OPTA
Beleidsregels inzake de regulering A
van mobiele terminating tarieven
OPTA/IBT/2002/2200802 Bijlage(n): 4
28 maart 2002
Hoofdstuk 1 Inleiding
1. Het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college)
publiceert hierbij zijn beleidsregels voor de regulering van mobiele terminating tarieven (hierna: MTA
tarieven). Met deze beleidsregels formuleert het college het beleid op basis waarvan hij het maximaal
redelijke MTA tarief heeft bepaald, aan de hand waarvan hij de redelijkheid van de door een mobiele
aanbieder gehanteerde MTA tarieven zal beoordelen.
2. Onder mobiele aanbieders worden in deze beleidsregels verstaan aanbieders van mobiele openbare
telecommunicatienetwerken of -diensten die tarieven hanteren voor het termineren van
telefoonverkeer bij mobiele eindgebruikers.
3. Deze beleidsregels zijn op grond van artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb) opgesteld met inachtneming van de bevoegdheden, die het college krachtens artikel
6.1 juncto artikel 6.3 van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) toekomen. Het college zal deze
beleidsregels toepassen als beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb).
4. De beleidsregels zijn verder als volgt ingedeeld. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het
juridisch kader geschetst. Hoofdstuk 3 beschrijft de invulling die het college bij het beoordelen van
MTA tarieven aan het begrip `redelijkheid' geeft, terwijl hoofdstuk 4 de door het college te hanteren
feitelijke beoordelingssystematiek behandelt. De beleidsregels worden besloten met enkele algemene
slotbepalingen. Voorts is het ter zake van de indeling van de beleidsregels relevant op te merken dat
de bij deze beleidsregels behorende bijlage I een nadere toelichting van de door het college
ingenomen standpunten bevat.
Voorgeschiedenis
5. Op 13 juni 2001 heeft KPN Mobile The Netherlands B.V. het college verzocht om de redelijkheid te
beoordelen van de door Telfort Mobiel B.V. voor het termineren van telefoonverkeer op haar mobiele
netwerk gehanteerde tarieven. Vanwege het geschiloverschrijdende karakter van de problematiek
samenhangend met de MTA tarieven, heeft het college besloten zijn beleid inzake de beoordeling van
de MTA tarieven op redelijkheid in beleidsregels neer te leggen. Dit alvorens in het geschil tussen
KPN Mobile en Telfort tot een besluit te komen.
6. Door middel van het op 19 december 2001 gepubliceerde consultatiedocument `De regulering van
mobiele terminating tarieven' zijn marktpartijen ten aanzien van de door het college voorgenomen
beleidsregels geconsulteerd1. Als onderdeel van de consultatieprocedure is op 25 januari 2002 een
hoorzitting gehouden. De mondelinge en schriftelijke reacties zijn bij het opstellen van deze
beleidsregels betrokken2.
Beschrijving van de dienst call termination van mobiele aanbieders
7. De mobiele terminating dienst is een interconnectiedienst die een mobiele aanbieder aan andere
aanbieders van telecommunicatienetwerken en/of diensten aanbiedt, teneinde de eindgebruikers
van die andere aanbieders in staat te stellen om te communiceren met de eindgebruikers van de
mobiele aanbieder. De mobiele terminating dienst betreft in feite het afwikkelen ofwel termineren
van gesprekken die worden geïnitieerd door de eindgebruikers van de met die mobiele operator
geïnterconnecteerde aanbieders. Figuur 1 maakt dit duidelijk:
Figuur 1.
a terminating b
A B
Eindgebruiker a (aangesloten op netwerk A) belt eindgebruiker b (aangesloten op mobiel netwerk B) op zijn mobiele telefoon. Voor het afwikkelen van dit gesprek heeft aanbieder A mobiele aanbieder B nodig. Aanbieder B levert aanbieder A hiertoe de dienst terminating access. Aanbieder A betaalt aanbieder B hiervoor het mobiele terminating access tarief zoals door aanbieder B bepaald.
Hoofdstuk 2 Juridisch kader
De wettelijke verplichting tot interconnectie
8. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, Tw dragen aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken
of openbare telecommunicatiediensten in Nederland, die daarbij de toegang tot
netwerkaansluitpunten van eindgebruikers controleren (hierna: aanbieders), zorg voor de
interconnectie van de betrokken telecommunicatienetwerken. Dit teneinde te verzekeren dat de
aangesloten gebruikers over en weer met elkaar kunnen communiceren.
1 Kenmerk OPTA/IBT/2001/203784
2 Het college zal in een apart document ingaan op de in het consultatiedocument geadresseerde vraagpunten en de
daarop ontvangen reacties.
---
9. De plicht tot interconnectie behelst mede, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis van de Tw3, dat
de door aanbieders gehanteerde interconnectietarieven de toets van de redelijkheid moeten kunnen
doorstaan. MTA tarieven die zodanig hoog zijn dat van de potentiële wederpartij in redelijkheid niet
kan worden verlangd dat hij daarmee akkoord gaat, zijn in strijd met de in artikel 6.1 Tw neergelegde
interconnectieplicht.
10. Ter voldoening aan hun wettelijke interconnectieplicht dienen aanbieders voorts interconnectie-
overeenkomsten af te sluiten.
De geschilbeslechtende bevoegdheid van het college
11. Op grond van artikel 6.3, eerste en tweede lid, Tw is het college bevoegd om op aanvraag tussen
marktpartijen de regels te stellen in geschillen met betrekking tot interconnectie als bedoeld in
artikel 6.1 Tw. Artikel 6.3, eerste lid, Tw geeft het college deze bevoegdheid in de situatie dat
marktpartijen er niet in slagen om een interconnectie-overeenkomst te sluiten. Artikel 6.3, tweede
lid, Tw verklaart het college bevoegd in de situatie dat marktpartijen een interconnectie-
overeenkomst hebben gesloten, doch waarbij een van de marktpartijen van mening is dat een daarop
berustende verbintenis of de wijze waarop deze wordt nagekomen in strijd is met het bepaalde bij of
krachtens de Tw.
12. MTA tarieven maken onderdeel uit van de te maken c.q. gemaakte afspraken ter zake van de
interconnectie met mobiele netwerken. Op aanvraag kan het college derhalve regels stellen in een
geschil met een mobiele aanbieder ter zake van MTA tarieven.
Samenloop bevoegdheden college en d-g NMa
13. Naast het college is ook de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit (hierna:
de d-g NMa) bevoegd om de hoogte van MTA tarieven te beoordelen. Te hoge MTA tarieven kunnen,
nadat is vastgesteld dat aanbieders over een economische machtspositie in de zin van het
mededingingsrecht beschikken, duiden op misbruik van die machtspositie in de zin van artikel 24 van
de Mededingingswet (hierna: Mw).
14. De d-g NMa verricht op dit moment onderzoek naar mogelijk misbruik van een economische
machtspositie terzake van "call termination" door mobiele aanbieders. Indien de d-g NMa tot de
conclusie komt dat een mobiele aanbieder artikel 24 Mw overtreedt, dan kan hij besluiten die mobiele
aanbieder dwingende aanwijzingen te geven, bijvoorbeeld in de vorm van een last onder dwangsom
tot verlaging van het gehanteerde MTA tarief. Indien op basis van een marktanalyse een monopoloïde
positie wordt geconstateerd, dan komt de d-g NMa in de regel tot het oordeel dat de betreffende
partij voor haar tarieven het beginsel van kostenoriëntatie dient te hanteren.
15. Het college en de d-g NMa hebben de afstemming van hun bevoegdheden in geval van samenloop in
hun toezichthoudende taken neergelegd in het Samenwerkingsprotocol OPTA/NMa van 19 december
2000. Conform het Samenwerkingsprotocol is het college daarbij in beginsel de eerst aangewezen
toezichthouder om op te treden. Daartoe zal het college in elk geval van zijn geschilbeslechtende
3 Zie Kamerstukken van de Eerste Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 533, nr. 309b, p. 18.
---
bevoegdheid gebruik maken4. De d-g NMa zal kunnen optreden indien de door het college
ondernomen interventie het misbruik van een machtspositie als bedoeld in artikel 24 Mw niet zal
opheffen.
16. In overeenstemming met het in het Samenwerkingsprotocol bepaalde, heeft het college de d-g NMa
om advies gevraagd inzake de verenigbaarheid van de onderhavige beleidsregels met de
Mededingingswet. Dit advies is als bijlage II bij deze beleidsregels gevoegd.
Hoofdstuk 3 De invulling van redelijkheid
Algemeen
17. De in de alinea's 8 en 9 van deze beleidsregels beschreven wettelijke interconnectieplicht impliceert
dat het college kan toetsen of het MTA tarief van een mobiele aanbieder niet een bepaald maximaal
redelijk niveau overschrijdt. Daarbij is het college bevoegd om deze bovengrens nader te definiëren.
18. Wat een maximaal redelijk MTA tarief is, wordt bepaald aan de hand van de omstandigheden
samenhangend met de mobiele terminating dienstverlening en met inachtneming van de
doelstellingen van de Tw, in het bijzonder de bevordering van de bestendige mededinging op de
telecommunicatiemarkt en de bescherming van de belangen van eindgebruikers5. Voorts is het
college bij de bepaling van maximaal redelijke MTA tarieven gebonden aan het kader van de
Mededingingswet.
Omstandigheden samenhangend met de dienst call termination
19. Het college acht de volgende omstandigheden doorslaggevend: i) de aard van de dienst `call
termination', ii) de feitelijke hoogte van de op dit moment geldende MTA tarieven, iii) de specifieke
oorzaken onderliggend aan de hoogte van de op dit moment geldende MTA tarieven, en iv) de
specifieke negatieve effecten van de hoogte van de op dit moment geldende MTA tarieven.
i) De aard van de dienst `call termination' van mobiele aanbieders
20. Het college kwalificeert de dienst call termination als een `bottleneck facility'6. Andere aanbieders
kunnen uitsluitend via deze dienst een telefoongesprek tot stand brengen tussen hun eindgebruikers
en eindgebruikers die zijn aangesloten op het netwerk van de mobiele aanbieder. Op dit moment
ontbreken voldoende technisch en economisch haalbare alternatieven voor de terminating
dienstverlening, terwijl volwaardige alternatieven ook niet binnen afzienbare termijn op de
Nederlandse markt beschikbaar komen.
21. De terminating access dienstverlening wordt voorts gekenmerkt door een zogenaamde externaliteit,
welke eruit bestaat dat het in beginsel de bellende partij is die het tarief voor terminating access
4 Naast geschilbeslechting kan het college een mobiele aanbieder aanwijzen tot partij met aanmerkelijke macht op
de markt voor vaste en mobiele openbare telefoondienst tezamen als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, van de Tw.
Ook is het college op grond van artikel 15, derde lid Tw bevoegd handhavend op te treden ten aanzien van de in
artikel 6.1, eerste lid, van de Tw neergelegde interconnectieplicht.
5 Vergelijk ook uitspraak president Rb. Rotterdam van 16 februari 2001, VTELEC 00/2530-SIMO, blz. 7-8
6 Vergelijk ook de overwegingen van het college zoals weergegeven in de alinea's 31 tot en met 33 van de
richtsnoeren Tariefregulering van Interconnectie- en bijzondere toegangsdiensten d.d. 13 april 2001
(OPTA/IBT/2001/200850).
---
dient op te brengen7, terwijl het de gebelde partij is die door zijn keuze van een bepaalde
netwerkaanbieder uiteindelijk de hoogte van het tarief bepaalt.
22. Naar het oordeel van het college bezit een mobiele aanbieder een monopoliepositie op de relevante
markt, welke hier bestaat uit het termineren van verkeer op zijn eigen mobiele netwerk. Voor deze
machtspositie bestaat er voorts geen `countervailing power' aan de vraagzijde van de terminating
dienstverlening. Mede daardoor is hij in staat om onafhankelijk van anderen het niveau van zijn MTA
tarieven te bepalen.
ii) De feitelijke hoogte van de op dit moment geldende MTA tarieven
23. De huidige MTA tarieven van alle mobiele aanbieders in Nederland liggen aanzienlijk boven het
niveau van kostenoriëntatie, zoals dat het resultaat zou zijn indien ten aanzien van de MTA
dienstverlening sprake zou zijn geweest van een voldoende mate van effectieve concurrentie. Dit
leidt het college af uit het relatief hoge niveau van de MTA tarieven ten opzichte van de tarieven voor
diensten met een vergelijkbaar netwerkbeslag, alsmede uit een vergelijking van de in Nederland
geldende MTA tarieven met kostengeoriënteerde MTA tarieven elders in Europa.
iii) De oorzaken onderliggend aan de hoogte van de geldende MTA tarieven
24. Naar het oordeel van het college kan het huidige hoge niveau van de MTA tarieven bestaan omdat
een mobiele aanbieder onvoldoende economische prikkels heeft om lagere MTA tarieven te hanteren.
Vooral de voor marktpartijen bestaande wettelijke interconnectieplicht met mobiele aanbieders en
daarmee de facto de verplichting om de terminating dienstverlening van mobiele aanbieders af te
nemen -, de onder i) beschreven aard van de terminating dienstverlening, en voorts het ontbreken
van andere doorslaggevende prikkels om MTA tarieven zo kostefficiënt mogelijk vast te stellen, zijn
daarbij bepalend.
iv) De negatieve effecten van de hoogte van de geldende MTA tarieven
25. De machtspositie bij het aanbieden van call termination maakt het voor mobiele aanbieders mogelijk
om met de uit de hoge MTA tarieven verkregen inkomsten hun eindgebruikerstarieven voor mobiele
telefonie te subsidiëren. Het college constateert dat met name de eindgebruikers van vaste telefonie
in hoge mate aan de subsidiërende inkomsten uit mobiele terminating dienstverlening bijdragen. Het
college constateert voorts dat vaste aanbieders door de hoge MTA tarieven op bepaalde segmenten
van de zakelijke markt ten opzichte van mobiele aanbieders in hun concurrentiepositie benadeeld
worden.
26. Naar het oordeel van het college heeft het huidige niveau van de MTA tarieven dan ook een negatief
effect op de ontwikkeling van de bestendige mededinging en is dit tariefniveau mede in dat licht ook
niet in het belang van de eindgebruikers op de telecommunicatiemarkt. In dit verband wijst het
college uitdrukkelijk naar de als bijlage I bij deze beleidsregels gevoegde toelichting.
7 In Nederland geldt het beginsel `Calling Party Pays' bij de financiële afwikkeling van telefoonverkeer.
---
Kostenoriëntatie
27. Het college vindt voor zijn analyse van de mobiele terminating dienstverlening steun in
gelijkluidende analyses van de MTA problematiek door nationale toezichthouders elders in Europa.
28. Al het voorgaande in aanmerking nemend, is het college van mening dat het huidige niveau van MTA
tarieven in Nederland te hoog is. Naar het oordeel van het college zijn de ontwikkeling van de
bestendige mededinging op de (mobiele) telecommunicatiemarkt en de belangen van de
eindgebruikers het meest gediend bij een tariefniveau waarbij de meest efficiënte allocatie van de
schaarse goederen en productiemiddelen plaatsvindt. Deze efficiënte allocatie komt in beginsel tot
stand indien er een voldoende mate van marktwerking zou bestaan. Bij een (bijna) monopoliepositie
kan een dergelijk niveau bepaald worden aan de hand van het beginsel van kostenoriëntatie8.
29. De Tw legt een verplichting tot het hanteren van kostengeoriënteerde MTA tarieven op aan mobiele
aanbieders die beschikken over aanmerkelijke macht op de markt voor de vaste en mobiele openbare
telefoondienst tezamen als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, Tw, en als zodanig door het college zijn
aangewezen. De weergegeven bijzondere omstandigheden bij de mobiele terminating dienstverlening
brengen het college tot het oordeel dat voor de invulling van het redelijkheidsbegrip voor de MTA
tarieven van mobiele aanbieders die niet zijn aangewezen op grond van artikel 6.4 lid 2 Tw, eveneens
bij het beginsel van kostenoriëntatie zou moeten worden aangesloten.
30. Het college dient er evenwel voor te waken dat aan de redelijkheid als bedoeld in artikel 6.1 Tw een
invulling wordt gegeven die in overeenstemming met de Mededingingswet is9. De redelijkheid kan
onder de huidige regelgeving om die reden dan ook alleen aan de hand van kostenoriëntatie worden
ingevuld indien mobiele aanbieders op grond van de Mededingingswet eveneens tot
kostengeoriënteerde tarieven zijn gehouden. In dit verband wordt er nogmaals op gewezen dat de
d-g NMa momenteel onderzoekt of de Mw hiertoe verplicht.
31. Het voorgaande overwegende zal het college mobiele aanbieders vooralsnog niet de verplichting tot
kostenoriëntatie opleggen. Het college relateert daarom op dit moment de onderhavige invulling van
het redelijkheidsbegrip aan de hoogte van de MTA tarieven zoals gehanteerd door de in dit verband
best presterende mobiele aanbieders in Europa, die geen verplichting tot kostenoriëntatie hebben.
De relatieve positie van de mobiele aanbieders
32. KPN Mobile en Vodafone hebben voor de verkrijging voor hun oorspronkelijke (900 MHz) frequenties
aanzienlijk minder kosten hoeven te maken dan Dutchtone, Telfort en Ben voor hun vergunningen
voor het gebruik van frequenties in de 1800 MHz band. Daarenboven hebben KPN Mobile en Vodafone
een voorsprong van enkele jaren met het uitrollen van hun netwerken. Mede door deze voorsprong
en als gevolg van een groter klantenbestand (dat tot schaalvoordelen leidt), ligt het in de rede dat
kunnen de kosten per minuut voor KPN Mobile en Vodafone lager zijn dan voor de overige mobiele
aanbieders. Met andere woorden, er is sprake van een asymmetrie in de relatieve positie van de
mobiele aanbieders.
33. Gezien deze asymmetrie, acht het college het redelijk om bij de bepaling van een maximaal redelijk
MTA tarief vooralsnog een onderscheid te maken naar de relatieve positie van de mobiele aanbieders.
8 Het begrip kostenoriëntatie ziet op de onderliggende kosten inclusief een redelijk rendement. 9 Vergelijk in gelijke zin uitspraak van HvJ van 11 april 1989, 66/86, jurispr., 1989,803 inzake `Ahmed Saeed'.
---
Teneinde dit onderscheid tot uitdrukking te brengen, zal het college de MTA tarieven van KPN Mobile
en Vodafone enerzijds, en van Ben, Dutchtone, en Telfort anderzijds, gedifferentieerd beoordelen.
Deze gedifferentieerde beoordeling is ook in lijn met hetgeen toezichthouders in een aantal andere
Europese lidstaten hebben geoordeeld ten aanzien van de hoogte van mobiele terminating tarieven.
34. Ten slotte merkt het college op dat de relatieve positie van nieuwe mobiele aanbieders, die niet zelf
over frequenties beschikken (zoals Tele2 als `mobile virtual network operator'), wordt bepaald door
de positie van de mobiele aanbieder wiens mobiele telefoonnetwerk zij voor hun terminating
dienstverlening hanteren.
De ontmiddeling van het MTA tarief
35. In de beoordeling van het maximaal redelijke MTA tarief zal het college zich richten op het door een
mobiele aanbieder gehanteerde gemiddelde MTA tarief10. Dit betekent dat het college geen regels
stelt ten aanzien van de opsplitsing van het gemiddelde MTA tarief in piek- en daltarieven en/of in
start- en verkeerstarieven. Mobiele aanbieders kunnen in beginsel hun eigen tariefstructuur kiezen,
mits hun gemiddelde MTA tarief niet hoger is dan het tarief zoals dat door het college als maximaal
redelijk wordt beschouwd.
36. In de beoordeling of de door een mobiele aanbieder gekozen ontmiddelde MTA tariefstructuur
inderdaad niet resulteert in een gemiddeld MTA tarief dat hoger is dan het tarief zoals dat door het
college als maximaal redelijk wordt beschouwd, zal het college zich baseren op het MTA verkeer zoals
dat door de betreffende mobiele aanbieder in het jaar 2001 is getermineerd11.
37. Teneinde het college in staat te stellen om de beoordeling van de door een mobiele aanbieder
gekozen ontmiddelde MTA tariefstructuur uit te voeren, zal door het college van de mobiele
aanbieders worden verlangd dat zij het college binnen een nader bekend te maken termijn over de
door hen ontmiddelde MTA tariefstructuur informeren. Daarbij dienen de mobiele aanbieders aan het
college aan te tonen dat, op basis van hun MTA verkeer over 2001, hun ontmiddelde MTA
tariefstructuur inderdaad leidt tot een gemiddeld MTA tarief dat niet hoger is dan het tarief zoals dat
door het college als maximaal redelijk wordt beschouwd.
De overgangsperiode
38. Het college heeft geconstateerd dat de terminating dienstverlening, met name als gevolg van het
huidige niveau van de MTA tarieven, in relatief grote mate bijdraagt aan de inkomsten van een
mobiele aanbieder.
39. Gezien de te verwachten betekenis van het door het college als maximaal redelijk beschouwde MTA
tarief voor de ondernemingsplannen van mobiele aanbieders, zou binnen de context van de
onderhavige problematiek een directe aanpassing van de MTA tarieven aan het maximaal redelijke
10 Onder het gemiddelde MTA tarief wordt verstaan het tarief dat kan worden bepaald indien het aantal MTA
verkeersminuten en het aantal MTA gesprekken worden vermenigvuldigd met het MTA tarief per minuut (het
verkeerstarief) respectievelijk het MTA tarief per gesprek (het starttarief), waarna de sommatie wordt gedeeld door
het aantal MTA minuten.
11 Dat wil zeggen, uitgaande van het in 2001 getermineerde aantal gesprekken, het aan die gesprekken gerelateerde
aantal getermineerde minuten, onderscheidenlijk naar de door de betreffende mobiele aanbieder gehanteerde piek-
en dalperioden.
13 `FL-LRIC' staat voor Forward Looking Long Run Incremental Costs. Een dergelijke systematiek is ook toegepast bij
de vaststelling van kostengeorienteerde terminating tarieven op het "vaste" netwerk.
---
tariefniveau niet in overeenstemming zijn met de materiële zorgvuldigheid en het beginsel van
evenredigheid die het college dient te betrachten. Het is aannemelijk dat een directe aanpassing een
zodanig ingrijpen in de zakelijke ondernemingsplannen van de betrokken mobiele aanbieders zou
kunnen betekenen, dat ondernemingen onvoldoende tijd krijgen om zich aan te passen aan de
nieuwe situatie en mitsdien mogelijk onevenredige risico's zouden lopen ten aanzien van (de
voortgang in) hun bedrijfsvoering.
40. Het college is dan ook van mening dat - vanuit het oogpunt van de bevordering en totstandbrenging
van de effectieve mededinging op korte en lange(re) termijn - een geleidelijke aanpassing van de
markt aan het beoogde tariefniveau te verkiezen is boven een directe en volledige verlaging tot dat
tariefniveau.
41. Naar het oordeel van het college biedt een overgangsperiode van acht maanden, waarbij het MTA
tarief per 1 mei en 1 december 2002 in twee stappen wordt verlaagd, mobiele aanbieders voldoende
gelegenheid om hun bedrijfsvoering aan de maximaal redelijke MTA tarieven aan te passen.
Hoofdstuk 4 De beoordelingssystematiek
42. Het college hanteert bij de beoordeling van de MTA tarieven op redelijkheid de volgende systematiek.
Het maximaal redelijke MTA tarief per 1 december 2002
43. Het college sluit bij de bepaling van het maximaal redelijke tariefniveau per 1 december 2002 aan bij
het MTA tarief van de best presterende mobiele aanbieders in Europa, die geen verplichting tot
kostenoriëntatie hebben. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen mobiele aanbieders die
aansluit bij de relatieve positie die de mobiele aanbieders op de Nederlandse markt ten opzichte van
elkaar innemen. De verantwoording van de gehanteerde benchmark is neergelegd in bijlage III van
deze beleidsregels.
Bepaling van het redelijke MTA tarief tijdens de overgangsperiode.
Twee stappen
44. In de overgangsperiode worden mobiele aanbieders door middel van een tussenstap in de
gelegenheid gesteld om de huidige MTA tarieven geleidelijk aan het maximaal redelijke MTA
tariefniveau aan te passen. Deze tussenstap wordt berekend met behulp van een glijpad dat aanvangt
op een fictief startpunt en eindigt op het niveau van de tweede stap per 1 december 2002. Aldus
wordt het MTA tarief in twee stappen verlaagd tot het beoogde maximaal redelijke tariefniveau.
Hierna wordt beschreven hoe het college deze stappen nader invult.
Het startpunt van het glijpad
45. Het college hanteert een gedifferentieerd startpunt voor enerzijds de reeds langere tijd op de
mobiele markt aanwezige aanbieders KPN Mobile en Vodafone en anderzijds de relatieve nieuwkomers
Ben, Dutchtone, en Telfort. Per subgroep wordt het startpunt van het glijpad berekend op basis van
het gewogen gemiddelde MTA tarief van de in de betreffende subgroep begrepen mobiele aanbieders.
De verantwoording van de berekening van het gehanteerde gewogen gemiddelde is neergelegd in
bijlage IV van deze beleidsregels.
---
Berekening van de twee stappen
46. Het eindpunt van het glijpad, de tweede stap, stelt het college gelijk aan het maximaal redelijk tarief
per 1 december 2002.
47. Het maximaal redelijke tarief per 1 mei 2002, de eerste stap, wordt vastgesteld op het gemiddelde
van het start- en eindpunt van het glijpad. Figuur 2 geeft het aldus behaalde glijpad grafisch weer.
Figuur 2.
Glijpad
* 0,21
* 0,20
* 0,19
* 0,18 Ben
* 0,17 Dutchtone
KPN Mobile
* 0,16 Telfort
* 0,15 Vodafone
* 0,14
* 0,13
* 0,12
dec 01 mei 02 dec 02
Bepaling van een kostengeoriënteerde niveau van de MTA tarieven
48. Zodra het nog lopende of ander onderzoek naar de relevante markt zijdens de Europese Commissie of
de NMa hiertoe aanleiding geeft, dan wel de bevoegdheidsgrondslag van het college wijzigt, zal het
college het niveau van kostenoriëntatie voor de MTA tarieven van Nederlandse mobiele aanbieders
bepalen. Daartoe zal hij een kostentoerekeningsmodel ontwikkelen, waarbij hij zich zal laten bijstaan
door een klankbordgroep bestaande uit belanghebbende marktpartijen en hun eventuele adviseurs.
49. Bij het te ontwikkelen kostentoerekeningsmodel zal in beginsel worden aangesloten bij een `bottom
up' FL-LRIC systematiek13. Een dergelijke systematiek reflecteert het kostenniveau van een efficiënte
toetreder op de markt en is in de onderhavige situatie naar het oordeel van het college de meest
nauwkeurige benadering van het niveau van kostenoriëntatie. Het aldus bepaalde tariefniveau zal
naar verwachting gaan gelden medio 2003.
---
De ontwikkeling van het MTA tarief in de tijd
50. Onderstaande tabel geeft de stappen van het maximaal redelijke gemiddelde MTA tarief in de tijd
weer.
Max. redelijk gemiddeld startpunt per 1 mei 2002 1 december 2002 1 juli 2003
MTA tarief van: 1 april 2002
KPN Mobile, Vodafone 18,39 15,48 12,57 kostenoriëntatie
Ben, Dutchtone, Telfort 20,07 18,11 16,14 kostenoriëntatie
Bedragen in *-centen/minuut
De overige voor MTA relevante tariefcomponenten
51. Naast de in het voorgaande bedoelde MTA tarieven (welke gelden per MTA gesprek en per MTA
minuut) kunnen mobiele aanbieders in het kader van hun terminating dienstverlening ook andere
vergoedingen hanteren. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eenmalige bedragen, die in het
kader van het tot stand brengen van de interconnectie dienen te worden betaald, of bepaalde vaste
bijdragen, zoals poortkosten of abonnementen, die maandelijks aan de geïnterconnecteerde
aanbieder in rekening worden gebracht. Deze overige MTA tariefcomponenten dienen, als onderdeel
van de interconnectie-overeenkomst, eveneens redelijk te zijn.
52. Het college acht het ongewenst, indien de verlaging van de gemiddelde MTA tarieven tot het
maximaal redelijke MTA tarief door een verhoging van de bedoelde overige MTA tariefcomponenten
ongedaan zou worden gemaakt. Daarmee zouden immers de met deze beleidsregels beoogde effecten
door de mobiele aanbieder zelf (deels) weer teniet gedaan kunnen worden, wat zou resulteren in
vergelijkbare averechtse effecten zoals die volgen uit de huidige hoge MTA tarieven.
53. In het te ontwikkelen kostenmodel bedoeld in alinea 48 en 49 zal ook het kostengeoriënteerde
niveau van de overige MTA tariefcomponenten eveneens worden vastgesteld. Voorshands acht het
college het verhogen van de bestaande overige MTA tariefcomponenten c.q. de invoering van nieuwe
overige MTA tariefcomponenten onredelijk, tenzij de mobiele aanbieder kan aantonen dat de daaraan
ten grondslag liggende kosten in onderhavige periode daadwerkelijk zijn verhoogd.
Slotbepalingen
54. Het college zal de onderhavige beleidsregels bij gelegenheid van aanpassing van de Tw aan het
herziene ONP kader evalueren.
55. De onderhavige beleidsregels laten de verplichtingen van een mobiele aanbieder die wordt
aangewezen als partij met aanmerkelijke macht op de markt voor de openbare vaste en mobiele
telefoondienst tezamen onverlet.
10
Inwerkingtreding
56. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na publicatie ervan in de Nederlandse
Staatscourant.
Het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit,
namens het college,
Prof. Dr. J.C. Arnbak,
Voorzitter
Bijlage I Toelichting op de beleidsregels
Bijlage II Advies d-g NMa
Bijlage III Verantwoording van de gehanteerde best practice benchmark
Bijlage IV Verantwoording van het startpunt van het glijpad
---