Partij van de Arbeid
Den Haag, 28 maart 2002
VRAGEN VAN HET LID HORN (PVDA) AAN MINISTERS BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN
JUSTITIE
1. Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse gedetineerden vastzitten in Thailand?
2. Kunt u aangeven voor welke delicten deze gedetineerden vastzitten en
welke de tegen hen uitgesproken straffen zijn?
3. Hoe beoordeelt de regering het rechtsklimaat en de kwaliteit van de
rechtspleging in Thailand? Kan dit als een evenwichtig en rechtvaardig
rechtssysteem worden beschouwd, waarin Nederland vertrouwen heeft?
4. Bent u ook van mening dat, met name als het gaat om drugssmokkel en
vergelijkbare delicten, de opgelegde strafmaat in Thailand in geen
verhouding staat met de maximaal op te leggen straf voor vergelijkbare
delicten in Nederland of in andere landen van de Europese Unie? Deelt u de
mening dat een buitenproportionele strafmaat in een ander land juist een
belangrijk argument kan zijn om een WOTS-verdrag (1) met dat andere land aan
te gaan?
5. Kunt u aangeven waarom Thailand niet is toegetreden tot een WOTS-verdag,
waardoor Nederlandse gedetineerden hun straf in Nederland uit zouden kunnen
zitten?
6. Wilt de regering er bij Thailand op aandringen dat dit land zich aansluit
bij het Verdrag Overbrenging Gevonniste Personen van de Raad van Europa, dan
wel een bilateraal verdrag sluit met Nederland?
7. Hoe beoordeelt u de perspectieven om in de toekomst een WOTS-verdag met
Thailand aan te gaan? Met welke middelen zou de sluiting van een dergelijk
verdrag bespoedigd kunnen worden?
8. Kunt u aangeven op welke wijze Nederland in Thailand in de praktijk
opkomt voor daar verblijvende gedetineerden met een Nederlandse
nationaliteit?
(1) Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen