Commissie Gelijke Behandeling
COMMISSIE GELIJKE BEHANDELING
Gewetensbezwaarden hoeven geen homohuwelijken te sluiten
Twee gemeenten in Nederland sloten gewetensbezwaarden uit van
(her)benoeming tot (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand,
omdat zij geen huwelijken wilden sluiten tussen personen van gelijk
geslacht. Hiermee hebben deze gemeenten indirect onderscheid gemaakt
op grond van godsdienst, zo oordeelt de Commissie gelijke
behandeling.
Op 1 april 2001 is de Wet openstelling huwelijk in werking getreden.
Hierdoor is het voor personen van gelijk geslacht mogelijk geworden
met elkaar in het huwelijk te treden. In deze wet is geen regeling
getroffen voor trouwambtenaren met gewetensbezwaren tegen een
dergelijk huwelijk. Gemeenten moesten zelf voor een praktische
oplossing zorgen. Tijdens het parlementaire debat over het
wetsvoorstel is aangegeven dat een gemeente er bijvoorbeeld voor kon
kiezen om een andere ambtenaar het werk over te laten nemen of
desnoods een ambtenaar uit een naburige gemeente in te zetten. De twee
bovengenoemde gemeenten stelden als functie-eis dat alle ambtenaren
van de burgerlijke stand verplicht waren alle voorkomende huwelijken
te sluiten.
De genoemde functie-eis is op zich neutraal, omdat een trouwambtenaar
ook op andere dan religieuze gronden gewetensbezwaren zou kunnen
hebben tegen het sluiten van een huwelijk tussen personen van gelijk
geslacht. De gemeenten maken door het stellen van deze functie-eis dan
ook geen direct onderscheid op grond van godsdienst. Relatief gezien
worden echter meer mensen met een religieuze achtergrond getroffen.
Hierdoor is er sprake van indirect onderscheid op grond van
godsdienst.
De Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) bepaalt dat het in deze wet
neergelegde verbod van onderscheid niet geldt ten aanzien van indirect
onderscheid dat objectief is gerechtvaardigd. Omdat beide gemeenten
over voldoende trouwambtenaren beschikken die geen gewetensbezwaren
hebben, kunnen huwelijken tussen personen van gelijk geslacht zonder
enig probleem en op gelijke voet met andere huwelijken worden
voltrokken. Zeker gelet op het geringe aantal homohuwelijken waarmee
ze in de praktijk te maken hebben. Er bestaat dan ook geen objectieve
rechtvaardiging voor de functie-eis.
Op grond van bovengenoemde afwegingen concludeert de Commissie dat de
gemeenten ongerechtvaardigd indirect onderscheid hebben gemaakt op
grond van godsdienst en dus in strijd met de wet hebben gehandeld.
---
----