Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie

LBR-persbericht

Rotterdam, 3 april 2002

LBR stuurt minister en kamer brief over
hoofddoekverbod en discriminatie moslima's

In 2001 heeft het LBR onderzoek verricht naar discriminatie van moslima's in de Nederlandse samenleving. Het LBR constateert op grond van dit onderzoek, in de publicatie 'Een onfortuinlijke positie, discriminatie van moslima's in
Nederland', dat moslima's wegens hun hoofddoek met name problemen ondervinden binnen het onderwijs en op de arbeidsmarkt.

Op grond van dit onderzoek vraagt het LBR de Tweede Kamer om maatregelen om discriminatie van moslima's tegen te gaan en doet daarvoor een aantal aanbevelingen.

Tevens heeft het LBR de minister van OC&W aangeschreven omdat recent een woordvoerster van OC&W in de Goudse Courant heeft aangegeven dat zij een hoofddoekverbod acceptabel vindt.

Bijgaand de brieven die het LBR aan de minister en de kamercommissies stuurde.

Voor vragen over de brieven en het onderzoek, of voor een exemplaar van het onderzoek 'Een onfortuinlijke positie, discriminatie van moslima's in Nederland', kunt u contact opnemen met LBR-medewerker Gé Grubben (tel. 010-2010201)

Rotterdam, 26 maart '02

Aan: de leden van de Tweede Kamercommissies van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Betreft: Onderzoek naar discriminatie van moslima's

Geachte heer/mevrouw,

In 2001 heeft het LBR onderzoek verricht naar discriminatie van moslima's binnen de Nederlandse samenleving. De uitkomsten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de notitie 'Een onfortuinlijke positie, discriminatie van moslima's in
Nederland', welke ik u bijgaand doe toekomen. Ondanks dat het LBR geen kwantitatief onderzoek heeft kunnen verrichten, is de stellige indruk dat discriminatie van moslima's een veel voorkomend probleem is binnen de Nederlandse samenleving. Deze indruk wordt nog versterkt door een recent artikel in de Goudsche Courant (14 maart jl., 'Discriminatiebureau: 'Verbod van hoofddoekje aanpakken'') waarin gememoreerd wordt aan het onderzoek en een woordvoerster van het ministerie van onderwijs wordt opgevoerd, die stelt dat scholen eigen kledingvoorschriften mogen hanteren en letterlijk wordt aangehaald met: "We adviseren de scholen om deze regels bij het aanmelden van een kind duidelijk te maken. Maar het wetsartikel 23 staat een hoofddoekverbod niet in de weg." Het LBR acht een dergelijke opstelling in strijd met de Nederlandse wetgeving en voelt zich daarin gesterkt door de
jurisprudentie.
Zeker gelet op het gegeven, dat de meeste klachten betrekking hebben op het onderwijs en de arbeidsmarkt, worden moslima's extra belemmerd in hun participatie in de samenleving en daarmee ook in hun integratie. Dit nog los van de algemene negatieve sfeer in Nederland ten aanzien van moslims. Het LBR is van mening, dat
overheidsmaatregelen in deze noodzakelijk zijn. Het LBR verzoekt u met klem de minister in deze op zijn verantwoordelijkheid aan te spreken en ons hierover te berichten. In de notitie heeft het LBR een aantal aanbevelingen vastgelegd, die een bijdrage kunnen leveren aan het beëindigen van de geconstateerde misstanden. De
aanbevelingen richten zich deels op het
maatschappelijk middenveld, maar ook op de overheid. Zo is het LBR van mening dat de Onderwijsinspectie een actieve controlerende rol dient te krijgen waar het gaat om
hoofddoekverboden in het onderwijs. Maar ook op het gebied van de arbeidsmarkt dient de overheid haar verantwoordelijkheid te nemen, niet alleen in haar functie als werkgever, maar ook als overheid als zodanig.

Ik dank u bij voorbaat voor uw aandacht en verwijs u voor eventuele vragen of nadere informatie naar dhr. G. Grubben, stafmedewerker van het LBR.

Met vriendelijke groet,

H.G. Fermina
Directeur

Bijlagen : notitie: 'Een onfortuinlijke positie, discriminatie van moslima's in Nederland'

Afschrift van de brief aan de Minister van OC&W

Cc: de Minister van OC&W
De Minister van SoZaWe

Rotterdam, 27 maart '02

Aan de Minister van OC&W
Dhr. drs. L.M.L.H.A. Hermans
Postbus 25000
2700 LZ Zoetermeer

Betreft: hoofddoekjesverbod binnen het onderwijs

Geachte heer Hermans,

In 2001 heeft het LBR onderzoek verricht naar discriminatie van moslima's in de Nederlandse samenleving. Dit onderzoek, 'Een onfortuinlijke positie, discriminatie van moslima's in
Nederland', is in februari gepubliceerd en doe ik u bijgaand toekomen. In een recent artikel in de Goudsche Courant (14 maart jl., 'Discriminatiebureau: 'Verbod van hoofddoekje aanpakken'') waarin gememoreerd wordt aan het onderzoek, wordt een, niet met name genoemde, woordvoerster van uw ministerie opgevoerd, die stelt dat scholen eigen kledingvoorschriften mogen hanteren. Zij wordt letterlijk aangehaald met: "We adviseren de scholen om deze regels bij het aanmelden van een kind duidelijk te maken. Maar het wetsartikel 23 staat een hoofddoekverbod niet in de weg."

Op grond van de Nederlandse wetgeving en de voor handen zijnde jurisprudentie is het LBR van mening, dat een hoofddoekverbod in algemene termen verboden is en dat slechts voor scholen op bijzondere grondslag met een strikt toelatingsbeleid geldt, dat zij een beroep kunnen doen op de wettelijke uitzonderingen.

Het LBR heeft stellig de indruk, op grond van haar onderzoek, dat hoofddoekverboden binnen het Nederlandse onderwijs geen unica zijn en dat ook uw ministerie waar het gaat om het toezien op de naleving van onze wetgeving tekortschiet.

Op grond van het voorafgaande vraag ik als eerste, of de hiervoor aangehaalde woordvoerster inderdaad uw beleid en opstelling in deze heeft verwoord? Mocht dat zo zijn, dan verzoek ik u mij mede te delen op welke wettelijke grondslagen dat beleid is gebaseerd en hoe die zich verhouden tot de in de notitie vastgelegde inzichten van het LBR.

Mocht de betreffende woordvoerster onjuist geciteerd zijn of niet uw beleid verwoord hebben, dan verzoek ik u mij mede te delen, of u onze zorg deelt waar het gaat om hoofddoekverboden binnen het onderwijs, of u voornemens bent maatregelen te nemen en zo ja, welke, en wat uw visie is ten aanzien van de aanbevelingen die het LBR in de notitie doet.

Voor eventuele vragen in deze kunt u zich wenden tot dhr. G. Grubben, stafmedewerker van het LBR. Ik dank u bij voorbaat voor uw aandacht en medewerking.

Met vriendelijke groet,

H. G. Fermina
Directeur

Cc: Kamercommissies OC&W en SoZaWe

Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie LBR, Afdeling Communicatie
Jeroen Visser

Website LBR: www.lbr.nl

Voor informatie, advies, documentatie en bestellngen: LBR Gebouw de Weenahof
Schaatsbaan 51, 3013 AR Rotterdam
tel: 010 - 20 10 201
fax: 010 - 20 10 222

emailserver: www.lbr.nl/formulier.html