Ministerie van Financiën
Persbericht
PERS-2002-081
Den Haag, 29 maart 2002
Antwoorden aan de staatssecretaris van Financiën op vragen van het lid van de Tweede Kamers der Staten-Generaal Dijsselbloem (PvdA) over de fiscale bijtelling voor het bedrijfsbusje.(Ingezonden 27 februari 2002)1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer files door fiscale bijtelling bedrijfsbusje»? 1)
2
Bent u op dit moment in overleg met VNO-NCW en andere organisaties van werkgevers en werknemers, over de fiscale behandeling van bedrijfswagens, mede naar aanleiding van de brief van 31 januari jl.? 2)
3
Maakt de zogenaamde 10/30 maatregel, waardoor woon-werkverkeer deels als privégebruik moet worden beschouwd met een extra fiscale bijtelling als gevolg, het belastingplichtigen onmogelijk om op basis van een verklaring van de werkgever te opteren voor de nul-bijtelling?
4
Deelt u de mening dat er sprake is van een onbedoeld negatief neveneffect als steeds meer werknemers als gevolg van de 10/30 maatregel extra woon-werk ritten gaan maken met de eigen auto, om de bestelbus 's ochtends op te halen en 's avonds bij het bedrijf af te leveren?
5
Bent u bereid in de belastingwetgeving de grijs-kenteken bestelwagens anders te behandelen dan de luxe lease-auto vanuit het gegeven dat de luxe lease-auto als een extra beloningsbestanddeel voor de betrokken werknemer geldt en de bestelbus niet?
6
Wat is uw reactie op het door VNO-NCW gesignaleerde probleem van de onverzekerbaarheid van bestelauto's die door de werknemers niet meer mee naar huis worden genomen en daardoor gedurende de nacht bij de onderneming geparkeerd worden?
7
Bent u bereid de nieuwe fiscale regels voor het woon-werkverkeer, de zgn. 10/30 maatregel, aan te passen voor werknemers die op onregelmatige tijden beschikbaar moeten zijn, bijvoorbeeld vanwege avond-, nacht of weekenddiensten, en daarom de bedrijfsauto mee naar huis moeten nemen?
8
Is het waar dat de carpoolregeling voor de afstanden tot 10 kilometer geen soelaas biedt, omdat een van de vereisten voor de carpoolregeling is dat de reisafstand meer dan 10 kilometer moet zijn? Bent u bereid deze vereiste aan te passen?
1 «Meer files door fiscale bijtelling bedrijfsbusje», De Telegraaf, 25 februari jl.
2 Brief van VNO-NCW aan de staatssecretaris van Financiën van 3 januari jl. inzake de Bestelauto in woon/werkverkeer; in afschrift aan de leden van de vaste commissie voor Financiën.
Antwoorden
1.
Ja.
2. t/m 8.
Met ingang van januari 2002 is de fiscale behandeling van de auto van de zaak op een tweetal punten gewijzigd:
a. voor de categorie bestelauto's die niet op één lijn kunnen worden gesteld met personenauto's is een bijzondere regeling geïntroduceerd, op basis waarvan de fiscale bijtelling in beginsel wordt beperkt tot 10% van de catalogusprijs van de auto;
b. met het oog op de nadere afstemming van de fiscale behandeling van de niet voor deze 10%-regeling kwalificerende bestelauto's en personenauto's enerzijds en de fiscale behandeling van een eigen personenauto anderzijds, is het met deze auto's afgelegde woon-werkverkeer medebepalend geworden
voor de hoogte van de fiscale bijtelling.
Mede naar aanleiding van de signalen die ik de afgelopen tijd heb ontvangen van werkgevers- en werknemersorganisaties heb ik de regeling opnieuw bezien. Met name de gevolgen voor werknemers aan wie een bestelauto ter beschikking is gesteld, die - naast het woon-werkverkeer - niet voor
privé-doeleinden mag worden gebruikt, blijken in de praktijk als een groot knelpunt te worden gezien. Een ander belangrijk bezwaar betreft de gevolgen voor werknemers met frequent wisselende arbeidsplaatsen. Om deze knelpunten weg te nemen keur ik - vooruitlopend op een wijziging van de
desbetreffende wettelijke bepalingen - goed, dat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 de volgende wijzigingen kunnen worden toegepast:
1. Voor bestelauto's die kwalificeren voor de 10%-regeling kan worden volstaan met een bijtelling van 2,5% indien deze bestelauto's naast het woon-werkverkeer niet voor privé-doeleinden worden gebruikt;
2. Bij de berekening van de fiscale bijtelling voor bestelauto's die kwalificeren voor de 2,5%-regeling wordt de catalogusprijs tot een maximum van ¤ 18.000 in aanmerking genomen, zodat de bijtelling voor deze bestelauto's nooit hoger kan uitkomen dan ¤ 450 per jaar;
3. Voor bestelauto's die kwalificeren voor de 2,5%-regeling kan de bijtelling op verzoek worden aangemerkt als een tegen het enkelvoudige tarief bij de werkgever te belasten eindheffingsbestanddeel; afhankelijk van een nader te bepalen hoogte van dit tarief bedragen de lasten voor de
werkgever dan ca. maximaal ¤ 225 per jaar per bestelauto. Hiermee worden de lasten voor werkgevers die willen compenseren fors gereduceerd, zonder dat werkgevers tot deze compensatie worden gedwongen.
4. Daarnaast heb ik, zoals ik heb meegedeeld in de vandaag verzonden antwoorden op vragen van het lid De Vries, de zogenoemde 40-dagenregeling die van belang is om te bepalen of er sprake is van regelmatig woon-werkverkeer zowel voor een ter beschikking gestelde (bestel)auto als voor een eigen auto
verruimd naar een 60-dagenregeling.
De onder 1, 2 en 3 genoemde punten mogen worden toegepast; als de huidige regeling gunstiger uitpakt kan daar onverkort gebruik van worden gemaakt.
De bovengenoemde goedkeuring geldt voor wat betreft de punten 1, 2 en 4 eveneens voor de situatie waarin een (bestel)auto ter beschikking staat aan de zelfstandige ondernemer of aan degene die resultaat uit overige werkzaamheden geniet.
Mijns inziens zijn hiermee de belangrijkste knelpunten weggenomen. Mede gelet op de beoogde afstemming van de fiscale behandeling van het woon-werkverkeer met een eigen auto enerzijds en het woon-werkverkeer met een ter beschikking gestelde auto anderzijds is het mijns inziens niet mogelijk om
alle consequenties van de met die afstemming samenhangende aanpassing van die regeling weg te nemen. Voor werknemers aan wie een bestelauto ter beschikking is gesteld die wordt gebruikt voor het woon-werkverkeer over een afstand van niet meer dan 10 kilometer of meer dan 30 kilometer, geldt met
ingang van 1 januari 2002 nog steeds een fiscale bijtelling, zij het dat deze zoals hiervoor is aangegeven voor een deel van de bestelauto's aanzienlijk wordt verlaagd. Anders dan in 2001 kunnen deze werknemers niet opteren voor een nihil-bijtelling op basis van een verklaring van de
werkgever. Daarmee verkeren zij met ingang van 1 januari 2002 in dezelfde positie als werknemers die deze reisafstand met hun eigen auto afleggen en hiervoor geen respectievelijk slechts een gedeeltelijke, onbelaste vergoeding kunnen ontvangen. Dat dit onder omstandigheden er toe kan leiden, dat
werknemers extra woon-werkritten met de eigen auto gaan maken acht ik minder waarschijnlijk; bij reizen met eigen vervoer kan immers slechts een gedeeltelijke onbelaste vergoeding worden gegeven.
Zoals hiervoor is aangegeven zijn de maatregelen uitsluitend bedoeld ter nadere afstemming op de fiscale behandeling van het woon-werkverkeer met een eigen auto en spelen andere motieven - zoals al dan niet de verzekerbaarheid - geen rol. Deze factoren moeten mijns inziens buiten het fiscale
kader worden beoordeeld.
Voor bestelauto's met een dubbele rij zitplaatsen is al eerder een oplossing aangedragen. Voor deze categorie bestelauto's kan de bijtelling tot nihil worden teruggebracht door gebruik te maken van de carpoolregeling zoals deze vooruitlopend op wetswijziging is opgenomen in het besluit
van 30 januari 2002 nr. DGB2001/1744M. Deze regeling sluit naadloos aan bij de voorwaarden die gelden voor de carpoolregeling bij het gebruik van een eigen auto, zoals bijvoorbeeld dat carpoolen over een afstand van meer dan 10 kilometer moet plaatsvinden.
In het hiervoor genoemde besluit van 30 januari 2002 is eveneens een goedkeurende regeling opgenomen voor werknemers die een auto ter beschikking krijgen voor een wacht- of oproepdienst. Alle tijdens de wachtdienst gereden privé- en zakelijke kilometers, dus ook die voor het aansluitende
woon-werkverkeer, worden op grond van deze goedkeuring als zakelijk aangemerkt indien is voldaan aan de gestelde voorwaarden. Indien de auto daarentegen ter beschikking wordt gesteld voor reguliere avond-, nacht- of weekenddiensten, is er naar mijn mening geen aanleiding voor een bijzondere
tegemoetkoming. Ook bij een eigen auto worden de reizen tussen de woning en de arbeidsplaats in die situatie behandeld als regulier woon-werkverkeer, waarvoor slechts in beperkte mate een onbelaste vergoeding kan worden gegeven.
In de financiering van deze voorstellen is voorzien. Precisering hiervan zal plaatsvinden in het wetsvoorstel waarin deze maatregelen worden uitgewerkt.
Eerder heb ik aangegeven dat de vraag of werknemers met een ter beschikking gestelde bestelauto al dan niet gecompenseerd moeten worden een zaak is van werkgevers en werknemers. Door de kosten van een eventuele compensatie fors te reduceren ben ik van mening de voorwaarden te hebben geschapen
waaronder werkgevers en werknemers er met elkaar uit kunnen komen. De overheid zal als werkgever een dergelijke compensatie aanbieden aan een nader af te bakenen deel van haar werknemers.