Ministerie van Financiën

Persbericht
PERS-2002-083
Den Haag, 2 april 2002

Speech over financiële verantwoording
"Financiele verantwoording: transparant en dynamisch" Dames en heren,

Financiële verantwoording.  Het is een thema met een verleden.  Vanaf het moment dat binnen ondernemingen een splitsing wordt aangebracht tussen leiding en eigendom, wordt financiële verantwoording belangrijk.  De eigenaar wil weten hoe de leiding het doet.  Dit fenomeen bestaat al 400 jaar en Nederland had daarbij de primeur.  De Vereenigde Oost-Indische Compagnie was de eerst bekende onderneming die een scheiding aanbracht tussen leiding en eigendom.  De eerste Naamloze Vennootschap. 

Ook bij de overheid zijn leiding en eigendom gesplitst.  De overheid staat in dienst van het volk en legt verantwoording af.  De cijfers die vanuit Financiën het meest in het oog springen zijn natuurlijk het begrotingssaldo en de staatsschuld.

De financiële verantwoording van de regering gaat verder dan de zojuist genoemde twee kerncijfers.  In de afgelopen periode is een verbeteringsslag gemaakt in de financiële verantwoording door de regering.  Het jaarverslag wordt tegenwoordig op de derde woensdag in mei (onze gehaktdag) aan de Tweede Kamer aangeboden, in plaats van in september, gelijktijdig met de begroting van het komende jaar.  De Tweede Kamer kan zo voor het zomerreces het jaarverslag behandelen en het kabinet kan bij de voorbereiding van de begroting voor het volgende jaar nog rekening houden met de opmerkingen.

Transparantie en verantwoording.  In dit halve uur ga ik in op trends in de financiële sector en op de rol die de overheid daarbij speelt.  In uw gezelschap besteed ik daarbij in het bijzonder aandacht aan pensioenfondsen.  Pensioenfondsen zijn financiële instellingen met een aantal bijzondere, collectieve kenmerken.  De vorige spreker heeft reeds zijn licht laten schijnen op de verslaggeving door pensioenfondsen.  Het betreft een belangrijk aspect van transparantie, waar ik tegen de achtergrond van het betoog van professor Oosenbrug niet uitgebreid meer bij stil zal staan.

Overigens zal ik ook niet uitgebreid ingaan op de vormgeving van het toezicht op pensioenfondsen.  Zoals u weet, heeft Financiën een belangrijke hervorming geïntroduceerd in het toezicht op de financiële marktsector.  Het toezicht op financiële instellingen in de marktsector is gesplitst in prudentieel toezicht, gericht op de financiële soliditeit van de instelling, en gedragstoezicht gericht op adequate verhoudingen in de markt, zoals bijvoorbeeld consumentenvoorlichting.  Wij denken dat hiermee een belangrijke stap is gezet, waar we weer jaren mee vooruit kunnen.  Een interessante vraag is of eenzelfde benadering ook voor het pensioentoezicht zinvol zou zijn. Dat staat nog open, en is het domein van de collegae van SZW.  De Staatssecretaris van SZW, de heer Hoogervorst, heeft aangekondigd hierover op korte termijn met sociale partners en pensioenkoepels te zullen gaan praten.  Daar zal ik het dus niet over hebben.

Wat behandel ik dan wel?  Ik zal ingaan op het belang van pensioenfondsen op de kapitaalmarkt.  Voorts bespreek ik de verantwoording van pensioenfondsen aan werkgevers, toezichthouder, deelnemers en aan de maatschappij in het algemeen.  Daarbij komen ook trends in de financiële sector aan bod.

Pensioenfondsen op de kapitaalmarkt

Eerst even terug naar de VOC.  De scheiding tussen eigendom en leiding die toen voor het eerst is aangebracht, heeft in de afgelopen vier eeuwen geleid tot de vorming van een kapitaalmarkt van gigantische omvang.  Kapitaalverschaffers hoeven niet langer deel te nemen in de leiding en worden zodoende in staat gesteld om in meerdere ondernemingen te investeren.  Doordat ze mede-eigenaar worden in verschillende bedrijven, wordt het risico op hun investeringen gespreid.  Het begin van het beursstelsel vindt hierin zijn oorsprong. Voor het optimaal benutten van de kapitaalmarkt is een goede economische structuur nodig.  Een goede corporate governance is daarbij onmisbaar en is daarom de laatste jaren steeds nadrukkelijker op de agenda komen te staan, zowel bij de overheid als bij het bedrijfsleven.  Transparantie en verantwoording zijn daar onderdeel van.

Laat ik eerst even stil staan bij het grote belang van institutionele beleggers op onze kapitaalmarkt.  Ultimo 2001 bedroeg de totale waarde van de beleggingen van de Nederlandse pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen en beleggingsinstellingen gezamenlijk ongeveer 820 miljard euro.  Dit is twee keer zo veel als het Nederlands Bruto Binnenlands Product.  Tien jaar daarvoor, eind 1991, bedroeg het belegde vermogen 295 miljard euro; 20% meer dan het toenmalige Bruto Binnenlands Product.  Relatief is het belang van institutionele beleggers dus aanzienlijk toegenomen.  Een steeds belangrijker deel van de portefeuille van pensioenfondsen wordt belegd in aandelen.  Eind 2001 was dit 49%, tegenover 28% in 1996.  Conclusie is dat pensioenfondsen op de kapitaalmarkt absoluut volwaardige financiële instellingen zijn.

Financiële verantwoording pensioenfondsen

Zoals eerder gezegd, ik wil voor uw gezelschap ingaan op de verantwoording van pensioenfondsen, in het bijzonder ten opzichte van de financiële toezichthouder en de pensioendeelnemer.  Voorts ga ik zijdelings in op de verantwoording richting werkgever en op de verantwoording naar de samenleving. Duidelijk is dat het gaat om verantwoording op verschillende niveaus en in verschillende vormen. 

De kapitaalmarkt heeft zijn ontstaan te danken aan de splitsing van eigendom en leiding.  Ook bij pensioenfondsen is een dergelijke scheiding te onderkennen.  Dit betreft dan het gezamenlijk eigendom en het beheer daarvan.  De deelnemer aan een pensioenregeling bouwt rechten op en heeft ze, samen met de werkgever, in beheer gegeven bij het pensioenfonds.  Met de kennis van nú moeten we constateren dat het een gelukkige beslissing is geweest om pensioenfondsen een zelfstandige positie te geven, los van de werkgever.  De werkgever doet de pensioentoezegging aan de deelnemer, al of niet op basis van een cao.  Indien ondergebracht bij een pensioenfonds, is dit de onafhankelijke uitvoerder. 

Aspect van die onafhankelijkheid is ook dat een ondernemingspensioenfonds maar een beperkt deel van zijn vermogen mag beleggen in het bedrijf van de werkgever.  En wel maximaal 5% van de waarde van de technische voorzieningen.  Indien een fonds een algemene reserve heeft dan mag dit maximum hoger liggen, maar nooit meer dan 10% van het balanstotaal van het pensioenfonds.  Dit voorschrift vloeit mede voort uit slechte ervaringen uit de dertiger jaren van de vorige eeuw.  Het voorbeeld van Enron in de Verenigde Staten van Amerika, hoewel onvergelijkbaar met de situatie in Nederland, geeft aan dat een dergelijke beperking nog steeds van belang is.  Voor ons is  - gelukkig maar -  onvoorstelbaar dat 75% van je pensioenrechten in één keer in rook opgaat.

Verantwoording richting de werkgever

Gegeven de zelfstandige positie zal het fonds in ons land wel verantwoording moeten afleggen bij de werkgever.  Immers, deze moet de pensioenpremie afdragen.  Hóe de premiestelling plaats vindt is voor buitenstaanders misschien niet altijd even duidelijk.  Omdat het fondsbestuur voor de helft uit werkgevers of hun vertegenwoordigers bestaat, en ze de rekening ook betalen, zult u ongetwijfeld heel verantwoord en inzichtelijk uw premiesysteem hebben onderbouwd en vastgesteld.  Voor de wetgever is overigens het fondsbestuur primair aansprakelijk voor de financiële positie, en niet de werkgever.

Rol van het financiële toezicht

De zelfstandige positie heeft in de Nederlandse regelgeving meegebracht dat fondsen onder toezicht staan van een door de overheid aangewezen toezichthouder.  Het pensioenfonds moet zijn zelfstandigheid waar maken door onder andere verantwoording af te leggen over zijn financiële positie.  Doel is bescherming van de rechten van de deelnemer, en dat via voldoende kapitaaldekking van de aanspraken.  De eisen die de toezichthouder stelt, zijn in de loop van de jaren veranderd.  In ieder geval wordt nu jaarlijks toezending gevraagd van financiële staten volgens een door de toezichthouder gestandaardiseerd format.  Voorts moeten pensioenfondsen een financieringsplan overleggen waaruit naar genoegen van de toezichthouder blijkt dat ook in de toekomst de aanspraken in voldoende mate zullen zijn zeker gesteld. Dit is een directe vorm van financiële verantwoording aan de toezichthouder. 

Ontwikkelingen in wetenschap en techniek maken het mogelijk om in de financiële sector bewuster met risico's om te gaan.  Dit heeft ook zijn weerslag op de inhoud van de financiële verantwoording. Centrale bankiers onderhandelen in Bazel over kapitaalvereisten voor het bankwezen.  Voorzien wordt dat een risicogeoriënteerd kapitaalakkoord ("Bazel II") in 2003 openbaar zal worden gemaakt en enkele jaren daarna zal worden geïmplementeerd.  In Brussel is de discussie gestart om tot een risicogeoriënteerd toezichtmodel voor verzekeraars te komen ("Solvency II").  De Nederlandse inzet is om daarbij aansluiting te zoeken bij Bazel II.  In samenhang daarmee heeft de Pensioen- en Verzekeringskamer (de PVK) reeds in september 2001 uitgangspunten geformuleerd voor een nieuw Financieel Toetsingskader (FTK).  Deze zijn risicogeoriënteerd.  Met deze moderne aanpak loopt Nederland voorop in Europa.  De uitgangspunten gelden zowel voor verzekeraars als voor pensioenfondsen.  Bij de uitwerking wordt ook de overheid direct betrokken.  Onvoorwaardelijke toezeggingen van pensioenfondsen en verzekeraars zijn vergelijkbaar en zullen vergelijkbaar worden behandeld.  Maar er zal ook rekening worden gehouden met het bijzondere karakter van pensioenfondsen, bijvoorbeeld als het gaat om voorwaardelijke indexatietoezeggingen.  En op individueel niveau kan onderscheid worden gemaakt naar soort fonds, naar grootte en naar verschillende risicoprofielen. 

Voor een pensioenfonds kunnen de risico's aan de actiefkant bijvoorbeeld liggen bij het risico dat leningen niet worden terugbetaald, dat beurskoersen onderuit gaan, en dat de beleggingen nooit perfect aansluiten bij de aangegane verplichtingen.  Aan de verplichtingenkant zijn er ook onzekerheden, bijvoorbeeld de toekomstige indexatie.  Die risico's moeten in beeld worden gebracht.  Dat kan door te werken met verschillende scenario's voor de economische toekomst.  Die bieden ook een handvat voor het vaststellen van een risicomaatstaf.  Dit is de kans op onderdekking op een zeker moment in de toekomst, die nog juist aanvaardbaar is. Het kabinet heeft de Tweede Kamer laten weten dat de nieuwe Pensioenwet de hoofdprincipes zal bevatten, dat de uitwerking daarvan plaatsvindt in een AMvB en dat overige zaken vallen onder de regels van de toezichthouder.  Daarmee wordt een flexibel, dynamisch kader geïntroduceerd.

Met de uitwerking van risicogeoriënteerd toezicht krijgt men beter inzicht in de financiële positie van een instelling.  Dit betreft zowel de omvang van de technische voorzieningen als de prudentiële marges die de toezichthouder noodzakelijk acht.  Basis voor het financiële toezicht is de aanwezigheid van heldere informatie over wat de echte pensioentoezeggingen zijn.  Risicogeoriënteerd toezicht zal behulpzaam zijn in de financiële verantwoording naar alle betrokken partijen en groeperingen.  Naar de sociale partners die een beter beeld krijgen van de financiële gevolgen van pensioentoezeggingen zoals ze zijn, of worden gedaan.  Naar de individuele deelnemers voor de zekerheid van de aan hen gedane toezeggingen.  Naar de maatschappij die  - door meer standaardisatie en transparantie -  een beter inzicht krijgt in wat er bij pensioenfondsen omgaat.  En, last but not least, ook in de macro-economische betaalbaarheid en dus houdbaarheid van ons pensioensysteem.  Ik hoop dat de PVK in samenwerking met SZW en Financiën op niet al te lange termijn tot een nadere invulling komt.

Informatie aan de deelnemers

Van financiële verantwoording richting de deelnemers van pensioenregelingen was vroeger weinig sprake.  Deelnemers wisten weinig van hun pensioenregeling en leken daar in het algemeen ook weinig behoefte aan te hebben.  Pensioenen stonden nogal ver van hun bed.  En misschien is dat nog wel zo voor de grote meerderheid.  Bovendien lijkt het allemaal razend ingewikkeld.  De eenvoudige gedachte was vaak dat als er pensioen was, het ook wel goed zou zijn.  De eerste confrontatie deed zich vaak pas voor tegen de tijd dat men met pensioen ging, en er op dat moment enige nieuwsgierigheid ontstond naar het beleg op de toekomstige boterham. 

Veranderingen in de economie, bijvoorbeeld de toegenomen arbeidsmobiliteit, hebben er voor gezorgd dat een eerste schuchtere vorm van financiële verantwoording richting deelnemers tot stand is gekomen.  Naarmate werknemers vaker van werk veranderden, kwam de pensioenvraag dichterbij.  Wat is het pensioen dat de oude werkgever heeft toegezegd, en hoe komt mijn toekomstig pensioen er uit te zien nu mijn nieuwe werkgever ook pensioen toezegt?  De term "pensioenbreuk" deed zijn intrede. Voor de pensioenfondsen betekende de toegenomen arbeidsmobiliteit een administratieve last omdat slaperspensioenen moesten worden bijgehouden, terwijl men tegelijkertijd het zicht op de deelnemer was kwijtgeraakt. 

In die sfeer konden afspraken worden gemaakt over waardeoverdracht bij verandering van werkgever en pensioenfonds.  Aanvankelijk waren dit afspraken tussen groepen uitvoerders, gebaseerd op hun goede wil.  Voor het eerst was dit een regeling waarbij de actieve deelnemer informatie kreeg over zijn pensioenopbouw.  Later werd het een recht dat erkend werd door de wetgever.  En zo ontstond een algemeen recht op waardeoverdracht.  Ook hiermee is Nederland internationaal vooraanstaand.  De financiële verantwoording van de individuele pensioenuitvoerder is hierbij overigens beperkt.  De informatie aan de deelnemer volstaat met de vermelding van het uitzicht op pensioen als toekomstige jaarlijkse uitkering.

In de loop van de tijd zijn ook de deelnemers aan pensioenregelingen mondiger geworden.  Daarnaast is de overheid het ook als een taak van de pensioenfondsen gaan zien om hun deelnemers jaarlijks te informeren over de opgebouwde aanspraken.  Toen de afspraken over waardeoverdracht werden gemaakt, was de financiële verantwoording nog beperkt tot de werknemer die van baan veranderde.  De algemene informatieplicht bracht mee dat alle deelnemers voortaan periodiek op de hoogte worden gesteld van hun aanspraken.  Of dat in alle gevallen ook tot meer inzicht leidt bij de deelnemers, is een vraag apart. In het gezelschap van vanmiddag durf ik die vraag wel te stellen, maar u hoeft er geen antwoord op te geven.

Ik stap nu over naar ontwikkelingen in de financiële sector in het algemeen.  In een zeer dynamische financiële sector, die wordt gekenmerkt door een razendsnelle ontwikkeling van nieuwe producten en waarin een toenemende vervaging plaatsvindt van de traditionele sectoren, hebben consumenten behoefte aan heldere informatie.  Logisch, want waar marktwerking is, is transparantie noodzakelijk.  Meer transparantie bevordert een sterkere koppeling tussen kosten en baten.  Deze transparantie is van belang, niet alleen op instellingsniveau, maar ook uiteindelijk op individueel niveau.

Maar het streven naar transparantie moet niet leiden tot een onevenredige, marktverstorende, belasting van de financiële sector.  Het beeld moet niet ontstaan dat financiële instellingen de consumenten of deelnemers aan pensioenregelingen als een soort blindegeleidehond door de financiële wereld moeten gaan dirigeren.

Wel moeten consumenten en deelnemers in staat worden gesteld om zich goed te informeren, zonder eerst persé een universitaire studie te hebben afgerond.  Voor pensioenen geldt, net als voor de rest van de financiële sector, dat het niet meer voldoende is om zaken juridisch de juiste vorm te geven, met oog voor detail en exact aansluitend op wet- en regelgeving.  Met name van individuele keuzeproducten moeten consumenten (als Jip en Janneke) begrijpen wat zij ervan kunnen verwachten.  De consument wordt op deze wijze in staat gesteld om zelf te bepalen welk type product het beste aansluit bij zijn individuele voorkeuren.

Het kabinet is van mening dat de steeds grotere complexiteit van de individuele pensioenproducten met keuzemogelijkheden en beleggingsvrijheid ook in die sector vragen om een verbetering van de transparantie en om vergelijkbaarheid van informatie.  Deze opvatting wordt breed gedragen.  Zo bepleit de Ombudsman Pensioenen een verbetering van de informatieverstrekking.  En uit het rapport Solidariteit, keuzevrijheid en transparantie van het CPB uit 2000 blijkt eveneens de noodzaak tot een grotere transparantie van pensioenproducten. 

Ook de EU hecht in toenemende mate aan informatieverstrekking door pensioenuitvoerders.  Zo voorziet de ontwerprichtlijn pensioenfondsen onder meer in het recht voor deelnemers om op verzoek de beschikking te krijgen over jaarverslag en jaarrekening, en te worden geïnformeerd over hun aanspraken. 
 
De voorschriften voor pensioenuitvoerders voor voorlichting aan deelnemers zijn in ons land in 1994 voor het laatst uitgebreid en verscherpt.  Onderhand zijn ze aan herziening toe.  Het kabinet heeft de eerste contouren van de nieuwe regelgeving recent naar de Tweede Kamer gestuurd.

Hierin wordt onder meer geregeld dat werknemers na indiensttreding in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen, door middel van een toetredingsbrief, worden geïnformeerd over de deelname aan de pensioenregeling, de opbouw van pensioenrechten en de eventuele risico's die daaraan verbonden zijn.  Ook wil het kabinet voorschrijven dat deelnemers worden geïnformeerd over de hoogte van het te bereiken reglementair pensioen.  En wanneer het gaat over bij verzekeraars ondergebrachte regelingen, moeten deelnemers worden geïnformeerd over de hoogte van het verzekerde bedrag.

De voorgenomen regelgeving blijft niet beperkt blijft tot de (verplichte) pensioenregeling.  Het kabinet wil ook specifieke eisen gaan stellen aan de informatieverstrekking aan deelnemers bij het aanvragen of treffen van een vrijwillige voorziening.  Het helpt als consumenten bij het afsluiten van een vrijwillige voorziening vergelijkbaar worden geïnformeerd als bij andere financiële producten.  Ook voor vrijwillige pensioenvoorzieningen is het voornemen hiervoor de zogenaamde financiële bijsluiter verplicht te stellen.  Dit is een mooie verbetering van de transparantie over de grenzen van pensioenen en financiële marktproducten heen.  In de financiële marktsector is de bijsluiter, zoals u weet, vanaf 1 juli aanstaande verplicht voor complexe producten.

Voorts is het kabinet ook van plan de informatieverstrekking aan gewezen deelnemers van pensioenregelingen te verbeteren: zij moeten geïnformeerd worden bij wijzigingen in het indexeringsbeleid, bij de invoering van indexering, en tenminste eens in de vijf jaar over de ontwikkeling van de hoogte van de aanspraken.

Ook bij de verantwoording aan deelnemers zien we al met al een trend voor pensioenen parallel aan de marktsector.  Naar mijn verwachting zal ook de komende tijd sprake zijn van "convergentie in verscheidenheid".  Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de consument met deze transparantie gediend is, en dat de markt dan beter zijn werk kan doen.

Verantwoording naar de samenleving

In het voorgaande ben ik ingegaan op de verantwoording van de pensioenfondsen richting toezichthouder en richting deelnemers, en de trends daarin. Resteert een blik op de verantwoording aan de maatschappij. 

De enorme groei die pensioenfondsen hebben doorgemaakt heeft u een belangrijke rol gegeven in het gehele kapitaalverkeer.  Dat stelt grote eisen aan kennis en deskundigheid van de fondsbesturen.  Fondsen zijn te vergelijken met andere financiële instellingen. In die sfeer valt dan ook te begrijpen dat de overheid maatregelen heeft genomen dat grotere pensioenfondsen verplicht zijn om hun jaarverslag openbaar te maken.  Dit is een vorm van financiële verantwoording die op de maatschappij in den brede is gericht.

Een bijzondere vorm van financiële verantwoording tegenover de samenleving was het Convenant inzake de arbeidspensioenen, eind 1997.  Aanleiding voor de discussie was de zorg om de kosten van de vergrijzing en de houdbaarheid van ons pensioenstelsel, wat betreft zowel de AOW (eerste pijler) als de aanvullende pensioenen (tweede pijler).  Ook was er het besef dat rendementsontwikkelingen onzeker kunnen zijn en daarmee ook hun invloed hebben op de pensioenkosten.  Die onzekerheid is inmiddels helaas ook al duidelijk gebleken.  De afspraken betroffen onder meer de modernisering van tweedepijlerregelingen onder gelijktijdige beheersing van het kostenniveau van het collectieve deel. Uit de evaluatie van het Convenant in het voorjaar van 2001 is gebleken dat partijen de convenantafspraken zijn nagekomen.  Dit was een vorm van financiële verantwoording op collectieve basis.  In het oordeel werd uitsluitend het effect voor de gehele sector betrokken.  Gelet op het collectief behaalde resultaat is geen verantwoording gevraagd van de individuele pensioenfondsen.  Maar duidelijk is dat het collectieve resultaat alleen bereikt kon worden door de inspanning van de individuele fondsen afzonderlijk. 

Tot nu toe heb ik het gehad over pensioenfondsen in het algemeen.  Nu wil ik een zijstap maken naar verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen.  Om een solidariteitsbasis te creëren kan deelneming door de overheid verplicht worden gesteld.  De overheid vraagt dan wel dat pensioenfondsen ook verantwoording afleggen over het gebruik van hun privilege.  Via de vrijstellingsregeling moet een individueel fonds inzicht geven in het behaalde rendement ten opzichte van het gemiddelde van de markt.  Indien een bedrijfstakpensioenfonds systematisch te laag presteert, krijgen de werkgevers in die bedrijfstak de mogelijkheid om een andere uitvoerder te kiezen.  Dan krijgt de markt kans om zijn werk te doen.  
In de kabinetsnota uit 1996 "Naar meer marktwerking in de pensioensector" komt ook een performance vergelijking van de uitvoeringskosten voor.  Praktische uitwerking daarvan is echter niet mogelijk gebleken.  Het idee op zich is goed.  Indien men het privilege heeft om te mogen functioneren buiten de discipline van de markt om, dan mag men ook aangesproken worden op een efficiënte bedrijfsvoering.

Ook een ander onderdeel van die kabinetsnota is niet gerealiseerd.  Dit betreft de manier waarop men financieel afscheid van elkaar neemt, indien de wegen zich om welke reden dan ook scheiden.  De sector heeft duidelijk te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan overheidsbemoeienis met deze zaak.  Wellicht worden in voorkomende gevallen deze zaken ook goed geregeld.  Vraag blijft toch of hier nog overheidsbetrokkenheid zou moeten zijn.  Dankzij de verplichtstelling wordt in solidariteit een vermogen opgebouwd.  Als er echter een geldige reden is dat men zich aan deze solidariteit mag onttrekken, dan moet het in redelijkheid en billijkheid mogelijk zijn om voldoende vermogen mee te krijgen om elders een verdere pensioentoekomst op te bouwen, overigens zonder dat daardoor het achterblijvende fonds onevenredig wordt geschaad.  Ik constateer dat dit een vorm van financiële verantwoording is die naar buiten toe nog niet transparant is.

Afsluiting

Ik kom tot een afronding.  Vierhonderd jaar Vereenigde Oost-Indische Compagnie.  Scheiding tussen eigendom en leiding.  Aanzet tot de vorming van een kapitaalmarkt.  Behoefte aan noodzaak tot transparantie en verantwoording.  Niet alleen toen, maar ook nu en in de toekomst.  Het is mijn stellige indruk dat de financiële verantwoording niet alleen bij de overheid in ontwikkeling is maar ook bij bedrijven die gebruik maken van de kapitaalmarkt.  Kernbegrip hierbij is het laten zien van de economische realiteit.  Niet alleen op bedrijfsniveau, maar ook op productniveau.  De Enron-casus spreekt in dit geval voor zich.

De noodzaak tot transparantie en verantwoording geldt ook voor uw sector.  De Nederlandse pensioenfondsen zorgen voor de pensioenopbouw van meer dan vijf miljoen actieve deelnemers, hebben zes miljoen slapers in de boeken staan  en betalen de uitkeringen van twee miljoen pensioentrekkers.  Een zware verantwoordelijkheid.  Aan de hand van vijftig jaar geschiedenis van wetgeving rond pensioenfondsen is aangeduid dat de mate van verantwoording aan verandering onderhevig is.  Zowel de overheid als de sociale partners spelen daarbij een rol.  Dit proces gaat door in de toekomst, met steeds meer wisselwerking met de financiële sector en de trends die we daar beleven.  Voor Europa kunnen we een voorbeeld zijn.  Laten we die positie ook proberen te behouden.

Uw sector wens ik een lang leven toe en een succesvol opereren op de kapitaalmarkt.

Ik dank u voor uw aandacht.

Woordvoerder: W.F. Lelieveldt


-o-