Ministerie van Justitie

26.03.2002

Wet toetsing levenbeeindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding treedt op 1 april 2002 in werking

Op 1 april aanstaande treedt de wet Toetsing levenbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in werking. Dat staat in het inwerkingtredingsbesluit dat vandaag is gepubliceerd in het staatsblad (2002, 165) Daarmee heeft Nederland voor het eerst een wettelijke regeling die aangeeft wanneer hulp bij zelfdoding door een arts of levenbeëindiging op verzoek van de patiënt door een arts, is toegestaan. De wet beoogt de rechtszekerheid van de patiënt en de arts in dit soort gevallen te vergroten. De wet is vorig voorjaar aanvaard in het Nederlandse parlement. De tijd tot de inwerkingtreding is gebruikt om de uitvoering van r de nieuwe wet goedvoor te bereiden.

Praktijk tot 1 april 2002

Onder de oude regels was levensbeëindiging op verzoek strafbaar, maar werd er niet vervolgd als was voldaan aan zorgvuldigheidseisen. Tot de zorgvuldigheidseisen behoorde dat de patiënt een vrijwillig en weloverwogen verzoek had gedaan, dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden, dat er een tweede arts was geconsulteerd en dat de levenbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch verantwoord werd uitgevoerd. Verder gold een meldingsplicht voor de arts na een geval van levenbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding. Het handelen van de arts werd vervolgens op zorgvuldigheid getoetst door een regionale toetsingscommissie. Het oordeel van de toetsingscommissie gold als zwaarwegend advies voor het Openbaar Ministerie dat uiteindelijk in alle gevallen beslist of er vervolging wordt ingesteld.

De praktijk na 1 april 2002

Met de nieuwe wet blijft euthanasie in zijn algemeenheid strafbaar. De wet geeft in zogenoemde bijzondere strafuitsluitingsgronden uitzonderingen op deze strafbaarheid. Het wetboek van strafrecht noemt twee voorwaarden voor straffeloosheid van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding door een arts:

1. Hij moet voldoen aan de zorgvuldigheidseisen, welke zijn opgenomen in een afzonderlijke wet, te weten de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding; 2. Hij moet zijn handelen melden aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig hetgeen daaromtrent is bepaald in de Wet op de lijkbezorging.

De nieuwe wettelijke regels veranderen inhoudelijk niets aan de gronden waarop levenbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding wordt toestaan. De zorgvuldigheidseisen zijn wel iets uitvoeriger geformuleerd. De zorgvuldigheidseisen in de wet houden in dat de arts: a. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt;
b. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt;
c. de patiënt heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens vooruitzichten;
d. met de patiënt tot de overtuiging is gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was;
e. ten minste een andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd; f. die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in de onderdelen a tot en met d;
g. de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig heeft uitgevoerd.

Toetsingscommissies

De vijf regionale toetsingscommissies blijven in het nieuwe wetsvoorstel bestaan maar hun rol wordt een andere. Zij blijven beoordelen of een geval van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding voldoet aan de zorgvuldigheidscriteria. Indien de commissie van oordeel is dat de arts zorgvuldig heeft gehandeld, is daarmee de zaak afgedaan. Alleen als dat niet het geval is wordt een zaak ter kennis gebracht van het Openbaar Ministerie. Uiteraard heeft het Openbaar Ministerie de bevoegdheid om bij een vermoeden van strafbare feiten zelf onderzoek in te stellen.

Een commissie bestaat uit een oneven aantal van ten minste drie leden. In elk geval maken deel uit van de commissie een jurist, tevens voorzitter, een medicus en een deskundige op het gebied van ethische of zingevingvraagstukken. Voor elk van de disciplines worden een of meer plaatsvervangende leden benoemd. In voorkomend geval zal de commissie het door haar gegeven oordeel achteraf, in een persoonlijk onderhoud met de arts kunnen toelichten. De commissie kan zodoende inzicht bieden in het beoordelingsproces en aan de arts feedback geven over de door hem gevolgde werkwijze.

Door het uitbrengen van jaarverslagen waarin, geanonimiseerd, zoveel mogelijk openheid van zaken wordt gegeven over de wijze waarop zij concrete gevallen aan de zorgvuldigheidscriteria hebben getoetst, zullen de commissies verder kunnen bijdragen aan het maatschappelijk inzicht in en de controle op levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Uiteindelijk wordt door alle genoemde aspecten het zorgvuldig handelen door de arts bevorderd.

Om de eenheid van de oordelen van de verschillende toetsingscommissies te bewaken is voorzien in een periodiek overleg tussen de voorzitters van de commissies, in aanwezigheid van vertegenwoordigers van het College van procureurs-generaal en van de Inspectie voor de Gezondheidszorg van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid.

De regels over de commssies zijn opgenomen in een algemene maatregel van bestuur die is gepubliceerd in het Staatsblad (2002, 141).

Minderjarigen

In de wet is ook een regeling opgenomen voor verzoeken om levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding door minderjarigen. Naar algemeen wordt aangenomen kan ook bij minderjarigen het oordeel des onderscheids aanwezig zijn om tot een verantwoord en weloverwogen verzoek om levenbeëindiging te komen. In de wetgeving is, voor wat betreft te onderscheiden leeftijdscategorieën, aangesloten bij de bestaande regels over medisch handelen ten aanzien van minderjarigen. Zestien- en zeventien-jarigen kunnen in beginsel zelfstandig beslissen. Hun ouders moeten wel in de besluitvorming over de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding worden betrokken. Bij twaalf tot zestienjarigen is de instemming van ouders of voogd vereist. De arts moet overigens ook bij de inwilliging van een verzoek van een minderjarige aan de hierboven genoemde zorgvuldigheidseisen voldoen.

Wilsverklaringen

Tot slot biedt de wet een expliciete erkenning van de geldigheid van schriftelijke wilsverklaringen omtrent levenbeëindiging (zogenoemde euthanasieverklaringen). De aanwezigheid van een schriftelijke wilsverklaring betekent, dat de arts zodanige verklaring kan beschouwen als overeenstemmend met de wil van de patiënt. De verklaring heeft dezelfde status als een concreet verzoek om levensbeëindiging. Zowel een mondeling als een schriftelijk verzoek legitimeert de arts het verzoek in te willigen. Hij is hiertoe nooit verplicht. En hij mag dit alleen met inachtneming van de overigens in het wetsvoorstel genoemde zorgvuldigheidseisen. In elk geval moet de arts de overtuiging hebben gekregen dat de patiënt uitzichtloos en ondraaglijk lijdt. Als dit niet het geval is, zal hij, ongeacht wat daarover in de wilsverklaring is opgenomen, het verzoek om levensbeëindiging niet inwilligen.

De formulieren die de arts die euthanasie toepast, moet invullen, zijn opgenomen in het Staatsblad 2002,140.

Voor vragen of commentaar met betrekking tot de inhoud van deze pagina's kunt u terecht bij de Directie Voorlichting van Justitie, telefoon: (070) - 3706850,
email: voorlichting@minjus.nl,
fax: (070) - 3707594

Laatst gewijzigd: 26-03-2002