organisaties zijn over het
algemeen positief over de lijn die met het Kabinetsstandpunt Toekomst
Veehouderij is ingezet. Bij veel bedrijven en organisaties is een
principiële interne discussie gaande en er is sprake van uiteenlopende
initiatieven. Zo worden nieuwe kwaliteitsproducten op de markt
geïntroduceerd, ontstaan nieuwe ketenarrangementen en wordt de
certificering van ketens uitgebreid en verscherpt. Initiatieven voor
verbetering van de traceerbaarheid worden geïntensiveerd en verbreed
ten behoeve van de bevordering van transparantie. Primaire bedrijven
laten zich steeds vaker certificeren, er zijn vele lokale initiatieven
en het belang van de marketing en promotie van specifieke
kwaliteitsproducten wordt steeds beter herkend. Bij de retail groeit
de aandacht voor tracering, kwaliteit en inkoopnormen. Grote bedrijven
kiezen bij de catering steeds vaker voor biologische en andere
kwaliteitsproducten. En ook met betrekking tot bijvoorbeeld
fokprogramma's, distributie, logistiek en financiering zijn er
ontwikkelingen gericht op de verduurzaming van het veehouderijcomplex.
In bijlage 2 is meer gedetailleerde informatie opgenomen.
De partijen spreken het vertrouwen uit dat langs de aangegeven weg de
beoogde duurzame veehouderij kan en zal moeten worden bereikt. Men
vindt het positief dat de overheid met de diverse betrokken partijen
wil samenwerken, maar er worden ook kanttekeningen geplaatst:
* men ervaart de huidige regelgeving nog niet als een ruimtegevend
en stimulerend kader voor de beoogde ontwikkeling;
* men acht de beschreven 'duurzaamheid' een goed streefbeeld voor de
langere termijn, maar voor de afwegingen op de kortere termijn nog
onvoldoende afgewogen;
* men vreest dat de terechte maar ambitieuze termijn van 2010 leidt
tot extra wettelijke normen en regels, terwijl alleen de
marktontwikkeling het echte tempo kan bepalen;
* men mist financiële inzet/prikkels van de overheid voor het
ondersteunen van systeemwijzigingen, het eenmalig opruimen van
barrières achterstanden e.d.
CONCLUSIE: de positieve opstelling en de vele initiatieven zijn een
hoopgevend signaal. De genoemde knelpunten zullen in het beleid
serieus aandacht krijgen, maar zij kunnen voor bedrijven en
organisaties niet als excuus dienen om niet zelf in beweging te komen.
weerklank bij onderzoeksinstituten en kennisinstellingen
Ook bij onderzoeksinstituten en kennisinstellingen bestaat een grote
betrokkenheid bij de beleidslijn die is ingezet. Er is sprake van een
groot aantal activiteiten in het kader van duurzame veehouderij: in de
vorm van brede programma's en specifieke projecten. Het gaat daarbij
om onder meer lokale bedrijfssystemen, nieuwe veehouderijsystemen, het
meten en waarderen van duurzame ontwikkeling, multifunctionele
landbouw, gamma-onderzoek, duurzame ketens en de praktijk van de
reconstructie (zie ook bijlage 2).
Deze initiatieven worden echter nog niet altijd met elkaar en met de
ingezette Kabinetslijn in verband gebracht. Daaraan droeg ook de
overheid, die in veel gevallen bij de opdrachtverlening en sturing
betrokken is, in eerste instantie nog weinig bij. Dit was mede het
gevolg van feit dat ook daar de vele inspanningen en
beleidsontwikkelingen in het kader van het Kabinetsstandpunt niet
direct een vanzelfsprekend geheel vormden.
CONCLUSIE: De vele initiatieven zijn een positief signaal, maar de
meerwaarde van het Kabinetsstandpunt - de brede benadering en het
integrerende kader - is nog onvoldoende benut. Ik heb daarom stappen
ondernomen om te komen tot meer samenhang in beleid en aansturing van
onderzoek, hetgeen ook in de organisatie zichtbaar moet worden.
3. Conclusies voor de verdere aanpak
Het algemene beeld bij de implementatie van de nieuwe denklijn van
duurzaamheid en toegevoegde waarde is dat er, ondanks de vragen en
onzekerheden, vooral ook veel vertrouwen en optimisme is over het doel
en de lijn die is uitgezet. Mede op grond van de waargenomen
ontwikkelingen trek ik de volgende conclusies voor de verdere aanpak:
het uitgangspunt
* De transitie móet. De vraag of de beoogde transitie gezien de
internationale (concurrentie)verhoudingen nodig, eerlijk of zelfs
verstandig is, is niet aan de orde. In ons kleine land is de
maatschappelijke druk om de veehouderij ingrijpend aan te passen
zódanig groot dat sprake is van een must. Bovendien is duurzame
productie een nieuwe vorm van kennis-intensieve landbouw, hetgeen
past in het algemene economische beleid om meer toegevoegde waarde
te creëren via kennisintensieve productie
* De transitie kán. In Nederland en andere Europese landen
ontwikkelen zich - naast wat voorlopig de hoofdstroom blijft -
markten voor duurzaam geproduceerde kwaliteitsproducten met een
hogere prijs. Die vormen samen een grote en groeiende afzetmarkt,
die door onze internationaal georiënteerde veehouderij kan worden
bediend.
* Diversiteit in consumentenvoorkeuren blijft. Een diversiteit in
consumenten-voorkeuren zal blijven bestaan, dus ook een vraag naar
basiskwaliteit voor een lage prijs. Als een deel van de
Nederlandse veehouderij deze kostprijsmarkt op een verantwoorde
manier kan bedienen, moet dat mogelijk zijn. Daarbij zij wel
aangetekend dat dit basisniveau niet vastligt maar met de jaren
zal stijgen.
de inzet van de sector en de maatschappelijke organisaties
* De intentie is goed. De sectorpartijen nemen hun rol als
voortrekker serieus. Men beraadt zich nadrukkelijk op de
mogelijkheden om meerwaarde te produceren en te vermarkten. Er
zijn ook veel concrete initiatieven, maar uit de kleinschaligheid
daarvan blijkt ook dat sprake is van een zoektocht.
* De beweging is nog bescheiden. Op basis van de omvang en het tempo
van de nu zichtbare ontwikkelingen is het niet waarschijnlijk dat
in 2010 over de hele breedte zal zijn voldaan aan alle
maatschappelijke randvoorwaarden zoals die nu worden geformuleerd.
* Er moet een tandje bij. Om écht een verschil te maken, zullen meer
bedrijven vaker en met meer substantiële initiatieven moeten
komen. Het is voor de overheid zaak goede initiatieven te
koesteren en bedrijven en maatschappelijke organisaties te
stimuleren en ruimte te bieden bij het zoeken, creëren en benutten
van marktkansen.
de inzet van de overheid
* De ingezette lijn vasthouden. De ambitie om de omslag in 10 jaar
te realiseren moet worden gehandhaafd, maar de doelen moeten niet
automatisch in extra wetten en regels worden vastgelegd. De markt
en de marktontwikkeling geven het tempo aan en daarover moet goed
met de burgers worden gecommuniceerd.
* Bij de eigen leest blijven. De overheid moet niet de trekkersrol
van bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties overnemen, maar
deze wel stimuleren en ruimte geven.
* Beleid en projecten in samenhang brengen. Het beleid en de
projecten van de overheid moeten een herkenbaar en samenhangend
geheel vormen om optimaal met andere partijen te kunnen
samenwerken en hen op hun inzet te kunnen aanspreken. Teneinde te
komen tot een doelmatig en geïntegreerd transitiebeleid over een
langere periode, zullen de transitiesporen die met het
Kabinetsstandpunt Toekomst Veehouderij en NMP4 zijn ingezet samen
één sterk transitieproces moeten vormen.
* Administratieve lastendruk verminderen. De druk van de regelgeving
staat innovatie en transitie in de weg. Naast het op termijn
aanpassen van de regelgeving zelf, moet op korte termijn de
administratieve last beperkt worden.
* Ambitie en middelen in evenwicht houden. Als de samenleving geen
genoegen kan en wil nemen met het tempo dat de marktontwikkeling
aangeeft, en aan de sector 'extra' verplichtingen worden opgelegd,
moet de overheid haar flankerende inzet daarmee in overeenstemming
brengen. Alleen zo wordt vertrouwen gewekt en wordt de indruk
weggenomen dat op een koude sanering wordt aangestuurd.
* Korte en lange termijn verbinden. Per direct moet worden gewerkt
aan concrete verbeteringen en het oplossen van urgente knelpunten.
Echter, voor de lánge termijn moeten integrale oplossingen worden
verkend om daarmee de korte termijn-ontwikkelingen te voeden en te
sturen in perspectiefvolle richtingen.
4. Opgave en actieprogramma
de transitie: denken en doen, lange en korte termijn
De transitie van de veehouderij is een urgente opgave. Het ontwikkelen
van concrete initiatieven en het zetten van kleine haalbare stappen
kan daarom geen uitstel velen. Maar transitie vraagt óók om vooruit
kijken. Essentieel daarbij is dat alle betrokkenen samen op weg gaan
en in gesprek blijven over mogelijkheden op de langere termijn.
nu al investeren in de lange termijn
Ten behoeve van de lange termijn-inzet voor de transitie van de
veehouderij moet een gezamenlijke beweging van alle stakeholders op
gang worden gebracht. Hier heeft de overheid een belangrijke rol:
gedurende het hele traject, maar gaandeweg in omvang afnemend. De
partijen die een probleem hebben met de huidige situatie -en dus baat
bij een oplossing- moeten dan steeds meer gaan bijdragen aan het op
gang houden van de beweging: primaire landbouwbedrijven, overig
bedrijfsleven, overheid en maatschappelijke organisaties, mede namens
burger en consument. Zo moet voorkomen worden dat de overheid
hoofdeigenaar van het probleem wordt. Zij moet niet alles naar zich
toe trekken, maar wel zorgen dat alles een plaats heeft, dat alle
stakeholders betrokken worden en hun verantwoordelijkheid nemen.
In een gezamenlijk kader - een zogenaamde 'transitie-arena' - kunnen
de partijen elkaar vinden op een gemeenschappelijk doel. Via het
formuleren van randvoorwaarden en ontwerpeisen kunnen verschillende
concrete beelden voor de toekomst worden ontwikkeld. De betrokken
partijen kunnen zelf tot realisering overgaan maar de ontwikkelde
modellen hoeven niet dwingend of voorschrijvend te zijn. Wel zullen ze
altijd sturend, uitdagend of inspirerend zijn voor de ontwikkelingen
op de korte termijn.
Als investering in de lange termijn zal de overheid zo spoedig
mogelijk de volgende actie ondernemen:
instellen onafhankelijke 'transitie-arena' De overheid neemt het
initiatief om te komen tot een breed opgezette onafhankelijke
'transitie-arena' en biedt de middelen en randvoorwaarden voor het
proces. Zij zal het feitelijk organiseren en ondersteunen daarvan
echter aan anderen overlaten, in eerste aanleg aan het
Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster.
de inzet voor de korte termijn
Waar de verschillende partijen in beweging komen op hun eigen terrein,
zal ook de overheid invulling geven aan haar specifieke
verantwoordelijkheid. Op basis van de paragrafen 2 en 3 kan worden
vastgesteld dat de overheid op diverse punten kan en moet bijdragen
aan het geven van voldoende ruimte en vaart aan de transitie. Een
aantal activiteiten hebben al tot concrete resultaten geleid. Voor de
overige activiteiten zal het nieuwe Kabinet de verantwoordelijkheid
moeten nemen: qua inzet, vormgeving en waar nodig ook in financiële
zin. Daarvoor is echter wel reeds een basis gelegd. De zes prioritaire
thema's uit het Kabinetsstandpunt geven de contouren aan en in het
afgelopen half jaar is duidelijk geworden in welke richting de
concrete invulling van die thema's zal moeten gaan. Enkele punten
springen daar in het bijzonder uit: de onderwerpen waaraan met
prioriteit kan en moet worden gewerkt.
De inzet van de overheid voor de korte termijn kan zo in drie stappen
worden geschetst:
* stap 1: diverse activiteiten werden in gang gezet (zie 'reeds in
gang gezet beleid');
* stap 2: enkele vervolgactiviteiten moeten met de hoogste
prioriteit worden gestart (zie tabel 'prioriteiten voor de korte
termijn'). Met deze activiteiten wordt aangesloten bij de meest
dringende behoeften én de mogelijkheden die zich concreet
aandienen;
* stap 3: het totale activiteitenprogramma rondom de 6 prioritaire
thema's moet vanaf het aantreden van het nieuwe Kabinet integraal
ter hand worden genomen (zie tabel 'contouren programma
2002-2006'). Deze activiteiten zijn geschetst op het niveau van
contouren en uitwerkingsrichting.
reeds in gang gezet beleid (stap 1)
De overheid is in 2001 voortvarend begonnen om de beoogde omslag
beleidsmatig gestalte te geven. Zoals ook reeds in paragraaf 1 werd
vastgesteld, zijn er concrete resultaten geboekt met betrekking tot
onder meer de veemarkten, de diertransporten, de Nota Dierenwelzijn,
het I&R-systeem, de steun aan biologische varkensketens en
salmonellavrije pluimveeteelt, de discussie over vaccinatie binnen de
EU en een consumentenplatform. Bovendien werden de beleidstrajecten
met betrekking tot het Kabinetsstandpunt Toekomst Veehouderij en NMP4
op elkaar afgestemd en werd een geïntegreerde aanpak voorbereid.
Met deze activiteiten én met de diverse initiatieven van bedrijven,
maatschappelijke organisaties en onderzoeksinstellingen is een
irreversibele beweging in gang gezet.
prioriteiten voor de korte termijn (stap 2)
Onderwerp Activiteiten (# in voorbereiding, ## in bedrijf)
Gat tussen boer, burger en overheid dichten Door een gebrek aan
kennis, inzicht en vertrouwen ontbreekt het draagvlak: ook voor
vernieuwingen in het kader van de transitie. Daarom moet worden
geïnvesteerd in het dichten van het 'gat' tussen boeren, burgers en de
overheid, bijvoorbeeld door:
* instellen consumentenplatform (##) en ad hoc burgerpanels (#)
* organiseren van een 'doorlopend maatschappelijk debat'
* jaarlijkse publicatie duurzaamheidsscores primaire sectoren (#)
* vermaatschappelijken pilots en projecten (publieke dimensie)
* organiseren uitwisselingsstages van ambtenaren en boeren (#)
* stimuleren van 'open' bedrijven: van skybox tot internet
* vergroten mogelijkheden voor directe (groene) investeringen
administra-
tieve lasten-
verminderen De hoge administratieve lastendruk staat de ontwikkeling
en innovatie in de weg en moet daarom worden verminderd onder het
motto 'leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker':
* verminderen admin lastendruk door aanpassing voorschriften en het
aansluiten bij bestaande ICT-voorzieningen (#)
* certificering belonen met lichtere admin lasten en controles
* uniformeren en koppelen bedrijfscertificeringssystemen, en via ICT
afstemmen óp/verbinden mét registratiesystemen overheid
transparantie van ketens en producten realiseren Voor kwaliteitsbewust
consumeren moet minimaal alle relevante informatie beschikbaar en
toegankelijk zijn: voor individuele burgers, consumenten en
maatschappelijke organisaties. Dat vergt:
* vastleggen van 'right to know', het recht op voedselinformatie
* selectieve inzet van informatieve labels en/of keurmerken;
* volledige keteninformatie en toegankelijkheid daarvan (#);
* openbaar productenregister (#) en informatiebureau met alle
gegevens van alle producten op de Nederlandse markt
'voorbeeldige' voorlopers adopteren en inzetten Er zijn goede
voorbeelden nodig: als ontwikkelingsimpuls en om de intenties van de
overheid te illustreren. De voorbeelden moeten niet dwingen maar
inspireren en laten zien dat er vele invullingen naast elkaar mogelijk
zijn. Daarom overgaan tot:
* adopteren van 'voorbeeldige voorlopers' in de primaire sector
* inzetten van deze voorlopers in voorlichting, communicatie,
ateliers en experimenten.
beleid integreren Soms conflicteren verschillende
duurzaamheidsdoelstellingen, zijn de regels uit diverse domeinen niet
afgestemd en worden marktgeoriënteerde bedrijfsontwikkeling en
ruimtelijke inpassing onvol-doende met elkaar in verband gebracht. Dat
vraagt om:
* werken aan de verheldering en prioritering van doelstellingen en
aan de integratie en samenhang van de regelgeving
* ruimte scheppen voor maatwerk op bedrijfs- of regioniveau
* t.z.t. instellen van 'loket voor vernieuwende initiatieven' voor
maatwerk rond regelgeving, ruimte of financiering bij waardevolle
ontwikkelingen en nieuwe initiatieven
contouren programma 2002 - 2006 (stap 3)
stellen van integrale randvoorwaarden
Veel regelgeving is gericht op crisissituaties, specifieke problemen
op korte termijn, uniformiteit, beheersbaarheid en afrekenbaarheid.
Dit heeft geleid tot hoge administratieve lasten, een gebrek aan
afstemming tussen verschillende onderwerpen en niveaus en weinig
aandacht voor verschillen op regionaal, lokaal en bedrijfsniveau.
Komende jaren moet aandacht worden besteed aan integratie en
afstemming van regelgeving en toezicht, mede vanuit het perspectief
van de ondernemer. Daarbij zullen dingen losgelaten en risico's
genomen moeten worden.
bevordering kwaliteitsbewust consumeren
Transparantie moet consumenten en burgers zicht geven op herkomst,
diervriendelijkheid, veiligheid en de milieu- en sociale aspecten van
Nederlandse én geïmporteerde producten. De overheid zal de 'rechten en
plichten' moeten vastleggen, maar over de vormgeving (etiketten,
keurmerken, transparante ketens, openbaar info-register) met de
betrokken partijen overleggen. Transparantie biedt geen garanties voor
gedragsverandering, maar consumenten kunnen zich niet meer verschuilen
en maatschappelijke organisaties kunnen op die basis - zeker indien
daartoe materieel in staat gesteld - een gedragsverandering bij
consumenten ondersteunen. Ook een meer op duurzaamheid gebaseerde
prijsvorming draagt daaraan bij. Voor ketenpartijen zal transparantie
een stimulans zijn om meer kwaliteit te leveren, zeker als
monitoringssystemen jaarlijks duurzaamheidscijfers van verschillende
supermarkten in beeld gaan brengen.
versterken individuele verantwoordelijkheid ondernemers
Ondernemers moeten ondernemen: zich minder richten op collectiviteit
en overheid en meer op de markt en ketens en op private regelingen en
stelsels. Gewerkt moet worden aan een eerlijke, meer zakelijke
beeldvorming van het moderne primaire bedrijf. De overheid wil hulp
bieden bij vermarkting van duurzame producten, de opzet van
verzekeringsstelsels, bedrijfscertificering e.d. Daarnaast zal zij
investeren in het versterken van innovatievermogen en ondernemerschap.
bevordering van innovatie
Behalve de juiste randvoorwaarden heeft de innovatie in bedrijven en
ketens soms ook concrete steun nodig. Het kan gaan om steun in de zin
van 'raad' - bruikbare kennis en inspirerende concrete voorbeelden -
of 'daad', dus letterlijke en figuurlijke ruimte, garanties en soms
ook geld. Op beide punten wil de overheid er staan. Bovendien wil zij
goed en direct benaderbaar worden voor bedrijven met goede plannen die
tegen praktische bezwaren aanlopen.
vernieuwing van instituties
De juiste verhoudingen tussen de overheid en de andere partijen zijn
essentieel: in de zin van de afbakening van verantwoordelijkheden en
institutionele vernieuwing, maar óók in de zin van het opbouwen van
vertrouwen. Het 'gat' tussen boer, burger en overheid moet worden
gedicht. De brede betrokkenheid bij de transitie die zich bij
bedrijven en maatschappelijke organisaties aftekent moet worden benut,
vastgehouden en omgezet in gezamenlijk commitment en actie. Tegelijk
moeten administratieve lasten worden verminderd door voorschriften
kritisch tegen het licht te houden en door aan te sluiten bij
bestaande ICT-systemen.
aanpassing Europees landbouwbeleid
Bij de transitie moeten de EU-kaders als uitgangspunt worden genomen,
optimaal gebruik worden gemaakt van de ruimte en de mogelijkheden die
de EU biedt en moet het EU-beleid op grond van de nationale agenda
gericht en pro-actief wordt beïnvloed. Daarbij gaat het onder meer om
het Europees afstemmen van kwaliteitseisen en etiketten, integraal
beleid, een brede inzetbaarheid van middelen en het functioneren van
een NW-Europese 'kopgroep'. De ontwikkeling van de Europese markt moet
op de voet worden gevolgd.
Noot bij programma 2002-2006. Duidelijk is dat een deel van de
activiteiten binnen de bestaande financiële kaders mogelijk zal zijn,
maar dat voor diverse activiteiten ook additionele middelen nodig
zullen zijn. Dat laatste werd voor de ruimtelijke en milieudoelen bij
de transitie duurzame landbouw ook reeds geconstateerd in NMP4. Het
gaat om eenmalige investeringen maar deels ook om structurele
middelen, bijvoorbeeld voor informatie- en volgsystemen.
5. Tot slot: op koers blijven
De transitie van de veehouderij is een grote en complexe opgave die
veel tijd zal vergen. Dat heeft consequenties voor hoe het proces moet
worden vormgegeven en gevolgd. Dat moet in elk geval gebeuren in één
traject met de NMP4-transitie duurzame landbouw
beweging zichtbaar maken: monitoring en evaluatie
De transitie moet actief worden gevolgd en in beeld worden gebracht om
de beweging zichtbaar te maken en gaande te houden. Zichtbare
resultaten zijn een stimulans om door te gaan, zichtbare
tekortkomingen een aansporing om het op die punten beter te doen.
Behalve een regelmatige monitoring zal ook sprake moeten zijn van
evaluaties van de beleidsdoelen en de inzet van middelen, teneinde op
basis van de concrete voortgang én de actuele internationale context
tot noodzakelijke bijstellingen te kunnen besluiten.
Voor deze monitoring en evaluatie zullen bruikbare toetsingcriteria
geselecteerd en ontwikkeld moeten worden. Jaarlijkse
'duurzaamheidsscores primaire sectoren' en 'duurzaamheidscijfers
winkelketens' zullen hiervoor - zodra zij beschikbaar zijn - een
belangrijke basis vormen. Daarnaast kunnen aan de mate van
certificering, ketenvorming en samenwerking wellicht aanvullende
criteria worden ontleend.
verankering van het transitiestreven in het beleid
Voor een zo complexe opgave en langdurige inspanning als de beoogde
transitie, is het nodig om de beleidsaandacht goed te concentreren en
voor langere tijd vast te houden. Concrete maatregelen en initiatieven
moeten daarom in een duidelijk inhoudelijk en organisatorisch kader
passen. Dat geldt voor alle belanghebbende partijen en zeker ook voor
de overheid. Het transitiestreven zal daarom structureel in de
LNV-organisatie worden verankerd, en wel langs drie wegen:
a. de transitie zal een eigen, zichtbare plek in de organisatie
krijgen
b. de transitie zal een rol gaan spelen in alle beleidsdenken en
-doen
c. vanuit LNV zal structureel geparticipeerd worden in de brede
'transitie-arena'.
Vanuit deze verankering binnen LNV als eerstverantwoordelijke
overheid, worden ook andere overheden bij de transitie betrokken en zo
uitgenodigd hun bijdrage te leveren.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst
Bijlagen:
Bijlage 1 : de beleidscontext en Bijlage 2 : inventarisatie & analyse
(PDF-formaat, 121 Kb)
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
http://www.minlnv.nl/infomart...2002/par02113.htm
.
---