Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den
Haag DIE/IN Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 27 maart 2002 Auteur A.R. Westerink
Kenmerk DIE-95/02 Telefoon (070) 348 44 70
Blad /3 Fax (070) 348 40 86
Bijlage(n) E-mail ar.westerink@minbuza.nl
Betreft Schriftelijke vragen van het lid Timmermans
C.c.
Zeer geachte voorzitter,
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld
door het lid Timmermans over de Europese Conventie. Deze vragen werden
ingezonden op 22 februari 2002, met kenmerk 2010206650.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Antwoord van de heer Van Aartsen, Minister van Buitenlandse Zaken, op vragen
van het lid Timmermans over de Europese Conventie
Vraag 1
Vindt u dat de Europese Conventie geen grote rol mag spelen bij de
verdragswijzigigingen van de Europese Unie? Welke gronden ziet u voor deze
stelling?
Antwoord
De regering heeft bij brief van 29 oktober 2001 (Kamerstuk 2000-2001,
21501-20 nr. 174) de Kamer geïnformeerd over de vraag hoe zij de rol van de
Conventie ziet ter voorbereiding op de eerstvolgende Intergouvernementele
Conferentie. Deze Conventie kan in de visie van de regering haar inbreng
leveren aan een latere IGC. De eigen verantwoordelijkheid van de
verschillende betrokken partijen blijft daarbij duidelijk en onveranderd.
Noch de regeringen, noch de parlementen zijn gebonden aan de uitkomsten van
de Conventie, zo stelde de regering reeds in haar brief van 29 oktober 2001.
Vraag 2
Wat bedoelt u met uw uitspraken dat het na de Conventie 'aan de politiek is
het echte werk te doen en de conclusies te trekken' en 'de politiek moet
beslissen en niet de Conventie'?
Antwoord
In de IGC zijn het uiteindelijk de lidstaten die onderhandelen over
verdragswijzigingen. Ten aanzien van de voorbereiding op en stellingname in
die IGC geldt de klassieke staatsrechtelijke verantwoordelijkheidsverdeling
tussen regering en parlement. De resultaten van die IGC worden langs het
gebruikelijke ratificatieproces aan nationale parlementen voorgelegd. Deze
rol en bevoegdheidsverdeling worden niet aangetast door de IGC te laten
voorbereiden door een Conventie.
Vraag 3
Behoort de Conventie met vertegenwoordigers van nationale parlementen, het
Europees Parlement en de Commissie volgens u niet tot de 'politiek'? Behoren
de regeringsvertegenwoordigers ook niet tot 'de politiek'? Ziet u de
Conventie dan als onderdeel van de ambtenarij?
Antwoord
In de Conventie zijn personen vertegenwoordigd met een sterk uiteenlopende
achtergrond, waaronder leden van regeringen en parlementaire
vertegenwoordigers van zowel regeringspartijen als oppositie. Juist deze
brede samenstelling met vertegenwoordigers van verschillende politieke kleur
en achtergrond vergroot de kansen op een vruchtbare gedachtenwisseling in de
Conventie.
Vraag 4
Vertolkt u met uw uitspraken de positie van de Nederlandse regering? Zo ja,
hoe verhouden deze uitspraken zich met de eerdere positieve houding van de
regering over de Conventie, zoals onder meer verwoord in de reactie op het
advies van de Adviescommissie Internationale Vraagstukken?
Antwoord
De positie van de Nederlandse regering is, zoals eerder aangegeven, uiteen
gezet in de notities van 29 oktober 2001 en 26 februari 2002. Deze positie
is dus ook de mijne.
Kenmerk
Blad /1
===