Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
1. Inleiding
3. Verdere beleidsontwikkeling
Prioritaire dossiers
Scherpere strategische inzet op Europees niveau
Doortrekken van de inzet op internationaal niveau
Ten slotte
Bijlage 1: TRIPs & toegang tot medicijnen - werken aan een betere balans
Aan de Voorzitter van de VasteCommissie voor BuitenlandseZaken van de
TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4 Den Haag Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061 2500 EB Den Haag
Datum 28 maart 2002 Behandeld Jan Klugkist
Kenmerk AMAD/OS-54/02 Telefoon 070 - 348 63 55
Blad /1 Fax 070 - 348 48 81
Bijlage(n) 1 E-Mail jan.klugkist@minbuza.nl
Betreft Coherentiebrief
Zeer geachte Voorzitter,
Graag bied ik u hierbij de coherentiebrief aan.
Deze vloeit voort uit uw verzoek, gedaan tijdens het Algemeen Overleg op 31
oktober 2001 ter voorbereiding van de Raad van Ministers voor
Ontwikkelingssamenwerking.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
Eveline Herfkens
Tijdens het Algemeen Overleg van 31 oktober 2001 heb ik U een brief
toegezegd over de voortgang in het streven naar coherent Nederlands en, waar
relevant, Europees beleid gericht op duurzame armoedevermindering. Ik heb
getracht in ruime zin aan het verzoek van de Kamer te voldoen en de
gelegenheid te baat genomen U middels deze Coherentiebrief te informeren
over een reeks van aspecten die het coherentiedossier betreffen . De
beantwoording van de aan deze brief gerelateerde motie van de leden Van
Middelkoop en Dijksma over Europese Handelsbelemmeringen en
Ontwikkelingslanden (28 000 V, nr 27) zal de Kamer separaat toegaan.
1. Inleiding
---
Effectieve bestrijding van de armoede in de wereld vereist een samenhangende
aanpak op diverse fronten. De Millennium Doelstellingen van de VN belichamen
een wereldwijde consensus over de prioriteiten bij deze aanpak. De mate
waarin het zal lukken deze tijdgebonden doelstellingen te realiseren hangt
voor een belangrijk deel af van de inzet en het beleid in
ontwikkelingslanden zelf. Echter, zonder consequente medewerking vanuit het
beter gesitueerde deel van de wereld is de kans van slagen gering.
Van regeringen van rijke landen mag op tenminste twee hoofdlijnen een
uiterste inspanning worden verwacht: een behoorlijke hulpinzet en een
consequent ondersteunend beleid op alle andere terreinen die direct en
indirect van invloed zijn op de ontwikkelingskansen in arme landen. Op beide
punten blijft de inspanning in de meeste OESO-landen nog beperkt. Slechts
enkele landen voldoen aan de afspraak om minimaal 0.7% BNP voor
ontwikkelingssamenwerking in te zetten - al is er nu enige beweging
zichtbaar. En het denken over een samenhangend coherent beleid gericht op
mondiale armoedebestrijding is in de meeste rijke landen nog niet ver
ontwikkeld.
De Nederlandse regering heeft zich al jaren geleden gerealiseerd dat de
hoofddoelstelling van het Nederlands ontwikkelingsbeleid - duurzame
armoedevermindering - niet alleen een opdracht is voor een Minister voor
Ontwikkelingssamenwerking en niet alleen een kwestie van hulp. In het
regeerakkoord is afgesproken dat Paars-2 een samenhangend, coherent beleid
nastreeft om armoede in de wereld effectief te bestrijden. De
Regeringsverklaring stelt dat, naast de overdracht van geld, het ook gaat
"om internationale afspraken in de sfeer van de wereldhandel, het mondiaal
financieel stelsel en sociale doelstellingen, die arme landen reële kansen
geven te delen in de mondiale welvaartsgroei en het lot van hun burgers te
verbeteren".
De opdracht om coherent armoedebestrijdingsbeleid te ontwikkelen is aan de
orde waar ontwikkelingsdoelstellingen raken aan andere beleidsterreinen met
implicaties voor lage inkomenslanden, zoals handel, landbouw, visserij,
milieu, voedselveiligheid, vrede- en veiligheid, wapenhandel, migratie,
transport en infrastructuur. Veel coherentiedossiers hebben dus betrekking
op beleidsterreinen waarvoor de eerste verantwoordelijkheid bij andere
ministeries berust en waar bovendien soms nationale bevoegdheden voor een
belangrijk deel zijn overgedragen aan de Europese Gemeenschap. De EU is in
veel gevallen het belangrijkste speelveld voor activiteiten gericht op
coherentie.
Binnen een beperkte opvatting van het coherentiestreven wordt getracht om
tenminste te voorkomen dat de doelstellingen en effecten van het
ontwikkelingsbeleid worden ondermijnd door beleid op deze andere terreinen:
tegengaan "dat de ene hand geeft maar de andere neemt". Een belangrijk deel
van de Nederlandse interventies is er op gericht om dergelijke
"incoherenties" - ook op Europees niveau -- aan te pakken en nieuwe te
voorkomen.
De inzet van de Nederlandse regering gaat in principe verder dan het
voorkomen van incoherenties. Het streven is gericht op maximale coherentie
door het creëren van synergie en win-win situaties tussen de verschillende
beleidsonderdelen, in het licht van armoedebestrijding in
ontwikkelingslanden. Dit sluit aan bij de definitie die binnen DAC-OESO
wordt gehanteerd: "Policy coherence involves the systematic promotion of
mutually reinforcing policy action across government departments and
agencies creating synergies towards achieving the objective of global
Poverty Reduction".
Het streven naar coherent armoedebestrijdingsbeleid houdt in dat bij alle
relevante beleidsterreinen de ontwikkelingsdimensie consequent wordt
meegenomen en eventuele belangen van lage inkomenslanden expliciet aan de
orde zijn . Bij het vormgeven van een coherent armoedebestrijdingsbeleid
gaat het dus vaak om een complexe afweging van vele, potentieel strijdige
belangen die ieder afzonderlijk legitiem zijn. De mate waarin bij de
uiteindelijke besluitvorming de belangen gerelateerd aan armoedebestrijding
(mede) gehonoreerd worden, bepaalt het succes in het streven naar coherent
beleid. In Nederland vindt toetsing van het algemene kabinetsbeleid met de
doelstelling mondiale armoedebestrijding op het hoogste niveau van
besluitvorming - de Ministerraad - plaats. In tegenstelling tot veel andere
OESO-landen heeft de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking hierbij vanuit
haar eigen beleidsverantwoordelijkheid een centrale rol. Dit doet uiteraard
niets af aan de competentie van andere ministers op dit terrein.
Overigens kan hierbij worden aangetekend dat ook aan de kant van ontwikkelingslanden soms tegenstrijdige belangen in het geding zijn als het gaat om armoedebestrijding. Denk bijvoorbeeld aan de belangen van ACP-landen versus non-ACP-landen of de belangen van stedelijke consumenten versus die van rurale voedselproducenten. Dit maakt een goede afweging van alle betrokken belangen eens te meer tot een complexe aangelegenheid.
Overigens is differentiatie tussen ontwikkelingslanden noodzakelijk: Nederland zal bij het streven naar beleidscoherentie in het bijzonder de belangen benadrukken van de armste ontwikkelingslanden.
Het streven naar beleidscoherentie begint nadrukkelijk op nationaal niveau
met goede interdepartementale voorbereiding en afstemming: allereerst moet
nationaal beleid consequent zijn vormgegeven, opdat ministers in eigen land
en in het buitenland weloverwogen posities innemen als belangen met
betrekking tot armoedebestrijding mede in het geding zijn. Vervolgens is het
zaak coherent beleid te realiseren op het niveau van de internationale en
multilaterale fora.
Voor Nederland is de Europese Unie - met vergaande bevoegdheden op onder
meer het terrein van handel, landbouw en visserij - vaak het forum waar de
behoefte aan en de logica van coherentie in besluitvorming aan de orde is.
Daarnaast is het beleid van internationale en multilaterale instellingen van belang: WTO, IMF, Wereldbank, VN-instellingen, enzovoorts.
In deze brief zal per beleidsniveau (nationaal, Europees, overig internationaal/multilateraal) worden ingegaan op de vraag hoe Nederland het coherentiestreven op dit moment aanpakt, welke stappen zijn gezet en welke inhoudelijke thema's daarbij een rol spelen. Vervolgens zijn in paragraaf 3 enkele conclusies opgenomen en wordt de inzet voor de nabije toekomst weergegeven. De bijlagen beschrijven in meer detail de aanpak rond een tweetal recente coherentiedossiers: TRIPs/medicijnen en Visserijakkoorden.
2. De aanpak van coherentie op nationaal, Europees en internationaal niveau
2.1 Nationaal
De afgelopen periode is een behoorlijke inspanning geleverd om
beleidscoherentie gericht op duurzame armoedebestrijding verder vorm te
geven en sterker te verankeren in het Nederlandse beleid. Hierop is de
nodige vooruitgang geboekt.
Het Nederlands Buitenlands beleid kent vijf doelstellingen, waaronder
duurzame armoedevermindering. De samenhang tussen de verschillende
beleidsvelden heeft de laatste jaren verder gestalte gekregen, in het
verlengde van de herijkingsoperatie. Van een brede samenhangende inzet op
buitenlands-politiek terrein is bijvoorbeeld sprake rond het dossier
Mensenrechten. Binnen dit beleidsveld wordt een nauwe relatie gelegd tussen
activiteiten van het Ministerie gericht op conflictpreventie en
conflictbeheersing, democratiseringsprocessen en bevordering van de
rechtstaat en goed bestuur. In de Notitie Mensenrechtenbeleid van mei 2001
(Kamerstuk 27 742) is de Kamer hierover uitgebreid geïnformeerd.
Een ander voorbeeld van een coherente inzet op meerdere velden van het Buitenlands beleid betreft de terugdringing van de proliferatie van lichte wapens. Succes op dit vlak wordt gezien als een belangrijke voorwaarde voor de verbetering van de veiligheidssituatie in veel landen en is daarmee cruciaal voor armoedevermindering. Nederland heeft de afgelopen jaren een reeks aan samenhangende activiteiten ontplooid om verspreiding van kleine wapens tegen te gaan. Dit varieerde van de organisatie van expertmeetings tot steun aan inzamelingsactiviteiten in post-conflictlanden (zoals Cambodja, Mali en Albanië) en politieke inzet binnen de EU en de VN. Op de VN conferentie van juli 2001 is een actieprogramma aangenomen. Nederland werkt actief mee aan de implementatie hiervan, onder meer door steun aan regionale workshops. De eerste zal binnenkort in Pretoria plaats vinden.
Van belang is tevens dat het coherente beleid inzake kleine wapens niet beperkt blijft tot het Buitenlands beleid van Nederland: het beleid van het Ministerie van Defensie is om kleine wapens die overtollig zijn geworden te vernietigen. Dit om te voorkomen dat nog meer kleine wapens in omloop worden gebracht. Zo zijn vorig jaar rond de 100.000 kleine wapens omgesmolten als onderdeel van de vervanging van een verouderd wapensysteem van Defensie.
Op het niveau van besluitvorming in de Ministerraad is regelmatig aandacht
voor de ontwikkelingsaspecten van beleidsvraagstukken met mondiaal effect.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft hier een bijzondere
verantwoordelijkheid, maar in de praktijk wordt de zorg voor
coherentiethema's breed gedragen en geven andere ministers actief vorm aan
het realiseren van coherent beleid.
Zo heeft Nederland bijvoorbeeld hard getrokken aan het EBA-initiatief
(Everything But Arms) voor de Minst Ontwikkelde Landen, dat nagenoeg vrije
toegang tot de EU-markt voor deze landen verschaft. Dat deze landen vrije
toegang tot de Europese markt zouden moeten krijgen was vanuit Nederland al
jarenlang in diverse fora bepleit. Toen de Commissie in de herfst van 2000
het EBA-voorstel formuleerde werd dit hier dan ook positief ontvangen. Wel
had Nederland graag een nog verdergaand voorstel gezien - zonder
tijdelijke uitzonderingsposities voor bananen, suiker en rijst -- maar dit
bleek politiek onhaalbaar binnen de EU. Overigens was er ook kritiek van een
aantal ACS-Landen, die vreesden voor aantasting van hun preferentieel
marktaandeel. Toen begin 2001 zelfs het aangepaste eindvoorstel van de
Commissie op een groeiende blokkade van protectionistische lidstaten dreigde
te sneuvelen, heeft onder meer de Minister-president persoonlijk contact
gezocht met collega's van lidstaten om hen te bewegen het Commissievoorstel
te blijven steunen. Uiteindelijk stemden slechts twee landen tegen.
Een ander voorbeeld is de Nederlandse opstelling rond de herziening van de
marktordening voor suiker in mei 2001. Onder meer vanuit het belang van
suikerproducenten in ontwikkelingslanden verzette de Minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij zich tegen het Commissievoorstel om de huidige
regeling zonder structurele wijzigingen te verlengen. Ook in reactie op
mogelijke plannen van de Commissie om rundvleesoverschotten als voedselhulp
naar lage inkomenslanden te sturen, liet de Minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij de belangen van producenten in lage inkomenslanden
prevaleren. Nederland is een van de weinige Europese lidstaten die
nadrukkelijk kiest voor uitfasering van exportsubsidies in WTO-verband, mede
omdat juist deze steunmaatregelen de landbouw in lage inkomenslanden in
bepaalde gevallen schade kunnen toebrengen. Interdepartementaal vindt
overleg plaats over de eisen die uit oogpunt van voedselveiligheid en milieu
aan producten worden gesteld, bijvoorbeeld ter voorbereiding van de
Nederlandse opstelling in het SPS-comite in Geneve. Momenteel wordt nauw
overleg gevoerd met het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
over de wijze waarop tegemoet kan worden gekomen aan problemen die lage
inkomenslanden kunnen hebben met het voldoen aan eisen die uit het oogpunt
van voedselveiligheid worden gesteld.
Met de minister en staatssecretaris van Economische Zaken wordt intensief
samengewerkt op een reeks van terreinen die cruciaal zijn voor lage
inkomenslanden. De instructies voor Seattle en Doha vormen daarvan een
uitstekend voorbeeld. De opvatting dat lage inkomenslanden baat moeten
hebben bij een nieuwe onderhandelingsronde en dat daartoe ook de nodige
concessies dienen te worden gedaan, is nadrukkelijk onderdeel van de
Nederlandse inzet. Op dit moment werk ik samen met de Staatsecretaris van EZ
aan een internationale bijeenkomst op hoog niveau waarop de
"ontwikkelingsagenda" van de WTO-onderhandelingen nader zou moeten worden
geoperationaliseerd.
Ook met de andere departementen wordt nauw samengewerkt. Zo is met de
Minister van Financiën de afgelopen jaren met succes gewerkt aan versterking
van de armoedefocus binnen de Bretton Woods instellingen en aanscherping van
het schuldenbeleid.
Naar aanleiding van de conferentie over Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen van 15 november 2001 - gezamenlijk georganiseerd door het
Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken -
is met het Ministerie van Financiën tevens overleg gestart over
belastingverdragen met ontwikkelingslanden. Ontwikkelingslanden lopen
jaarlijks naar schatting 50 miljard dollar mis door ongunstige
belastingregimes, vooral als gevolg van vergaande belastingconcurrentie bij
het aantrekken van buitenlandse investeringen . Eén manier om de
belastingbasis van lage inkomenslanden te verbeteren is het afsluiten van
bilaterale belastingverdragen. Het Nederlandse internationale fiscale beleid
t.a.v. lage inkomenslanden houdt reeds op een aantal aspecten rekening met
de specifieke situatie in deze landen.
Met onder meer het Ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid, het
Ministerie van Justitie en het Ministerie van Economische Zaken is gewerkt
aan een coherente inzet op het gebied van arbeidsmigratie. In 'Het
Nederlands standpunt over het communautair immigratiebeleid' van september
jongstleden heeft de regering aangegeven dat Nederland geen voorstander is
van verruiming van de bestaande mogelijkheden tot arbeidsmigratie. Er staan
echter twee kanttekeningen bij dat algemene uitgangspunt. Ten eerste dat in
bepaalde sectoren en categorieën een dusdanige vraag naar arbeidskrachten
bestaat dat deze niet met het bestaande binnenlandse arbeidspotentieel kan
worden opgelost. De Wet Arbeid Vreemdelingen kan hiervoor worden gebruikt.
Tevens besteedt de notitie aandacht aan de mogelijkheden voor tijdelijke
migratie. Tijdelijke migratie kan bij uitstek positieve effecten hebben voor
lage inkomenslanden: gekwalificeerde arbeidskrachten gaan niet verloren en
terugkeerders nemen nuttige nieuwe kennis en ervaring mee. In dit verband is
het relevant dat verruiming van de toegangsmogelijkheden voor professionele
dienstverleners centraal staat in de komende onderhandelingen over de Mode 4
onder de GATS-overeenkomst. Het gaat daarbij om een vorm van tijdelijke
immigratie met duidelijke beperkingen (o.m. geen vrije toegang tot de
arbeidsmarkt en niveau van dienstverlening). Ontwikkelingslanden, met als
initiatiefnemer India, hebben hiervoor voorstellen ingediend. De westerse
landen, waaronder Nederland, beraden zich op dit moment over hun positie. De
elementen van tijdelijkheid en het inbouwen van beperkingen kunnen bijdragen
aan het optimaliseren van de positieve effecten van migratie voor zowel het
land van herkomst als het land van ontvangst.
Bij een afweging van vele, potentieel strijdige belangen die ieder
afzonderlijk legitiem zijn, kunnen ontwikkelingsbelangen niet altijd
volledig gehonoreerd worden. Een recent voorbeeld is de Nederlandse
opstelling ten aanzien van het visserijakkoord van de Unie met Mauritanië
dat in november 2001 is goedgekeurd (zie Bijlage 2). Afgaand op één
belangrijk deel van het akkoord - de visrechten m.b.t. 'demersale' soorten -
zou vanuit coherentieoogpunt wellicht een Nederlandse tegenstem in de
Visserijraad gewenst zijn geweest. Echter, het akkoord omvatte meer
aspecten, waaronder belangrijke vangstrechten voor de Nederlandse
vissersvloot op 'pelagische' vissoorten; in Mauritanië is dit onderdeel
nagenoeg onomstreden. Mede daarom werd besloten de kritiek op het
incoherente deel van het akkoord scherp aan te zetten in de Visserijraad,
maar niet tegen het akkoord te stemmen. Door gecoördineerd op te treden met
gelijkgezinde landen klonk het kritische geluid over incoherente aspecten
van het akkoord sterk door in de Visserijraad. De verwachting is dat dit
bijdraagt aan een meer alerte houding van de Commissie - met name DG
Ontwikkeling -- bij toekomstige onderhandelingen.
Het coherentiestreven richt zich op zowel kleinere als grotere dossiers,
waarvan vele niet of pas in een laat stadium tot het niveau van
besluitvorming in de Ministerraad doordringen. Daarom is het van het
grootste belang in nauw interdepartementaal overleg mogelijke effecten voor
lage inkomenslanden in een vroegtijdig stadium te signaleren en in actie te
komen.
Vooral in het kader van interdepartementaal overleg in onder meer de CoCo
(Coördinatie Commissie voor Europese Integratie- en Associatie
Aangelegenheden), BNC (Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie Voorstellen)
en IRHP (Interdepartementale Raad voor de Handelspolitiek) screenen
medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken momenteel vele
dossiers systematisch op dergelijke ontwikkelingsaspecten. Daarbij werken ze
nauw samen met collega's van andere departementen. Vaak betreft dit
ingewikkelde technische regels (bijvoorbeeld veiligheidsnormen) die nochtans
van invloed kunnen zijn op bijvoorbeeld de exportmogelijkheden van lage
inkomenslanden. Op dit moment speelt bijvoorbeeld nieuwe regelgeving voor
snijbloemen: de controle op fytosanitaire normen (regels voor organismen die
op het product gevonden mogen worden) wordt aangescherpt en dit kan van
invloed zijn op dit succesvolle exportproduct van verschillende Afrikaanse
landen.
De systematische aandacht voor coherentie binnen het Ministerie heb ik
bevorderd door begin 2001 een speciale coherentiewerkgroep in het leven te
roepen. Deze ambtelijke werkgroep heeft tot taak coherentiekwesties te
signaleren, een aantal actuele coherentiedossiers - zoals TRIPs/Medicijnen,
visserijakkoorden en fytosanitaire normen-- te monitoren en concrete
aanbevelingen voor de aanpak te doen.
In het kader van de capaciteitsuitbreiding op het ministerie is tevens een
toename van gekwalificeerd personeel op coherentie voorzien. Deze
uitbreiding krijgt momenteel gestalte. Onderdeel hiervan is de oprichting
van een speciale Coherentie Eenheid, ter vervanging van de ad hoc werkgroep.
Deze Eenheid zal, naast het bevorderen van intensievere interdepartementale
samenwerking, de gecoördineerde aanpak van coherentie binnen het Ministerie
verder bevorderen en tevens een aantal sleuteldossiers projectmatig beheren.
Ook de posten worden meer systematisch betrokken bij het streven naar coherent beleid. Zij spelen onder meer een actieve rol bij het vroegtijdig signaleren en in kaart brengen van coherentie kwesties. Ook wordt gebruik gemaakt van hun mogelijkheden om rond specifieke kwesties relaties op te bouwen met organisaties ter plekke, zoals NGOs, bedrijfsleven en onderzoeksinstituten. Ambassades kunnen daarnaast coherentiekwesties betreffende Europees beleid aankaarten in het overleg van Europese lidstaten en de Commissie in het kader van de 'Heads of Mission' bijeenkomsten in de hoofdsteden van ontwikkelingslanden. Zo heeft bijvoorbeeld de ambassade in Dar es Salaam, samen met de Tanzaniaanse overheid en een particulier bedrijf, actief en met succes opgetreden tegen een arbitrair Europees invoerverbod op vis uit het Victoria meer. Ook hebben Nederlandse ambassades een actieve rol gespeeld bij andere coherentiedossiers en bij de uitwerking van coherentieonderwerpen tijdens ministeriele bezoeken.
2.2 Europees
Het realiseren van een coherent Europees beleid richting lage inkomenslanden
heeft hoge prioriteit. De vooruitgang op dit niveau is bescheiden.
De doelstellingen van het Europese Ontwikkelingsbeleid zijn vastgelegd in
het Verdrag van Maastricht - in artikel 130U en 130V - en vervolgens
overgenomen in het Verdrag van Amsterdam. Artikel 130V van 'Maastricht'
schreef al in 1992 voor: "De Gemeenschap houdt bij de uitvoering van beleid
dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening met de
doelstellingen van artikel 130U". Dit artikel - dat mede dankzij Nederlandse
inbreng werd toegevoegd -- vormt de juridische basis voor het politieke
streven naar beleidscoherentie in de relatie van de EU met de
ontwikkelingslanden.
Deze juridische basis betekent echter slechts een inspanningsverplichting en
biedt geen waarborg voor coherente beleidsuitkomsten, zo blijkt in de
praktijk. Verschillen in nationale belangen, ingewikkelde Brusselse
besluitvorming (Raad, Commissie en Parlement op nationaal en Europees
niveau), gebrekkige kennis over belangen van ontwikkelingslanden en de
relatief zwakke positie van het ontwikkelingsbeleid ten opzichte van andere
beleidsterreinen zijn enkele factoren die tot incoherenties kunnen leiden.
In de praktijk blijkt op coherentiedossiers regelmatig een
Noord-Zuid-tegenstelling te bestaan binnen de Europese Unie. Daarbij kan
worden aangetekend dat een coherent Europees beleid zoals de Noordelijke
lidstaten bepleiten vaak relatief grotere repercussies heeft in de
Zuidelijke lidstaten van de Gemeenschap.
Knelpunten ten aanzien van coherentie spelen onder meer bij het
handelsbeleid in relatie tot industriele producten (met name kleding en
textiel), arbeids- en milieunormen, landbouwproducten en non trade concerns
zoals voedselveiligheid en dierenwelzijn.
Nederland behoort binnen Europa tot de kleine groep van landen die het
coherentieartikel van Maastricht actief in de praktijk wil brengen. Onder
Nederlands Voorzitterschap heeft de OS-Raad in 1997 een speciale
coherentie-resolutie aangenomen. Deze onderstreepte het belang van coherent
beleid en onderscheidde een aantal prioritaire terreinen: voedsel &
landbouw, visserij, migratie, conflictpreventie. De resolutie vroeg tevens
om een regelmatige (jaarlijkse) voortgangsrapportage van de Commissie over
de aanpak van coherentie kwesties.
De Commissie heeft hieraan echter slechts in beperkte mate vervolg gegeven
en van een voldoende systematische aanpak is in Brussel nog geen sprake. De
Commissie heeft een enkele notitie gepresenteerd waarin het
coherentiestreven is verwoord, onder meer in de Mededeling inzake een
Algemene Beleidsstrategie voor EG-hulp uit 2000 en de Mededeling van de
Commissie over Visserij & Armoedebestrijding van november 2000. Tevens heeft
DG Ontwikkeling in 1999 een "Focal Point" ingesteld om de coherentie van het
Europese Ontwikkelingsbeleid te bevorderen.
De werkzaamheden van het Focal Point hebben in principe betrekking op drie
"volets" waarop een coherentietoetsing zou moeten plaatsvinden: nieuwe
Commissievoorstellen, bestaand beleid en incoherentie tussen EU-beleid en
nationaal beleid.
Vooralsnog blijkt het werk van het Focal Point zich te beperken tot het in
formele zin toetsen van nieuwe Commissievoorstellen: is er aandacht besteed
aan mogelijke gevolgen voor ontwikkelingslanden? Van een inhoudelijke
toetsing van nieuwe voorstellen is geen sprake.
Vanuit Nederland is met regelmaat bij DG Ontwikkeling aangedrongen om haar
rol als hoeder over coherentiedossiers beter te vervullen. Dit betreft
bijvoorbeeld de verlenging van het visserijakkoord met Mauritanië. Ondanks
vroegtijdige signalen vanuit onder meer Nederland ontbrak een alerte houding
van DG Ontwikkeling met betrekking tot de onderhandelingsinzet van de
Commissie. Ook de beoogde inzet van het Europese ontwikkelingsbudget om
exporteurs in lage inkomenslanden te assisteren bij het voldoen aan nieuwe
normen verloopt traag.
In mijn visie zou DG Ontwikkeling een sterkere rol kunnen spelen en een
daadwerkelijke en vroegtijdige inschatting moeten maken van de gevolgen van
nieuw EU-beleid voor duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding in lage
inkomenslanden. Daartoe zou voldoende capaciteit beschikbaar moeten zijn op
het Focal Point en binnen de betrokken Directoraten Generaal, zowel naar
aantal als naar kwaliteit. De huidige invulling van één persoon op het Focal
Point, die daarnaast ook nog andere werkzaamheden heeft, is in ieder geval
volstrekt onvoldoende.
Binnen het kader van de besprekingen in de Ontwikkelingsraad neemt de
aandacht voor coherentie toe. Op aandringen van Nederland is tijdens de Raad
van november 2000 afgesproken coherentie standaard op de agenda van de Raad
te behandelen. Dit biedt aanknopingspunten voor verdere activiteiten. De
beste manier om de aandacht voor coherentiekwesties op Europees niveau te
vergroten ligt naar mijn oordeel in nauwere samenwerking en strategische
blokvorming tussen de landen en de bewindspersonen die binnen de EU het
meeste hechten aan goed beleid richting lage inkomenslanden.
Van belang is tevens dat de integratie van doelstellingen op het gebied van
duurzame armoedebestrijding ook op het niveau van andere vakraden verder
vorm krijgt.
Ook binnen de Utstein samenwerking staan coherentiedossiers hoog op de
agenda. Naast informatie-uitwisseling over relevante dossiers gaat het om
het bevorderen van gecoördineerde standpunten.
De rol van NGOs mag in dit verband niet onvermeld blijven. Enkele (Europese)
NGO's vragen al jaren actief aandacht voor coherentievraagstukken, zowel
voor de brede coherentieonderwerpen rond hulp en handel als voor specifieke
kwesties. Verschillende NGO's, zoals Oxfam-International en
Artsen-zonder-Grenzen, hebben in de aanloop naar Doha uitstekend werk
verricht op het TRIPs-dossier. Ook de gevolgen van Europese exportsubsidies
voor lokale markten in ontwikkelingslanden zijn vaak door NGOs zoals
Eurostep aangekaart. Ik waardeer deze actieve opstelling van NGO's en heb
meerdere keren punten van NGOs ingebracht in Europees overleg. Zo is onder
meer aandacht gevraagd voor de effecten van de gesubsidieerde Europese
zuivelexport voor de melkveehouderij op Jamaica en in Tanzania. Ook de
dumping van Europees rundvlees in Zuid-Afrika en --eerder-- in West-Afrika
is vanuit Nederland met enig resultaat op EU niveau aan de orde gesteld.
Ondanks de weerstand die ondervonden wordt op coherentiedossiers en ondanks
de vaak terughoudende opstelling van de Europese Commissie, is een aantal
concrete resultaten behaald op dossiers waar Nederland hard aan heeft
getrokken. Het Everything But Arms initiatief wordt internationaal terecht
gezien als een doorbraak in het opheffen van de handelsbelemmeringen voor de
Minst Ontwikkelde Landen. Vooral het feit dat landbouwproducten uit de MOLs
(behoudens het uitstel voor rijst, suiker en bananen) nu vrij toegang hebben
tot de Gemeenschap is opmerkelijk. Ook de constructieve rol van de Unie bij
de totstandkoming van de TRIPs-verklaring in Doha kan worden genoemd (zie
Bijlage 1).
Hervormingen op het terrein van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid hebben
in de afgelopen jaren reeds effect gehad op de handelskansen voor lage
inkomenslanden. Het marktaandeel van de EU op de wereldmarkt voor
landbouwproducten neemt in veel sectoren af, mede als gevolg van
WTO-afspraken over beperking van exportsubsidies. De toegang tot de Europese
markt is vergroot en groeit gestaag. Ook is het EU voedselhulpbeleid
drastisch bijgesteld in de door Nederland gewenste richting.
Tevens is het van belang om te blijven benadrukken dat in het internationale
landbouwbeleid -- naast de EU-- ook de andere OECD-landen verdere
aanpassingen zullen moeten doorvoeren om coherentie richting lage
inkomenslanden te bevorderen.
Om de Nederlandse inzet op dit terrein concreet gestalte te geven, zullen de
ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en voor
Ontwikkelingssamenwerking U binnenkort over de verdere inspanningen nader
informeren, teneinde de synergie tussen beide beleidsterreinen (enerzijds de
exportkansen voor ontwikkelingslanden, anderzijds verlangens op het terrein
van de non-trade concerns) te vergroten.
Het recent uitgebrachte commissiedocument over de externe dimensie van de EU
duurzaamheidstrategie gaat in op de vele mogelijkheden om rekening te houden
met belangen van lage inkomenslanden.
Ten slotte kan gewezen worden op de rol die de Algemene Raad op zich heeft
genomen ten behoeve van de beleidscoherentie in bredere zin, vooral via het
jaarlijkse prioriteitendebat. Ook dit forum wordt gebruikt door de
Nederlandse Regering om te zorgen dat de beleidsonderdelen van de Unie goed
op elkaar afgestemd zijn voor wat betreft doelstellingen, middelen en
resultaten. Een voorbeeld in dit verband is het Stabilisatie- en
Associatieproces voor de Balkan. Hierbij zet de Unie haar middelen
gecoördineerd in en verbindt er een aantal politieke voorwaarden aan, zoals
democratisering, respect voor mensenrechten en minderheden en samenwerking
met het Joegoslavië-tribunaal (ICTY).
2.3 Internationaal
De afgelopen jaren is in internationale politieke fora vooruitgang geboekt
in het denken over coherent armoedebestrijdingsbeleid. Verdere implementatie
vormt nu de sleutel.
Over de hoofddoelstellingen van het internationale ontwikkelingsbeleid
bestaat steeds meer eensgezindheid onder ontwikkelingslanden, donorlanden en
de IFI's. Dit blijkt onder meer uit de formulering van de VN Millennium
Doelstellingen, in het verlengde van de eerdere consensus over de "seven
pledges". Het feit dat naast de VN, ook het IMF, de OESO en de Wereldbank de
7 beloftes hebben onderschreven mag worden beschouwd als een belangrijke
stap in het streven naar coherent internationaal beleid en verbeterde global
governance.
Binnen het beleid van IMF en Wereldbank is de focus op armoedebestrijding de
laatste jaren nadrukkelijk versterkt. Mede dankzij het publieke en politieke
debat over de schuldenlast van ontwikkelingslanden is de relatie tussen
schuldverlichting, armoedebestrijding en het macro-economische beleid
bespreekbaar geworden. Jarenlange druk vanuit Nederland en andere
gelijkgezinde landen - onder meer in Utstein-verband -- heeft zeker
bijgedragen aan deze ontwikkelingen.
Structurele armoedebestrijding is het uitgangspunt, en dit krijgt mede door
het aannemen van een motie van Karimi cs de drieledige invulling: directe
armoedebestrijding, maatschappij- opbouw en beleidsbeïnvloeding.
Armoedebestrijding omvat ook het ondersteunen van de bescherming van de
fysieke leefomstandigheden.
Verdere implementatie van deze principes en toezeggingen vormt nu de grote
uitdaging. Het realiseren van de internationale doelstellingen vergt niet
alleen een gecoördineerde en effectieve inzet van hulp , maar ook een
coherente inzet gericht op armoedebestrijding op alle andere terreinen
waarop internationale instellingen interveniëren: van policy-based lending
en beleidsadvisering tav macro-economisch beleidskader, tot
schuldverlichting en internationaal financieel beleid.
Nederland stimuleert en ondersteunt nauwere samenwerking tussen de
internationale instellingen om beleidsincoherenties te voorkomen. Zo nam
Nederland met onder meer Zweden het initiatief voor grotere samenwerking
tussen de VN-instellingen en de Bretton Woods instellingen via het
zogenaamde Philadelphia-overleg.
Op het niveau van de individuele MOL's en HIPC-landen, vormt het PRSP-proces
(Poverty Reduction Strategy Paper) het instrument bij uitstek om niet alleen
een gecoördineerde, maar ook een coherente internationale
ontwikkelingsinspanning te bereiken. De PRSP's zijn immers bedoeld als breed
gedragen, geïntegreerde ontwikkelingsplannen op nationaal niveau, waarin de
doelstellingen t.a.v. macro-economische stabiliteit en groei gekoppeld zijn
aan de realisatie van de internationale ontwikkelingsdoelstellingen en
milieubescherming. Echter, bij de vaststelling van de PRSPs blijkt het in de
praktijk nog vaak lastig om de specifieke modaliteiten van economisch beleid
te formuleren die pro-poor growth zouden kunnen bevorderen. In het bijzonder
krijgen overwegingen ten aanzien van het handelsbeleid onvoldoende nadruk in
de PRSPs en in het beleid van de Wereldbank dat hierop is gebaseerd.
Nederland bevordert coherentie op dit vlak onder meer door actieve steun
vanuit ambassades bij het PRSP-proces en geeft hieraan ook aandacht in het
kader van de Utstein-samenwerking.
Op het niveau van de samenwerking in OESO-verband is recent enige
vooruitgang geboekt in het agenderen van beleidscoherentie gericht op
armoedebestrijding. Aanvankelijk was dit streven slechts een aangelegenheid
van het DAC. Maar mede dankzij Nederlandse inspanningen neemt
beleidscoherentie in het Communiqué van de OESO-Ministerraad van 2001 een
meer centrale plaats in. De OESO vraagt in het bijzonder aandacht voor
grotere coherentie op de beleidsterreinen handel, investeringen en
ontwikkelingsbeleid. In 2001 vond voor het eerst een gezamenlijke
bijeenkomst van de DAC en het Handelscomité plaats. Nederland streeft ernaar
dat beleidscoherentie in alle relevante OESO-comité's op de agenda blijft en
de gevolgen van het beleid in de OESO voor ontwikkelingslanden beter in
beeld worden gebracht.
De grootste uitdaging op het terrein van coherent internationaal beleid
vormt ongetwijfeld het WTO-kader: een coherent internationaal handelsregime
gericht op armoedebestrijding zou een uiterst effectief middel kunnen zijn
in de strijd tegen armoede. Analyses over de kosten van het huidige
handelsbeleid geven aan dat ontwikkelingslanden veel te winnen hebben bij
verdergaande liberalisering in de OESO-landen . Met name in het
landbouwbeleid van de OESO-landen is fundamentele verandering nodig om
producenten in lage inkomenslanden een eerlijke kans te geven op hun eigen
binnenlandse markten, op markten in de OESO-landen en in derde landen. De
steun voor de landbouwproductie in de OESO-landen is opgelopen tot 245
miljard dollar in 2000, ongeveer 5 keer de omvang van de ontwikkelingshulp
van de OESO.
Het akkoord over de agenda voor een nieuwe WTO-handelsronde in Doha biedt
mogelijkheden om betere handelskansen voor lage inkomenslanden te scheppen.
Een echte 'ontwikkelingsronde' moet nu echter vorm krijgen: willen de
nieuwe onderhandelingen speciaal voor lage inkomenslanden vruchten afwerpen,
dan zullen de handelsagenda en de ontwikkelingsagenda nog sterker naar
elkaar toe moeten groeien.
Eén van de instrumenten hiervoor biedt de ILO Working Party on
Globalisation, waar de discussie plaats vindt over de link tussen handel en
sociaal beleid. In deze Working Party nemen verschillende internationale
organisaties actief deel, waaronder IMF, WB en OESO.
De WTO zou een sterk signaal geven van betrokkenheid bij een coherent beleid
gericht op armoedebestrijding door in de Ministers Conferentie de Millennium
Doelstellingen te onderschrijven en te erkennen dat handel een middel is en
geen op zichzelf staand doel. Daarmee zou de WTO aansluiten bij de lijn die
al door IMF, Wereldbank, VN en OESO is opgepakt.
Bij het onderwerp internationale handel geldt zo mogelijk nog sterker dan
voor veel andere coherentie-thema's het principe "coherence starts at home":
de hoofdsteden van de OESO-landen bepalen in hoge mate de ruimte voor
coherente afspraken in het kader van de WTO. De mogelijkheden en grenzen
hiervan zijn in paragraaf 2.1. en 2.2 geschetst.
Een gunstige ontwikkeling op het gebied van handel is dat in fora als de
WTO, Wereldbank en DAC/OESO de noodzaak wordt onderschreven van meer
samenwerking tussen de nationale handels- en ontwikkelingsministeries. Deze
samenwerking krijgt al gestalte in de gezamenlijke aanpak van technische
assistentie voor de opbouw van handelscapaciteit. Hoewel de belangrijkste
opdracht is om in WTO-onderhandelingen stelselmatig de belangen van lage
inkomenslanden in te brengen kan ook via deze handelsgerelateerde TA een
coherenter handelsbeleid in WTO-verband worden bevorderd. Zo vormt
ondersteuning van de onderhandelingscapaciteit van lage inkomenslanden een
belangrijk speerpunt van Nederland. De onder meer door Nederland
geïnitieerde Rechtswinkel in Genève geeft juridische steun aan
ontwikkelingslanden in het kader van de WTO. Middels het Integrated
Framework for Trade Related Technical Assistance proberen onder meer de
Wereldbank en WTO samen te werken om de armste landen door een
landenspecifieke benadering te ondersteunen bij de versterking van hun
positie in het wereldhandelssysteem.
Een belangrijk coherentiethema verbonden aan de WTO is de relatie tussen
intellectueel eigendom (TRIPs) en gezondheidszorg in ontwikkelingslanden.
Nederland heeft samen met een aantal andere regeringen en met NGOs actief
bijgedragen aan de totstandkoming van de Ministeriele verklaring die op dit
vlak in Doha is aangenomen. Deze verklaring kan als een belangrijk positief
resultaat van een langjarige en coherente beleidsinzet worden gezien (zie
Bijlage 1).
3. Verdere beleidsontwikkeling
---
Ontwikkelingslanden hebben veel te winnen bij een coherent beleid van de
internationale gemeenschap gericht op armoedebestrijding. Coherentie vormt
naar mijn oordeel de belangrijkste externe voorwaarde voor het realiseren
van de internationaal overeen gekomen Millennium Doelstellingen in lage
inkomenslanden.
Nederland vervult al jaren een voortrekkersrol in het agenderen van
beleidscoherentie in internationale fora. De Nederlandse inzet is zowel
gericht geweest op het realiseren van de beleidsmatige voorwaarden voor een
coherenter beleid op Europees en internationaal/multilateraal niveau, als op
het aanvechten van incoherenties op concrete dossiers die van belang zijn
voor ontwikkelingslanden. Een aantal belangrijke resultaten is
binnengehaald, maar ook veel is (nog) niet gelukt. Vooral op EU-niveau
liggen vaak forse barrières in het realiseren van een consequent coherent
beleid. Belangentegenstellingen, ingewikkelde besluitvormingsprocedures en
de relatief zwakke positie van het ontwikkelingsbeleid ten opzichte van
andere beleidsterreinen bij een deel van de Lidstaten en binnen de Commissie
zijn hier debet aan.
De Nederlandse regering zal de inspanning voor een consequent coherent
armoedebestrijdingsbeleid verder intensiveren en met kracht uit blijven
dragen in de internationale politieke fora. Gezien de breedte van de
coherentieproblematiek is inhoudelijke prioriteitsstelling gewenst. Daarbij
zal, in overleg met andere betrokken departementen naar kansen op de
politieke agenda moeten worden gekeken. Tevens vergt de huidige stand van
internationale discussie en besluitvorming --en vooral de gesignaleerde
barrières op Europees niveau-- een aanscherping van de strategische inzet
vanuit Nederland. Dit om meer resultaten binnen te kunnen halen. Nauwe
samenwerking met andere betrokken departementen en bewindspersonen is
uiteraard uitgangspunt.
Mij staan daarbij de volgende accenten voor ogen:
Prioritaire dossiers
---
Handel is en blijft de belangrijkste thematische prioriteit in de
Nederlandse inzet met betrekking tot beleidscoherentie gericht op
armoedebestrijding. Een nieuwe wereldhandelsronde waarin de belangen van
lage inkomenslanden nadrukkelijk zijn geagendeerd, biedt de beste kansen op
verbetering van het internationale handelsregime ten gunste van producenten
in het Zuiden. De in Doha gelanceerde handelsronde zal naar mijn mening
vooral op die aspecten gericht moeten zijn. Verbetering van markttoegang
door het slechten van piektarieven en tariefescalatie, uitfasering van
landbouwexportsubsidies (en andere instrumenten met soortgelijk effect),
verdere aanpassingen van WTO-regels (vooral ten aanzien van anti-dumping,
subsidies en regionalisme) zijn in dit verband enkele sleutelbegrippen. Ook
de mogelijke introductie van een "Development Box" in de landbouwsector
verdient aandacht; met dit instrument kunnen in het kader van Special &
Differential Treatment specifieke maatregelen vormgegeven worden, mits
gedifferentieerd naar het niveau van ontwikkeling en met name gericht op de
armste ontwikkelingslanden.
Gerichte inzet van hulpmiddelen voor technische en juridische ondersteuning
van lage inkomenslanden bij het realiseren van handelskansen en
markttoegang, staat eveneens hoog op de agenda.
Op het TRIPs/medicijnen-dossier is in Doha een belangrijke en nuttige
Verklaring aangenomen betreffende de relatie tussen het TRIPs-Verdrag en
gezondheidsbeleid in ontwikkelingslanden. Met name waar het gaat om
concretisering van de mogelijkheden van dwanglicenties voor
ontwikkelingslanden die zelf geen productiecapaciteit hebben, is nog
besluitvorming op basis van goed doortimmerde voorstellen nodig. Hierover
moet de TRIPs Raad voor eind 2002 rapporteren aan de Algemene Raad van de
WTO. Ik zal mij er voor blijven inzetten dat TRIPs ook in de praktijk de
zekerheid biedt voor maatregelen in het belang van de volksgezondheid in
ontwikkelingslanden.
Tevens wil ik op het terrein van TRIPs/biodiversiteit aandacht schenken aan
de problematiek van toegang tot zaden voor kleine boeren, alsmede de
bescherming van en vergoeding voor het gebruik van traditionele kennis.
Verdere hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is van groot
belang bij het realiseren van een coherent Europees beleid richting lage
inkomenslanden. De huidige handelsverstoringen als gevolg van subsidiering
en bescherming dienen in de EU en andere landen zo snel mogelijk te worden
opgeruimd. Daarbij wil ik speciale aandacht geven aan productcategorieën en
maatregelen die gericht ruimte scheppen voor producenten in lage
inkomenslanden. Versnelde afschaffing van steunmaatregelen op producten
zoals rijst, katoen, sinaasappels en tabak is bijvoorbeeld van groot belang
voor de markttoegang van lage inkomenslanden. Met voorrang afschaffen van
exportsubsidies op producten zoals suiker, melkpoeder en rundvlees, geeft
boeren en boerinnen in bepaalde ontwikkelingslanden een eerlijke kans op de
eigen markt en op markten in derde landen.
Naast de WTO-agenda op landbouw, biedt vooral de voor 2002 aangekondigde
mid-term review van Agenda-2000 belangrijke mogelijkheden. De komende
maanden werkt de Commissie aan voorstellen hiervoor. Ook andere concrete
gelegenheden op de Europese landbouwagenda, zoals de herziening van
relevante marktordeningen, zullen zo goed mogelijk worden benut.
Als onderdeel van de brede agenda op handel en landbouw op Europees niveau,
wil ik speciale aandacht geven aan de steeds strengere productnormen op het
gebied van (voedsel-) veiligheid en milieu. Klassieke barrières (tarieven,
quota) voor import uit ontwikkelingslanden worden steeds meer geslecht,
maar nieuwe eisen die worden gesteld ter bescherming van de gezondheid van
mens, dier en planten kunnen in bepaalde gevallen handelsbelemmerend werken.
Zonder de noodzaak van redelijke normen ter discussie te willen stellen, is
mijn streven om ook op deze dossiers de belangen van lage inkomenslanden
gelijkwaardig mee te laten wegen in de besluitvorming. Daarnaast zal vanuit
het budget voor ontwikkelingssamenwerking, waar nodig, gerichte steun worden
verleend aan producenten in lage inkomenslanden bij de aanpassing van hun
producten en hun productieproces. Op korte termijn wil ik, in nauw overleg
met andere departementen, een inventarisatie laten maken van producten die
van belang zijn voor lage inkomenslanden en waarop aanscherping van Europese
regelgeving in de nabije toekomst aan de orde zal komen. De ontwikkelingen
op het gebied van MRL's (Maximum Residu Levels voor pesticiden) hebben
hierbij mijn speciale aandacht.
Tevens wil ik de visserijakkoorden noemen als prioritair
coherentie-onderwerp. Bij de komende herziening van het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid per 1 januari 2003 zijn de coherentieaspecten van de externe
visserijakkoorden een expliciet aandachtspunt voor de Nederlandse regering.
Voorts dient er bij de concrete onderhandelingen verdere vooruitgang geboekt
te worden, voortbouwend op de discussie die rond het (inmiddels
goedgekeurde) Mauritanië-verdrag is ontstaan. In dit verband zijn momenteel
vooral de onderhandelingen met Senegal van belang. Een en ander wordt in
nauw overleg met het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
gevolgd.
Wat betreft de relatie tussen Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en
fiscaliteit, wil ik in overleg met het Ministerie van Financiën de elementen
van een coherent internationaal fiscaal beleid van Nederland richting
ontwikkelingslanden nader verkennen. Het streven daarbij is onder meer
gericht op uitbreiding van het aantal ontwikkelingslanden waarmee Nederland
bilaterale belastingverdragen afsluit.
Scherpere strategische inzet op Europees niveau
---
Het doorbreken van de obstakels voor een coherente besluitvorming op
EU-niveau (zie hierboven), vormt de grootste uitdaging op
politiek-strategisch niveau. We zullen vaker strategisch moeten opereren om
niet alleen punten op de agenda te krijgen, maar ook vaker resultaten in
termen van coherente besluitvorming op Europees niveau te realiseren. Vaker
zullen gerichte activiteiten vanuit verschillende niveaus (kabinet,
departementen) nodig zijn om kernpunten Europees binnen te halen. Daarbij
denk ik tevens aan het versterken van de volgende activiteiten.
Intensievere strategische samenwerking op coherentiedossiers binnen Europa.
Intensiever overleg, niet alleen op ministerieel, maar ook op (hoog)
ambtelijk niveau en meer uitwisseling van informatie vormen daarbij
kernwoorden. Nederland zal op korte termijn een netwerk oprichten dat tot
doel heeft informatie over beleidscoherentie uit te wisselen, teneinde
verder invulling te kunnen geven aan het waken over en het monitoren van
coherentiedossiers. Strategische samenwerking zal in eerste instantie worden
gezocht met lidstaten die reeds een minister voor of van
ontwikkelingssamenwerking hebben. Daarnaast zal een strategie worden
uitgezet gericht op de andere lidstaten, in het bijzonder de zuidelijke
lidstaten die nog terughoudend zijn als het gaat om versterking van
beleidscoherentie.
Bevredigende invulling van Focal Point voor coherentie van de Europese
Commissie. Nederland zal het Directoraat Ontwikkelingssamenwerking in
Brussel blijven aanspreken op een steviger invulling, zowel naar menskracht
als naar mandaat. De huidige situatie is een (belangrijke) eerste stap, maar
in materiele zin nog onbevredigend. Ook zal het Jaarplan van het Directoraat
Generaal Ontwikkeling getoetst worden op de invulling die de Commissie geeft
aan haar verantwoordelijkheden ten aanzien van beleidscoherentie. Ik ben
bereid mee te werken aan detachering van Nederlandse deskundigheid bij het
Directoraat Generaal Ontwikkeling.
Beter benutten van de OS-raad als waakhond. Coherentie wordt nu regulier
besproken op de agenda van de OS-raad. Die gelegenheid wil ik zo goed
mogelijk benutten om de discussie met Europese collega's te intensiveren,
toegespitst op concrete coherentiedossiers. De Ontwikkelingsraad moet meer
de functie gaan vervullen van het signaleren van coherentiekwesties en het
bewaken van de voortgang op belangrijke dossiers. De Commissie zal hierbij
een actieve rol moeten spelen.
Een goed voorbeeld van zo'n actieve rol van de Commissie waarop kan worden
ingespeeld is het recent uitgebrachte Commissiedocument over de externe
dimensie van de EU-duurzaamheidsstrategie. In dit verband dient ook
voldoende aandacht te worden besteed aan overheidsbeleid op het terrein van
FDI, zoals het verduurzamen van internationale activiteiten van de
particuliere sector.
Tevens zal Nederland zich blijven inspannen om de Algemene Raad te betrekken
bij onderwerpen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Versterking van
de ontwikkelingsdimensie in het externe EU-beleid is hier één van de
uitgangspunten. Voor een strategische discussie over het bevorderen van
duurzame ontwikkeling leent zich met name het jaarlijks prioriteitendebat,
alsmede de Voorjaarstoppen ingevolge het Lissabon-proces.
Ook de Vakraden hebben een belangrijke rol bij het verder vorm geven van
coherentie op hun beleidsterreinen.
Nauwere samenwerking met NGOs. De kracht van NGOs om coherentie-thema's aan
te kaarten, media-aandacht te genereren en daarmee punten hoger op de
politieke agenda te zetten, kan beter worden benut. Dit is zowel van belang
om druk te zetten op de Commissie, als om in lidstaten waar weinig aandacht
is voor coherentie het publieke debat en aandacht in de media aan te jagen.
Ik wil toe naar nauwere samenwerking en regulier overleg met de
belangrijkste Europese NGO-netwerken, bij voorkeur samen met andere
gelijkgezinde EU-lidstaten.
Doortrekken van de inzet op internationaal niveau
---
Op internationaal niveau hebben IMF, de Wereldbank, de OESO-DAC en de
VN-instellingen zich expliciet gecommitteerd aan de International
Development Targets. Effectieve implementatie van de commitments is nu het
belangrijkste aandachtpunt voor Nederland bij het streven naar coherent
internationaal beleid. Voor alle duidelijkheid: dit gaat uiteraard veel
verder dan pure hulpcoördinatie. Ook adequate schuldverlichting in het
verlengde van het HIPC-initiatief, een coherent internationaal
financieel-monetair beleid en een coherent leningenbeleid, zijn cruciale
randvoorwaarden voor ontwikkeling en duurzame economische groei in
ontwikkelingslanden. Voor wat betreft de armste landen, vormt het
PRSP-proces het geëigende instrument om een coherent nationaal beleidskader
vorm te geven. Van de IFI's en de donorlanden mag verwacht worden dat zij
bij de uitkomsten van dit proces aansluiten, ook op andere terreinen dan
hulp.
De Financing for Development Conferentie van maart 2002 in Mexico biedt
mogelijkheden om -- naast naleving van de 0,7% ODA-BNP-norm -- de bredere
coherentieagenda aan de orde te stellen. Daarbij zal worden voortgebouwd op
de verklaringen die in DAC-OESO en de OESO-Ministerraad van dit voorjaar
over coherentie zijn aangenomen.
Het streven is vaker strategisch samen te werken met een aantal
gelijkgezinde landen, onder meer in Utstein-verband, om doelen op
internationaal niveau te realiseren.
Op nationaal niveau is het streven naar beleidscoherentie de afgelopen jaren
beter verankerd geraakt, zowel binnen het Ministerie en via
interdepartementaal overleg, als op politiek niveau. Echter, om met
voldoende kracht aan de ambitieuze doelstellingen hierboven te kunnen
werken, is een verdere versterking nodig. Inmiddels is in het kader van de
capaciteitsversterking voorzien dat binnen het ministerie meer ambtenaren op
specifieke coherentiedossiers kunnen worden ingezet. De ad-hoc werkgroep
coherentie die sinds begin 2001 op mijn aanwijzing binnen het Ministerie
functioneert, zal in het voorjaar van 2002 opgaan in een speciale Coherentie
Unit. Deze zal een vaste plek in de organisatie en voldoende middelen
(menskracht, financieel) ter beschikking krijgen om de uitvoering van
bovenstaande doelen, in nauw overleg met andere departementen, te
bevorderen.
Ten slotte
---
Het tot stand brengen van coherent beleid gericht op mondiale
armoedebestrijding binnen Nederland, de Europese Unie, alsmede de overige
internationale en multilaterale politieke fora, is een kwestie van lange
adem en consequente inzet. Het beleid op nationaal niveau staat op
hoofdlijnen; op vele dossiers is inmiddels sprake van een coherente
Nederlandse inzet.
Op Europees niveau is nog veel te doen om de belofte van het Verdrag van
Maastricht waar te maken. Verwerving van bredere politieke steun voor
coherent beleid richting lage inkomenslanden is een belangrijke voorwaarde
voor verder resultaat. Gerichte samenwerking met gelijkgezinden (inclusief
civil society) moet de haalbaarheid van coherente inzetten vanuit Nederland
vergroten en een betere afweging van ontwikkelingsbelangen tegen andere
legitieme belangen bewerkstelligen.
Dit geldt ook voor de verdere implementatie van de doelstellingen die op
internationaal niveau zijn vastgelegd.
Ik hoop en verwacht dat de Kamer de regering bij dit streven naar coherent
beleid gericht op mondiale armoedebestrijding -- in lijn met de voornemens
hierboven-- ook in de komende periode ten volle zal blijven steunen.
Bijlage 1: TRIPs & toegang tot medicijnen - werken aan een betere balans
Bijlage 2: Naar coherente visserijakkoorden met Afrika
Bijlage 1: TRIPs & toegang tot medicijnen - werken aan een betere balans
---
Als onderdeel van het WTO Akkoord van 1995, zijn in het TRIPs verdrag
(Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights) vergaande afspraken
gemaakt over de bescherming van intellectueel eigendom. Octrooibescherming
voor de duur van 20 jaar vormt de kern, maar WTO-leden kunnen tot op zekere
hoogte zelf bepalen hoe zij de verplichte bescherming uitvoeren.
Ontwikkelingslanden moesten in principe per 1 januari 2000 de
TRIPs-afspraken invoeren, maar er zijn uitzonderingen afgesproken. Voor MOLs
(Minst Ontwikkelde Landen) is de termijn 2006, met de mogelijkheid tot
verlenging van de overgangsperiode. Ontwikkelingslanden die voor medicijnen
nog geen productpatent kenden (bijvoorbeeld India), moeten per 1 januari
2005 voldoen aan de TRIPs-verplichtingen op dit terrein.
Vooral de verplichte octrooibescherming voor medicijnen heeft de afgelopen jaren tot grote bezorgdheid in ontwikkelingslanden geleid. De vrees is dat medicijnprijzen sterk zullen stijgen door de langdurige exclusieve rechten van de octrooihouder. Ook door internationale organisaties als de WHO, door NGOs en door academici is de vraag gesteld of in het TRIPs verdrag de balans niet doorsloeg naar beloning van (privaat) onderzoek naar nieuwe medicijnen ten koste van het publieke belang van toegang tot medicijnen.
Het TRIPs-akkoord biedt weldegelijk ruimte voor uitzonderingen op de
exclusieve rechten van de octrooihouder om gezondheidsmaatregelen mogelijk
te maken. Onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden (o.a. in geval van
een nationale noodsituatie) mogen regeringen "dwanglicenties" afgeven voor
de productie of import van goedkopere versies van het geoctrooieerde
geneesmiddel. Ook biedt het TRIPs-verdrag ruimte voor "parallelle import",
dat wil zeggen het invoeren zonder toestemming van de octrooihouder van
medicijnen die in een ander land met toestemming van de octrooihouder tegen
lagere prijzen op de markt zijn gebracht.
Door deze uitzonderingen te vertalen in nationale wetgeving zouden
ontwikkelingslanden in principe kunnen voorkomen dat het TRIPs verdrag een
barrière vormt voor toegang tot betaalbare medicijnen. In de praktijk bleek
echter dat regelmatig bilaterale druk op ontwikkelingslanden werd
uitgeoefend om strikter in hun wetgeving te zijn dan TRIPs vereist. In onder
meer Zuid-Afrika, Brazilië en Kenia onstonden juridische conflicten
gerelateerd aan de interpretatie van het TRIPs verdrag. Dit in combinatie
met de groeiende zorg over de verspreiding van HIV/AIDS en andere
overdraagbare ziekten, maakte een heldere consensus over de flexibiliteit in
het TRIPs-akkoord noodzakelijk.
De afgelopen twee jaar is vanuit het Ministerie op uiteenlopende manieren
aandacht gevraagd voor de gevolgen van het TRIPs-verdrag voor de
volksgezondheid in ontwikkelingslanden. De belangrijkste daarvan was het
inbrengen van de zorg hierover in het interdepartementale overleg over de
handelspolitiek. Dit gebeurde doorlopend, maar in het bijzonder naar
aanleiding van de mandaatstelling voor de Derde WTO-Ministersconferentie, de
inzet voor UNCTAD X, het overleg over het Actieplan voor de Bestrijding van
Overdraagbare Ziektes van de Europese Commissie en de Resolutie van de
Algemene Raad voor de Derde MOLs Conferentie. Het standpunt dat
ontwikkelingslanden volledig gebruik moeten kunnen maken van de
uitzonderingen in het TRIPs verdrag werd tevens ingebracht in een breed
scala van niet op handel gerichte internationale fora waarin resoluties over
het thema TRIPs en volksgezondheid aangenomen werden: de OS-Raad, de
Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de Mensenrechtencommissie
van de Verenigde Naties. Daarnaast bracht de Nederlandse regering in
bilaterale context haar positie naar buiten, bijvoorbeeld
Minister-President Kok voor het Parlement van Zuid-Afrika ten tijde van zijn
bezoek aan dat land (begin 2001). Ook is vanuit het Ministerie het publieke
debat in Nederland over deze kwestie bevorderd door activiteiten in het
kader van de serie "Medicijnen voor de Armen". Zo zijn in november 1999,
oktober 2000 en in oktober 2001 publieke bijeenkomsten over dit thema
georganiseerd, met onder meer vertegenwoordigers van bedrijfsleven, NGOs en
wetenschap.
Deze brede inzet heeft succes gehad. De aanhoudende pleidooien hebben
bijgedragen aan een constructieve opstelling van de Europese Unie. De
Europese Unie heeft mede op Nederlands aandringen in verschillende
verklaringen de ruimte in TRIPs voor dwanglicenties en parallelle import
erkend. De EU nam daarmee afstand van het uitoefenen van bilaterale druk
(zoals aanvankelijk richting Zuid-Afrika) en onthield zich van WTO-klachten
tegen ontwikkelingslanden. De steunverklaringen van de Nederlandse regering
droegen bij aan de terugtrekking van aanklagende partijen in juridische
conflicten rond de wetgeving van Zuid-Afrika en Brazilië.
Het belangrijkste resultaat is de Verklaring over TRIPs en de
Volksgezondheid die tijdens de Vierde WTO-Ministersconferentie in Doha is
aangenomen. Voorafgaand aan de Vierde Ministersconferentie in Doha vonden
intensieve voorbereidingen in de TRIPS-raad plaats. Met steun van Nederland
zette de Europese Commissie zich constructief in voor een separate
Ministersverklaring inzake TRIPS en gezondheid. Bij de totstandkoming en
acceptatie van de Verklaring over het TRIPS-verdrag en Volksgezondheid heeft
de Commissie een bemiddelende rol kunnen spelen tussen de
ontwikkelingslanden enerzijds en de Verenigde Staten, Canada en Zwitserland
anderzijds.
Nederland steunde samen met andere donoren een project van de UN Quaker
Office in Genève, waarbij ontwikkelingslanden door een serie seminars
ondersteund werden bij het uitwerken van hun standpunt. In dit kader
organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken samen met de Quakers een
druk bezocht publieksdebat en een seminar voor WTO-delegaties uit
ontwikkelingslanden, dat een maand voor de Ministersconferentie in Den Haag
werd gehouden.
Mede door de actieve Nederlandse steun, - en die van andere EU-lidstaten en
internationale NGO's-, is nu in een politieke verklaring vastgelegd dat
ontwikkelingslanden er zeker van kunnen zijn dat ze de flexibiliteit in
TRIPs kunnen gebruiken. Daarbij is het probleem van landen die geen
dwanglicentie kunnen afgeven omdat ze zelf geen productiecapaciteit hebben
terugverwezen naar de TRIPS-raad, die voor eind 2002 een oplossing moet
voorleggen aan de Algemene Raad. Nederland steunt de juridische analyse door
de Europese Commissie van de TRIPs-bepalingen, waarbij deze landen een
dwanglicentie kunnen afgeven aan een producent in een ander land. Tevens is
in de Verklaring de overgangstermijn voor de MOLs met 10 jaar verlengd tot
2016.
Bijlage 2: Naar coherente visserijakkoorden met Afrika
De EU heeft Visserijovereenkomsten afgesloten met 26 landen, waaronder een
17-tal ontwikkelingslanden. Het gaat voornamelijk om Afrikaanse
ontwikkelingslanden, waaronder Mauritanië, Senegal, Guinee-Bissau, Angola en
de Seychellen. De overeenkomsten geven Europese vissersschepen toegang tot
de 200-mijlszone van deze landen in ruil voor een financiële vergoeding uit
het Visserijbudget van de Unie. De visserijverdragen van de Unie met
Ontwikkelingslanden kosten jaarlijks ongeveer 225 mECU (1999). Vooral
Spaanse vissers profiteren: in 1997 voeren 87% van de 833 betrokken Europese
vissersschepen onder Spaanse vlag. Daarnaast vissen ook Portugese, Franse,
Italiaanse, Nederlandse en Griekse schepen onder de overeenkomsten met
ontwikkelingslanden. In het geval van Nederland gaat het om grote
diepvriestrawlers die recent gebouwd zijn voor het vangen van kleine
pelagische (haring-achtige) vissoorten, voornamelijk voor de WestAfrikaanse
kust.
De coherentie-discussie rondom visserijakkoorden van de Unie betreft onder
meer de vraag of er wel sprake is van duurzame exploitatie van visbestanden
in de betrokkenen landen: het gevaar van overbevissing. Daarnaast speelt
vooral de vraag of de gekochte visserijrechten voor de Europese vloot
voldoende ruimte laten voor de ontwikkeling van de lokale visserijsector.
Geeft de betreffende overheid om te voorzien in haar behoefte aan
gegarandeerde cash-inkomsten niet te snel visrechten weg? Veel Afrikaanse
landen kennen immers een groeiende en zich moderniserende artisanale
visserij die in termen van werkgelegenheid en inkomen voor armste groepen
zeer belangrijk is. Tevens heeft een aantal landen ook een industriële
visserijcapaciteit.
Nederland wil dat de Europese visserijakkoorden op duurzame leest zijn
geschoeid en onderdeel uitmaken van een coherent Europees beleid ter
bestrijding van armoede in lage inkomenslanden. Ook zou de
kosteneffectiviteit nadrukkelijk beoordeeld moeten worden.
In de coherentieresolutie die de OS-Raad op 5 juni 1997 onder Nederlands
voorzitterschap aannam, vormde visserij een van de belangrijkste thema's. In
lijn met de conclusies van de Visserijraad van 4 november 1997 verlangt
Nederland een ex-ante evaluatie van de visbestanden bij afsluiting van
nieuwe overeenkomsten of bij verlenging van bestaande akkoorden. Deze
schriftelijke beoordeling zou helderheid moeten scheppen over het effect van
de visserijactiviteiten op betrokken bestanden en op de locale visserij,
waarbij tevens het voorzorgsbeginsel een rol zou kunnen spelen (zie:
"Regeringsstandpunt Groenboek Herziening Gemeenschappelijk Visserijbeleid",
10 september 2001). De "Mededeling Visserij en Armoedebestrijding" van
november 2000 zegt toe dat de Commissie de participatie van civil society en
lokale visserijorganisaties bij de voorbereiding en implementatie van
akkoorden wil bevorderen; ook dit is een van de kernpunten in het
Nederlandse beleid.
In de praktijk geeft de Commissie echter niet of nauwelijks uitvoering aan
de wens van de Raad om op basis van duidelijke gegevens de onderhandelingen
met ontwikkelingslanden in te gaan. Wel worden in het kader van de akkoorden
nu meer middelen vrijgemaakt voor monitoring en controle. Maar te vaak
ontbreken nog behoorlijke gegevens en een serieuze analyse van de bestanden
bij de aanvang van onderhandelingen. De wensen van de afzonderlijke
lidstaten lijken in de praktijk meer bepalend voor de onderhandelingsinzet
van de Commissie dan een reële inschatting van het aanwezige "surplus" aan
vis waar de Unie over zou kunnen onderhandelen.
Vanwege de Commissie Mededeling en de heronderhandelingen met belangrijke
partners van de Unie (Marokko, Mauritanië en Senegal) staat de
coherentie-discussie rond de visserijakkoorden in 2001 volop in de aandacht.
Vooral rond de onderhandelingen met Mauritanië is vanuit Nederland op
verschillende niveaus geïntervenieerd om coherentie te bevorderen. Onder
meer in de OS-Raad van mei 2001 zijn de Nederlandse uitgangspunten
ingebracht en heb ik een coherente inzet in de onderhandelingen met
Mauritanië bepleit. Ook is door DGIS met de Mauritaanse Minister van
Visserij over deze kwestie gesproken. Mede naar aanleiding van geluiden uit
kringen van NGOs en lokale vissersorganisaties heb ik Commissaris Poul
Nielson in juli per brief dringend verzocht zijn bemoeienis bij de
onderhandelingen te vergroten en erop toe te zien dat een coherent akkoord
wordt afgesloten.
De onderhandelingen met Mauritanië hebben op 31 juli 2001 geresulteerd in
een nieuw Protocol met een looptijd van 5 jaar. Dit akkoord is nu het
belangrijkste visserijakkoord van de Unie, zowel wat betreft in te zetten
financiële middelen (430 miljoen Euro over 5 jaar), als de Europese
visserijcapaciteit die hiermee in derde wateren wordt uitgezet (rond 150
schepen).
Op een belangrijk onderdeel komt het nieuwe protocol naar mijn oordeel
onvoldoende tegemoet aan de zorg die breed leeft over de perspectieven voor
de lokale visserij in Mauritanië. Op aandringen van onder meer Spanje is het
aantal schepen dat vlak onder de Mauritaanse kust zal vissen op "koppotigen"
(waardevolle inktvissoorten) opnieuw uitgebreid. De Mauritaanse regering is
uiteindelijk akkoord gegaan met deze wens van de Commissie, ondanks sterke
aanwijzingen dat er reeds sprake is van overbevissing op deze visbestanden.
De vangst van juist deze soorten vormt de kernactiviteit van de groeiende
artisanale visserijsector in Mauritanië en ook van de flinke industriële
trawlervloot die het land kent. De lokale visserijorganisaties wensten een
volledige terugtrekking van buitenlandse schepen uit deze tak van visserij,
om de teruggelopen bestanden te laten herstellen en de eigen visserij weer
rendabeler te maken.
Mede op aandringen van Nederland is op het punt van de koppotigen nog wel
een revisieclausule opgenomen in het nieuwe protocol. Afgesproken is dat elk
jaar de 'stand aan koppotigen' in een wetenschappelijke werkgroep zal worden
bezien. Eind 2003 kan dan worden beoordeeld of het protocol op dit onderdeel
moet worden heroverwogen. Nederland heeft het Mauritaanse Ministerie van
Visserij inmiddels aangeboden om de capaciteit voor dergelijk
bestandsonderzoek bij het lokale visserijinstituut te versterken.
Gezien de omstreden uitkomst op "koppotigen" is in overleg met het
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij besloten dat
Staatsecretaris Faber zich in de Visserijraad van 27 november zeer kritisch
over het nieuwe akkoord zou uitlaten. Deze opstelling is vooraf met
OS-collega's van een aantal gelijkgezinde landen (oa VK, Duitsland, Zweden,
Denemarken en Finland) afgestemd en gecoördineerd, zodat in de Visserijraad
van 27 november voor het eerst een inhoudelijke discussie over
coherentie-aspecten van een specifiek visserijakkoord heeft plaatsgevonden.
Met name een schriftelijke verklaring van Duitsland maakte duidelijk dat de
Raad in de toekomst een actievere rol eist van de Commissie in het bewaken
van de coherentiedoelstellingen rond visserijakkoorden. Voorafgaand aan de
feitelijke onderhandelingen moet duidelijkheid komen over wat een coherente
inzet zou kunnen zijn.
Een Nederlandse tegenstem ten aanzien van het nieuwe protocol met Mauritanië
is aanvankelijk wel overwogen, maar vooral omdat het akkoord veel meer
betreft dan de omstreden quota voor "koppotigen" is hiervan in overleg met
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij afgezien. Daarbij speelde tevens een rol
dat Nederland forse belangen heeft in de niet omstreden pelagische visserij
onder het Mauritanië-akkoord. Overigens hebben ook alle andere kritische
lidstaten - die zelf weinig of geen directe visserijbelangen hadden bij dit
akkoord - vóór het akkoord gestemd in de betreffende Visraad.
De onderhandelingen van de Commissie met Marokko zijn ondertussen stopgezet en zullen hoogstwaarschijnlijk niet worden hervat. Marokko heeft een sterk gegroeide nationale visserijsector en wil alleen over verlenging van het akkoord doorpraten als de EU bereid is tot een extreem hoge vergoeding. Het akkoord met Marokko was tot nu toe het belangrijkste akkoord, zowel in financiële termen als in betrokken Europese vangstcapaciteit.
De onderhandelingen over vernieuwing van de visserijovereenkomst met Senegal
zijn eind december 2001 zonder resultaat afgebroken. Vanaf 1 januari j.l.
zijn de visserijactiviteiten onder het verdrag opgeschort. De Senegalese
overheid wilde het huidige protocol niet nogmaals ongewijzigd voor enkele
maanden verlengen, zoals eerder was gebeurd in april 2001 toen het 4-jarige
akkoord officieel afliep. De verwachting is dat onderhandelingen in de loop
van februari 2002 zullen worden hervat. De Senegalese autoriteiten lijken
een goede analyse van de uitgangssituatie te hebben gemaakt en de lokale
visserijorganisaties hebben een behoorlijke stem in de onderhandelingen.
Nederland zal het onderhandelingsproces vanuit coherentieoogpunt nauwgezet
volgen.
Waar in deze brief het woord "coherentie" wordt gebruikt, heeft dit
betrekking op coherent armoedebestrijdingsbeleid, aansluitend bij de
hoofddoelstelling "duurzame armoedevermindering" van het Nederlandse
buitenlandse beleid, alsmede artikel 177 en 178 van het EU-verdrag voor wat
betreft het Europese beleid.
Voor wat betreft het Europese beleid schrijft het Verdrag van de EU in
artikel 178 voor: "De Gemeenschap houdt bij de uitvoering van beleid dat
gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening met de
doelstellingen van artikel 177". Artikel 177 beschrijft de
hoofddoelstellingen van het Europese ontwikkelingsbeleid.
Zie het rapport "Fiscaliteit, locatieconcurrentie en eerlijke
belastingafdracht", Daniel Bols, Rob van Tulder et al, Erasmus Universiteit
Rotterdam, november 2001.
Voor een algemeen overzicht van Europese handelsmaatregelen en
handelsverstorende subsidies die schadelijk zijn voor ontwikkelingslanden,
zie de nota "Europese Handelsbelemmeringen en Ontwikkelingslanden".
Zie bijvoorbeeld het gezamenlijke document van OESO, IMF, Wereldbank en
VN "2000 - A Better World for All".
Zie onder meer de notitie "Coördinatie van middelen voor
ontwikkelingssamenwerking" van juni 2001 (Kamerstuk nr 27823).
Zie bijvoorbeeld "2002 Global Economic Prospects and the Developing
Countries" van de Wereldbank (Washington, november 2001): het slechten van
handelsbarrières zou tegen 2015 tenminste 300 miljoen mensen extra uit
extreme armoede halen.
===