Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
De Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
I&H. 2002/469
datum
02-04-2002
onderwerp
Rundvleesprijzen
TRC 2002/3156
bijlagen
2
Geachte Voorzitter,
Tijdens het debat over de begroting van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor het jaar 2002 heb ik uw Kamer - mede naar aanleiding van de motie-Atsma/Stellingwerf (Kamerstukken II, 2001-2002, 28 000 XIV, nr. 45) toegezegd om het LEI een studie te laten uitvoeren naar de prijsopbouw en -vorming van vee en vlees in Nederland.
datum
02-04-2002
kenmerk
I&H. 2002/469
bijlage
Het LEI heeft inmiddels het onderzoek afgerond. Bijgaand ontvangt u
het rapport.
De voornaamste conclusies uit dit onderzoek zijn:
1. Op consumentenniveau zijn in Nederland de prijzen van vlees
gestegen. Wel zijn de prijsstijgingen voor rundvlees
achtergebleven bij die voor andere vleessoorten. Eenzelfde beeld
doet zich voor in Duitsland en Frankrijk. De reden daarvoor is
vooral de stijging van de kosten in de slachtfase. Deze
kostenstijging is het gevolg van extra uitgaven voor het testen
van dieren op BSE. Verder zijn er extra kosten voor arbeid en
opslag vanwege het verwijderen van SRM-materiaal en vanwege het
moeten wachten op de uitslag van de testen alvorens het vlees
afgevoerd mag worden. Ten slotte zijn er minder opbrengsten uit de
verkoop van slachtbijproducten, omdat deze voor een deel nu tot
het SRM-materiaal behoren en vanwege een geringere vraag naar deze
producten.
2. De hogere kosten hebben de slachterijen vanwege hun marktpositie
vooral richting veehouders kunnen afwentelen. Een belangrijke
reden daarvoor is, dat het Nederlandse aanbod op de markt voor
vers vlees concurreert met vlees uit andere landen. Niet in al die
landen komt BSE voor en bovendien verschilt per land de omvang van
de kosten die doorberekend worden naar de slachterijen. Ook het
relatief geringe aantal aangeboden runderen per producent is een
reden voor hun geringe marktmacht.
3. In Frankrijk en Duitsland is net als in Nederland sprake van een
overheidsbeleid gericht op het geheel of gedeeltelijk
doorberekenen van de kosten in de keten. In Duitsland wentelen de
slachterijen deze kosten af naar de agrarische producenten. In
Frankrijk wordt hiervoor een heffing op de consumentenprijs
gelegd. Wel lopen de kosten tussen de verschillende landen nogal
uiteen.
4. De overeenkomst in prijsontwikkelingen tussen de verschillende
landen maakt duidelijk dat sprake is een Europese markt voor
(rund)vlees, waarop veranderingen in vraag en aanbod eenzelfde
effect hebben in alle landen. De geconstateerde verschillen tussen
de EU-lidstaten zijn het gevolg van de wijze waarop wordt omgegaan
met de extra kosten: in Frankrijk betaalt de consument de extra
kosten en in Duitsland de producent.
5. De verschillende manieren waarop de extra kosten in de lidstaten
worden gefinancierd zorgen ervoor dat de genoteerde marktprijzen
geen uniform beeld geven van de marktsituatie. Ook leidt dit ertoe
dat Europese marktmaatregelen niet in alle lidstaten even goed
functioneren.
Uit de conclusies van het LEI blijkt dat de prijsontwikkeling in
Nederland voor wat betreft de prijs van vlees op consumentenniveau
gelijke tred houdt met de prijsontwikkeling in landen als Duitsland en
Frankrijk. De bijdrage van de overheid aan de BSE-kosten en de wijze
waarop de overige kosten in de keten zijn doorberekend, hebben hier,
gezien de prijsontwikkeling die zich in Nederland, Duitsland en
Frankrijk voordoet, slechts beperkt invloed op.
Het LEI-rapport bevestigt dat er verschillen bestaan tussen lidstaten
voor wat betreft de omvang van de extra kosten en de wijze waarop deze
in de keten worden doorberekend. Dit heeft gevolgen voor de genoteerde
marktprijzen.
Geconcludeerd wordt dat in Nederland en in Duitsland de kosten
grotendeels worden neergelegd bij de veehouders. Bij eerdere
gelegenheden heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de
overheid heeft bijgedragen en nog steeds bijdraagt aan de BSE-kosten
om de lasten voor de sector (zowel slachterijen als veehouders) te
verminderen. In mijn brief van 27 november 2001 (Kamerstukken II,
2001-2002, 24668 nummer 73) heb ik aangegeven op welke wijze in 2001
en 2002 in totaal circa EUR 122 mln. wordt besteed.
Ik blijf van mening dat de overheid hiermee in voldoende mate
bijdraagt aan lastenvermindering voor de sector. Daarnaast is ruimte
gegeven om de kosten te verminderen. Zo worden verplichte BSE-testen
inmiddels uitgevoerd door private laboratoria. De wijze waarop de
resterende kosten vervolgens in de keten worden doorberekend vind ik
een verantwoordelijkheid van de sector zelf.
Het op een andere manier doorberekenen van de BSE-kosten laat ik
derhalve primair over aan onderlinge marktpartijen. Een
consumentenheffing, zoals in Frankrijk wordt gehanteerd, acht ik op
dit moment in Nederland niet opportuun.
In de discussie over de financieringssystematiek voor de destructie
van kadavers heb ik aangegeven dat een dergelijke heffing naar mijn
mening alleen in Europees verband ingevoerd kan worden. Bovendien is
de Franse heffing mogelijk een ongeoorloofde vorm van staatssteun,
waardoor de heffing wellicht in strijd is met het Europees recht.
De grote diversiteit in het doorberekenen van BSE-kosten in de verschillende EU-lidstaten kan alleen door harmonisatie op Europees niveau worden voorkomen. Dit blijkt echter een moeizaam en traag traject. Zoals eerder toegezegd blijf ik mij hiervoor inspannen.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst
Bijlagen:
Rapport 'Prijsontwikkelingen in de rundvleesketen (PDF-formaat, 841
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
http://www.minlnv.nl/infomart...2002/par02111.htm
.
Kb)'
Motie-Atsma/Stellingwerf (Niet in elektronische vorm beschikbaar)
---