Ministerie van Financiën

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Plein 2 2511 CR Den Haag

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

2 april 2002 FM 2002-00431 M

Onderwerp

Aanvullende informatie over de invoering van de euro

Op 28 januari j.l. heb ik u bericht over de gang van zaken rond de invoering van de euro in Nederland . U heeft om aanvullende informatie op een aantal punten gevraagd, omdat ten tijde van het verschijnen van mijn brief van 28 januari enkele elementen van de omwisseling nog niet geheel waren uitgekristalliseerd. Gaarne ga ik op uw verzoek in om deze laatste elementen toe te lichten.

1. Terugblik Commissie op euro-introductie

De omschakeling naar de euro is nu in alle eurolanden zo goed als afgesloten. Op 6 maart j.l. is er een mededeling van de Commissie verschenen, waarin de balans van de euro-introductie wordt opgemaakt (Commissiemededeling bijgevoegd). Grote problemen hebben zich in geen van de eurolanden voorgedaan. De Commissie beoordeelt de euro-introductie dan ook als zeer succesvol. De feitelijke omschakeling verliep zeer snel, vooral in Nederland en Ierland. Als succesfactoren voor de snelle omschakeling noemt de Commissie de massieve frontloading van toonbankinstellingen met euromunten en ?biljetten, de vlotte distributie van eurobiljetten via geldautomaten, het enthousiasme waarmee het publiek resterende nationale valuta bij de bank afstortte en de grote schaal waarop de detailhandel de aanbeveling heeft opgevolgd om uitsluitend wisselgeld in euro retour te geven. Veiligheidsproblemen hebben zich nauwelijks voorgedaan; het aantal incidenten lag zelfs lager dan normaal. Opvallend is ook dat voorzover valse eurobiljetten zijn opgedoken, deze allemaal van slechte kwaliteit waren.

Uit een enquête die de Europese Commissie eind januari in alle eurolanden heeft gehouden, blijkt dat het publiek (74% van de ondervraagden) zich goed voelde voorbereid. Nederland scoort met 90% het hoogst. De omschakeling werd door 78% van het publiek niet als problematisch ervaren; ook hier is Nederland met 98% topscoorder. Wel blijkt het publiek nog vaak in nationale valuta te rekenen. Eind januari zei 45% meestal nog de prijzen terug te rekenen naar de nationale munt; bij de Nederlandse ondervraagden gaf 58% aan nog meer in guldens te rekenen. Het publiek zal naar verwachting in de komende maanden geleidelijk een referentiekader in euro opbouwen.

De Commissie stelt verder vast dat hoewel er door Eurostat geen algemene prijsverhoging is geconstateerd ten gevolge van de euro-introductie, bij een groot deel van het publiek (67%) de mening overheerst dat de prijzen door de euro zijn gestegen. M.n. in Duitsland en Frankrijk (76%) gevolgd door Nederland (72%) en Ierland (71%) is dit gevoel sterk aanwezig.

2. Prijsontwikkeling

Het inflatiecijfer over januari is op 8 februari j.l. door het CBS gepubliceerd. De consumentenprijsindex daalde van 4,4% in december tot 4,0% in januari. De inflatiedaling is kleiner dan vanwege het wegvallen van het effect van de BTW-verhoging van vorig jaar uit de inflatiecijfers verwacht mocht worden. Tegenover het drukkende effect van het wegvallen van de BTW-verhoging stonden namelijk prijsontwikkelingen in een aantal sectoren die een opwaartse invloed op de inflatie hebben gehad. Zoals ik u op 11 februari heb bericht , heeft het CBS getracht te verklaren waarom de inflatie minder terugliep dan verwacht. Daarbij zijn de stijgingen in de sectoren verse groenten, planten, bloemen en brandstoffen verklaarbaar. De prijsstijgingen in de sectoren horeca en kleding/schoeisel waren niet volledig verklaarbaar en zouden mogelijk deels kunnen samenhangen met de invoering van de euro. De CBS-cijfers over februari lijken deze analyse voor wat betreft de horeca te bevestigen. De prijsstijging in de horeca was gemiddeld 6,8% (jaar op jaar), terwijl de inflatie in Nederland in februari verder terugliep tot 3,8%. De constatering dat een deel van de horecabedrijven de invoering van de euro heeft benut om de marges te verbeteren sluit ook aan bij eerdere waarnemingen van de Consumentenbond. Ook in andere landen worden in de horeca ?incidenten? waargenomen, die mogelijk aan de euro toegeschreven kunnen worden.

Overigens blijkt uit de inflatiecijfers van Eurostat dat inflatie in vrijwel alle EU-landen in januari is opgelopen. Ook bij lidstaten die niet aan de euro deelnemen viel een versnelling te constateren; het VK en Zweden behoorden zelfs tot de lidstaten waar de inflatie relatief het sterkst opliep (0,7 procentpunt stijging voor het VK en 1,3 procentpunt stijging voor Zweden). Mede op basis hiervan komt Eurostat tot de conclusie dat de euro-introductie geen opwaarts effect van enige omvang kan hebben gehad op het prijspijl in de eurozone. Eurostat gaat uit van een maximale bijdrage van 0,00 tot 0,16%-punt. Ook de ECB stelt geen aanwijzingen te hebben voor een significant opwaarts effect op het prijsniveau in de eurozone. Ik heb geen reden te veronderstellen dat het beeld in Nederland noemenswaardig afwijkt van het algemene beeld in de eurozone.

Het is mijns inziens weinig zinvol te trachten dit ?niet-significante? effect te vertalen in cijfers met vele decimalen achter de komma. Ik kan mij ook niet herkennen in de publicatie van DNB (kwartaalbericht maart 2002), waarin gesproken wordt van een mogelijk effect van 0,2 tot 0,4%-punt op het prijsniveau. Deze raming is mede gebaseerd op een enquête onder 900 detaillisten. DNB constateert dat veel bedrijven de overgang naar europrijzen hebben gecombineerd met hun reguliere prijsaanpassingen uit hoofde van de gestegen kosten van de bedrijfsvoering. Gemiddeld bedragen deze prijsverhogingen 1,4%, waarbij aangetekend wordt dat de prijsverhogingen bij de supermarkten gemiddeld lager en die bij de horeca en bij de kleinste winkels hoger uitviel. De omvang van het eventuele euro-effect valt evenwel ook uit deze enquête niet af te leiden. DNB komt tot haar berekening door de enquêteresultaten te combineren met eerdere veronderstellingen. Belangrijke conclusie blijft echter dat de prijsverhogingen als gevolg van de euro, zo ze zich al hebben voorgedaan, van tijdelijke aard zijn en dat het langere termijn effect van de euro niet anders dan prijsdrukkend kan zijn.

Naast de prijsontwikkeling in de private sector verdient de prijsstelling van overheidsdiensten aandacht. Naar aanleiding van indicaties uit de euromonitor van de Consumentenbond dat gemeentelijke tarieven (m.n. parkeren, huwelijksvoltrekkingen en pontveren) per 1 januari 2002 relatief fors omhoog zijn

gegaan, heb ik u tijdens het vragenuurtje van 29 januari j.l. toegezegd bij gemeenten en exploitanten van voetveren er op aan te dringen transparant te maken welke factoren ten grondslag liggen aan deze tariefstijgingen. De brief die ik aan alle gemeentebesturen heb gestuurd alsmede de brief van het Nationaal Forum aan de vereniging van eigenaren en exploitanten van overzetveren in Nederland (VEEON), treft u bijgevoegd aan.

De gemeenten waarvan de Consumentenbond had aangegeven dat de parkeertarieven waren gestegen heb ik gevraagd om aanvullende informatie over het parkeerbeleid voor 2002 en de relatie met particuliere exploitanten. Uit de reacties blijkt dat 9 gemeenten zich strak aan de lijn van het Nationaal Forum hebben gehouden. Zij hebben de parkeertarieven technisch omgerekend of hebben er voor gezorgd dat de tariefaanpassingen geen meeropbrengsten opleverden. Bij 6 gemeenten is het tariefsniveau in verband met prijsindexatie aangepast. Omdat de prijsindexatie in de regel om de 3-4 jaar plaatsvindt, gaat het om relatief hoge percentages. De overige 5 gemeenten hebben verschillende argumenten genoemd, waaronder de invoering van real-time parkeren, hoge kostenstijgingen en meerjarig parkeerbeleid (tariefsaanpassingen zijn dan meerjarig vastgelegd, waarbij beoogd wordt d.m.v. het prijsbeleid de parkeerdruk in gemeenten te verminderen). Ofschoon de opgevoerde argumenten begrijpelijk zijn, moet worden geconstateerd dat er in een aantal gevallen sprake is geweest van een ongelukkige timing door de tariefsverhoging samen te laten vallen met de komst van de euro. Op basis van deze signalen is er voor mij geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake is geweest van massale tariefstijgingen op onjuiste gronden. Wat betreft de particuliere exploitanten van parkeergarages, blijkt uit de informatie van geraadpleegde gemeenten dat er niet of nauwelijks sprake is van directe bemoeienis van gemeenten met de prijsstelling van particuliere exploitanten.

3. Lastenverdeling chartale omwisseling

In het Nationaal Forum van 9 februari 1999 zijn de bij de chartale omwisseling betrokken partijen overeengekomen dat een zo goed en veilig mogelijk omschakelingsscenario met zo laag mogelijk maatschappelijke kosten uitgewerkt zou moeten worden. Gestreefd werd om de daadwerkelijke omwisseling van gulden naar euro tijdens de omschakelingsperiode zoveel mogelijk buiten de toonbankinstellingen om te laten plaatsvinden en de duur van de omschakeling en daarmee ook de maatschappelijke kosten zoveel mogelijk te beperken.

Deze doelstellingen zijn meer dan gerealiseerd. De feitelijke massale omschakeling van gulden naar euro in het betalingsverkeer was grotendeels binnen een week voltrokken. Op zaterdag 5 januari werd 95% van de chartale betalingen in euro verricht. In nagenoeg 100% van de gevallen werd wisselgeld in euro gegeven. Becijferd is, dat de reductie van de periode van dubbele circulatie tot 1 maand de Nederlandse economie enkele honderden miljoenen euro zou besparen. De nog verdergaande gerealiseerde bekorting van de feitelijke omschakeling voegt daar een kostenbesparing van tenminste enkele tientallen miljoenen euro aan toe. Het gaat daarbij om bedrijfsvoeringskosten en (vooral) ook personeelskosten, met name bij toonbankinstellingen.

Ook de doelstelling om de omwisseling zoveel mogelijk buiten de toonbankinstelling om te laten plaatsvinden is geslaagd. Beoogd was dat maximaal 1/3 van de te verwachten 3 mrd terugkerende guldenmunten via dat kanaal zou lopen. Dit zijn er uiteindelijk 0,63 mrd geworden. Van de 2,45 mld guldenmunten die tot medio maart bij DNB waren teruggekeerd, is 74% (1,82 mld) via het bankwezen teruggekeerd. Dit percentage zal nog iets oplopen,

aangezien het publiek resterende guldenmunten nog bij de banken inlevert (tot 1 april tariefvrij bij eigen bank). In de eerste week van januari was er zelfs sprake

van een forse toeloop bij de banken van mensen die hun resterende guldens in euro wilden omzetten.

In mijn brief van 28 januari gaf ik reeds aan dat bij sommige bankfilialen niet de mogelijkheid werd geboden om aan de balie rechtstreeks van gulden naar euro om te wisselen. Uit het oogpunt van doelmatigheid gold als hoofdregel dat de omwisseling in twee transacties werd opgesplitst; afstorten bij de balie en opnemen bij de geldautomaat. In dit streven naar doelmatigheid mag de positie van kwetsbare groepen, voor wie het gebruik van de geldautomaat bezwaarlijk kan zijn, niet uit het oog worden verloren. In een brief aan de NVB heb ik de banken daarom gevraagd om te allen tijde ook de mogelijkheid aan te bieden de guldens rechtstreeks aan het loket om te wisselen. In haar antwoord heeft de NVB toegezegd dit onder de aandacht van de banken te brengen.

Wat betreft het door u gevraagde inzicht in de kostenverdeling tussen banken en toonbankinstellingen, wil ik opmerken dat er slechts ruwe schattingen beschikbaar zijn over de met de euro-invoering samenhangende kosten. Op basis van enquêtes van DNB zijn de kosten voor het bankwezen op ? 0,7 mld becijferd en voor de detailhandel op ? 0,6 mld. Dit op een geschat totaal van ? 4,5 tot 5 mld voor Nederland als geheel (incl. overige bedrijven, instellingen en overheid).

Daarbij dient opgemerkt te worden dat DNB de kosten van het bankwezen voor het laatst in 2000 geschat heeft. Recente eigen schattingen van de NVB komen hoger uit; de eenmalige kosten voor het bankwezen zouden op bijna ? 1 mld uitkomen (hierin zijn inbegrepen de kosten t.g.v. de (top)girale omschakeling in 1999. Voorts kwam ook de detailhandel onlangs met een eigen schatting. De Europese organisatie van de detailhandel, Eurocommerce, schat de kosten voor de detailhandel op 0,75% van de jaaromzet. Voor de Nederlandse detailhandel zou dit neerkomen op circa ? 0,5 mld. Het ligt overigens in de lijn der verwachting dat de kosten voor de Nederlandse detailhandel relatief lager zijn uitgevallen dan het Europese gemiddelde, omdat de chartale omwisseling zich in Nederland verreweg het snelste heeft voltrokken en Nederland relatief ver is gegaan in het faciliteren van de euroconversie (bijv. gratis fijndistributie, innamevergoeding guldenmunten).

Voor een juiste appreciatie van deze kosten, moet niet uit het oog worden verloren dat er tegenover deze eenmalige kosten aanzienlijke structurele baten staan. Op basis van de DNB euro-enquêtes worden de structurele baten van de euro geschat op circa ? 3 mld per jaar. Deze baten bestaan voor circa ? 1 mld uit directe baten (bijv. vermindering transactiekosten, wegvallen valutarisico, eenvoudiger boekhouding en treasury) en voor circa ? 2 mld uit indirecte baten (t.g.v. prijstransparantie, toegenomen financieringsmogelijkheden, grotere afzetmarkt e.d.).

Al met al blijft naar mijn mening de conclusie gerechtvaardigd dat de Nederlandse aanpak niet alleen heeft geleid tot een zo groot mogelijke beperking van de maatschappelijke kosten, maar ook tot een zo evenwichtig mogelijke verdeling van de lasten tussen de belangrijkste actoren (banken, toonbankinstellingen en consumenten) De thans lopende externe evaluatie (zie onder § 6) zal op mijn verzoek deze visie toetsen.

4. De bestrijding van het witwassen tijdens de euro-invoering

Zoals verwacht is het aantal meldingen bij het MOT in de periode rond de euro-invoering fors gestegen. Het aantal meldingen door banken steeg van circa 3000 in het eerste kwartaal van 2001 tot ruim 5000 in het laatste kwartaal van 2001. Vooral meldingen van transacties op basis van subjectieve indicatoren vertoonde

een stijging; van de zijde van de grootbanken was er in de loop van 2001 bijna

sprake van een verdriedubbeling. Het aantal meldingen door grootbanken van contante wisseltransacties boven de meldgrens van ? 25.000 nam in de loop van

2001 daarentegen in lichte mate af. Opmerkelijk is dat het aantal meldingen van contante wisseltransacties van kleinere banken juist sterk steeg. Mogelijk verwachtte men door bedragen bij kleinere bankinstellingen en/of kleinere bedragen om te wisselen, minder risico te lopen. Niet alleen was er een stijging van het aantal meldingen afkomstig van banken, ook het aantal meldingen van onder meer wisselkantoren en casino?s steeg in de loop van het jaar.

In totaal heeft het MOT in 2001 ruim 20.000 verdachte transacties aan de politie doorgemeld, een stijging van 84% ten opzichte van het jaar 2000. Het is moeilijk om aan te geven welk deel van deze meldingen direct verband houdt met de euro-introductie.

Op basis van voorlopige cijfers kan worden geconstateerd dat ook in januari 2002 veel meldingen van verdachte wisseltransacties zijn binnengekomen, in deze periode nu ook aanzienlijk meer bij de grotere bankinstellingen. De casino?s meldden in deze maand bovendien opvallend veel overige transacties met een witwasvermoeden.

Nederland heeft vanwege de euro-introductie handelaren in zaken van grote waarde versneld onder de meldingsplicht gebracht. Sinds 28 december 2001 moet ook deze groep ongebruikelijke transacties bij het MOT melden. Uit het aantal meldingen tot 1 maart (iets meer dan 50), blijkt dat deze sector de weg naar het MOT grotendeels nog moet vinden. Het MOT heeft evenwel op basis van meldingen van banken ook veel verbanden kunnen leggen naar verdachte transacties van goederen van grote waarde.

Het MOT heeft met het oog op de euro-introductie nauw samengewerkt met BLOM (Bureau voor de politiële ondersteuning van de landelijke officier van justitie voor de wet MOT) om doelgericht zaken te selecteren waarop de HARM-methode toegepast kon worden. Bij de HARM-methode draait het om het snel beschikbaar komen van meldingen over verdachte financiële transacties. Wanneer transacties vermoedelijk verband houden met criminaliteit gaan HARM-teams zo snel mogelijk over tot aanhouding van verdachten en inbeslagneming van het geld. In verband met de euroconversie riep de Minister van Justitie een landelijke HARM-voorziening in het leven van 22 extra rechercheurs. Deze voorziening ondersteunt de regionale politiekorpsen bij snelle interventies of doet zonodig zelfstandig onderzoek.

In totaal zijn in de periode augustus 1999 tot en met januari 2002 bij 135 acties 176 verdachten aangehouden, waarbij bijna ? 50 mln in beslag is genomen. Zoals in de nota integriteit financiële sector en terrorismebestrijding is aangekondigd, zal de HARM-voorziening, die aanvankelijk eind 2003 zou aflopen, op structurele basis voortgezet worden.

5. Omschakeling publieke sector

De meeste overheidsdiensten hadden in de derde week van januari te maken met de eerste massabetalingen in euro (salarissen, uitkeringen e.d.). In mijn brief van 28 januari gaf ik aan dat de eerste indicaties waren dat deze betalingen goed verliepen. In de daaropvolgende weken is dit beeld onvanderd positief gebleven; er zijn geen meldingen van problemen met de betaalruns in januari. Wel hebben banken in januari nog betaaltapes met guldenbetalingen geaccepteerd (enkele procenten van het totaal) in overleg met de betrokken cliënten. Ook enkele overheidsdiensten, waaronder gemeentelijke diensten en politieregio?s hebben

betaaltapes met guldenbetalingen aangeboden. Veelal ging het hierbij om diensten die hun systemen later in januari converteerden. Op mijn verzoek is evenwel medio februari een einde gekomen aan de verwerking van guldentapes. In de tweede helft van februari zijn nog slechts enkele guldentapes aan banken

aangeboden. In deze gevallen zijn de tapes teruggestuurd met het verzoek aan de cliënt om nog uitsluitend betaalopdrachten in euro aan te bieden.

Ook wat betreft de euro-conversie bij provincies is het beeld positief. Een rondgang langs de provincies leert dat er zich geen noemenswaardige problemen hebben voorgedaan. Bij de waterschappen zijn er evenmin problemen bij de omschakeling gemeld; de eerste belastingaanslagen zijn inmiddels verstuurd zonder dat hierover meldingen van fouten zijn binnengekomen.

Evenmin zijn er problemen geconstateerd bij organisaties die op 1 januari een reorganisatie ondergingen. Enige zorg was er aanvankelijk met name over de samenloop van de euro-introductie en de reorganisatie van de sociale zekerheid. Door de informatiesystemen al voorafgaande (in de tweede helft van december) aan de reorganisatie te converteren, de europrojectgroepen tijdens de reorganisaties intact te houden en de continuïteit in de besluitvormingsstructuur te verzekeren, konden de risico?s worden geminimaliseerd.

6. Slot en evaluatie

De coördinerende activiteiten van het ministerie van Financiën ten aanzien van de euro-introductie zijn thans zo goed als afgesloten. Eind mei volgt nog de afsluitende financiële rapportage van DNB aan Financiën over de distributie van de munten en biljetten en de eurokit. Tevens zullen eind mei de resultaten van de externe evaluatie van de omschakeling van gulden naar euro aan mij worden aangeboden. De evaluatie beoordeelt de effectiviteit en de efficiëntie in vier deelonderzoeken (het publieke domein; het private domein; de chartale omschakeling en de publieksvoorlichting). In opdracht van Justitie en BZK wordt ook de veiligheidsdimensie geëvalueerd. In de loop van juni zal ik, mede namens mijn betrokken collega's, de Kamer informeren over de uitkomsten van de evaluaties.

DE MINISTER VAN FINANCIEN,


---

Kamerstuk 25107, nr 61 d.d. 28 januari 2002.

Kamerstuk 28000, nr 26 d.d. 11 februari 2002

Kamerstuk 28106, nr 2 d.d. 23 november 2001.