Centrale Raad van Beroep Utrecht

Terecht gebruik gemaakt van de bevoegdheid van het horen af te zien.
Bron: Centrale Raad van Beroep Utrecht

Datum actualiteit: 2-04-2002

Het bestuursorgaan heeft op grond van de afgegeven verklaring terecht afgezien van de hem ingevolge art. 7:3, aanhef en onder c, van de Awb toekomende bevoegdheid van het horen af te zien. De Raad is niet tot het oordeel gekomen dat het orgaan in dit geval van de bevoegdheid geen gebruik had behoren te maken vanwege het feit dat nadien de bezwaarverzekeringsarts een rapport heeft uitgebracht. Noch de specifieke, op het horen in de bezwaarfase en het toezenden van stukken na dat horen toegespitste bepalingen in afdeling 7.2 Awb, noch de overige bepalingen in deze afdeling regelen de verplichting dit rapport ter kennis van betrokkene te brengen. Een dergelijke verplichting valt ook niet te ontlenen aan het in art. 3:2 Awb vervatte zorgvuldigheidsbeginsel dan wel aan hetgeen aan de beginselen van goede procesorde, voor zover al van toepassing in de bezwaarprocedure van die beginselen sprake kan zijn. Dit rapport bevat geen nieuwe feiten en/of omstandigheden, welke tot een nadere of aanvullende standpuntbepaling noopt. De Raad merkt nog op dat ook het als een beleidsregel in de zin van art. 1:3, vierde lid, Awb aan te merken Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 1998, niet behoort te leiden tot het afzien in dit geval van de bevoegdheid van het orgaan op grond van art. 7:3 van de Awb dan wel tot het aannemen van de verplichting tot toezending van het rapport.

Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AE0508
(Zie het originele bericht)