Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 DEN HAAG Directie N-Afrika en
Midden-Oosten Afdeling Midden-Oosten Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 26 maart 2002 Auteur M.J. van Deelen
Kenmerk DAM-26/02 Telefoon 070-3485185
Blad /5 Fax 070-3486639
Bijlage(n) E-mail dam@minbuza.nl
Betreft Beschuldiging van opruiing in Palestijnse schoolboekjes
C.c.
Zeer geachte Voorzitter,
Onder verwijzing naar de toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg van
5 september 2001, wil ik u, mede namens de Minister voor
Ontwikkelings-samenwerking, informeren over de resultaten van diverse,
recente studies, onder andere van de EU, naar de beschuldiging van opruiing
in Palestijnse schoolboeken.
De verschillende studies geven aan dat er in het nieuwe lesmateriaal een
duidelijke verbetering zichtbaar is ten opzichte van de oude (Egyptische en
Jordaanse) schoolboeken. Belangrijk is voorts de vaststelling dat van
opruiende teksten geen sprake is. Ook het Center for Monitoring the Impact
of Peace heeft inmiddels aangegeven dat er sprake is van een verbetering van
de nieuwe schoolboekjes ten opzichte van het voorgaande lesmateriaal. Dat
neemt niet weg dat er in de nieuwe schoolboekjes nog steeds een, beperkt
aantal, minder gelukkige formuleringen en omissies voorkomt. Dit betekent
dat er ruimte en noodzaak blijft bestaan voor verbeteringen. Een kritische
dialoog met de Palestijnse autoriteit is dan ook onveranderd op zijn plaats.
Binnen de EU is afgesproken dat aan deze dialoog, op basis van rapportages
van de EU-missies ter plekke, nauwgezet vorm zal worden gegeven.
Aanleiding
De studies werden uitgevoerd mede naar aanleiding van een rapport van de
Amerikaanse niet-gouvernementele organisatie Center for Monitoring the
Impact of Peace (CMIP), dat in november 2000 werd uitgebracht. Dit rapport
behelsde de weerslag van een onderzoek naar de nieuwe Palestijnse
schoolboeken die voor het schooljaar 2000-2001 voor de eerste en zesde klas
lagere school werden geïntroduceerd. In het rapport werd onder meer gesteld
dat het nieuwe studiemateriaal een opruiend karakter had, dat daarin
opgeroepen werd tot geweld tegen Israël en dat het bestaansrecht van deze
staat werd ontkend.
Aangezien het niet zinvol leek de oude boeken gebaseerd op het Jordaanse en
Egyptische curriculum die nu geleidelijk uit het Palestijnse schoolsysteem
uitgefaseerd worden, onder de loep te nemen, heeft het hiernavolgende
uitsluitend betrekking op de Palestijnse schoolboeken, waarvoor de
Palestijnse Autoriteit een nieuw Palestijns curriculum ontwikkelt.
Bronnen
Als bronnen werden diverse studies van onderzoekers met verschillende
achtergronden gebruikt, alsmede een rapport van EU-vertegenwoordigers in
Jeruzalem en Ramallah en persverklaringen van de Europese Commissie, het
Europees Parlement en UNRWA.
Conclusies
De conclusies van de verschillende studies kunnen voorts als volgt worden
samengevat (gegroepeerd naar de belangrijkste punten van kritiek):
Het nieuwe lesmateriaal is zichtbaar verbeterd ten opzichte van het eerder gebruikte materiaal. Van directe opruiing is in de nieuwe lesboeken geen sprake. De Palestijnse schoolboeken bevatten beschrijvingen van het dagelijkse leven van de Palestijnse bevolking en gaan in op de Palestijnse geschiedenis en cultuur. Het kader voor de boeken is de Palestijnse realiteit, relevante VN-resoluties en de Geneefse conventies.
Waar het nieuwe lesmateriaal het vredesproces c.q. het conflict met Israël aan de orde stelt, geschiedt dit vanuit de Palestijnse visie. Zo wordt bijvoorbeeld nadruk gelegd op zaken als de Israëlische nederzettingen politiek en de bezetting en confiscatie van Palestijns land door Israël, praktijken die overigens internationaal zijn veroordeeld. Aangezien het gaat om een geschiedenis van conflict waarover de lezingen uiteen lopen is het niet onbegrijpelijk dat er aan Israëlische zijde andere zienswijzen op na worden gehouden. Het CMIP stelt in dit licht dat van het Palestijnse lesmateriaal een bedreiging voor de staat Israël uitgaat. Deze conclusie is naar het oordeel van de studies echter ongegrond. Van verdraaiing van de feiten of een demagogische toonzetting in het lesmateriaal geen sprake.
Er is evenmin sprake van ontkenning van de staat Israël in het nieuwe
lesmateriaal.
In de boeken wordt op een aantal plaatsen het streven naar vreedzame
oplossing van conflicten aangemoedigd; geweld als offensieve actie wordt
veroordeeld. Dit neemt niet weg dat in het lesmateriaal meer aandacht zou
kunnen worden besteed aan het omgaan met conflicten en het bevorderen van
een vreedzame samenleving.
Detekstboeken gevenuiting aan de wens tot oprichting van een Palestijnse
Staat. Om de evidentie van deze staat te ondersteunen worden verschillen met
"anderen" benadrukt en bijzondere "nationale" eigenschappen als
verplichtingen van het individu jegens familie en gemeenschap onderstreept.
Problematisch is het gegeven dat in de context van de beschrijving van de Islam, met een zekere eerbied wordt gesproken over "martelaarschap", al wordt dit slechts gedaan met betrekking tot defensieve acties, zoals bijvoorbeeld ter bescherming van eigen have en goed. Een zelfde nuancering vinden we bij de interpretatie van het woord "jihad". Een oproep tot actieve inzet van geweld kan er derhalve niet in gelezen worden.
Het lesmateriaal over het onderwerp "tolerantie" spitst zich toe op wederzijdse verdraagzaamheid tussen Islam en Christendom, de twee religies binnen de Palestijnse gemeenschap. Tolerantie ten opzichtevan anderegodsdiensten wordt ook wenselijk genoemd, zij het dat van de andere religies alleen het christendom expliciet wordt genoemd. Er blijkt geen sprake te zijn van anti-semitisme en stereotypering van Israëli's of Joden. In het geschiedenis-materiaal wordt met respect over het Jodendom gesproken.
Een punt van kritiek is dat het lesmateriaal weinig kritisch is op de eigen situatie. Zo wordt het concept "vrijheid" uitsluitend gerelateerd aan (het ontbreken van) van buiten komende onderdrukking en niet aan de binnenlandse situatie. Op dezelfde manier wordt het concept van "nation-building" veronachtzaamd. Dat is een ernstig gemis omdat dergelijke concepten juist in deze fase van opbouw voor het Palestijnse volk zeer belangrijk zijn.
Concluderend kan worden gesteld dat het nieuwe Palestijnse lesmateriaal op
een aantal punten belangrijke steken laat vallen maar dat de zware kritiek
van het CMIP niet kan worden onderschreven.
Gevolgen voor beleid
De ontwikkeling van een Palestijnse curriculum is nog maar kort geleden van
start gegaan.Het is van belang dat het nieuwe curriculum gestalte krijgt op
een manier die de vreedzame samenleving van bevolkingsgroepen bevordert.
Daartoe is mede naar aanleiding van het CMIP rapport met alle betrokkenen
(het Palestijnse Ministerie van Onderwijs, UNESCO, de Europese Commissie en
relevante donoren in de onderwijssector zoals Canada, Ierland, België,
Frankrijk en Finland) een gezamenlijke aanpak overeengekomen. UNESCO voert
een vergelijkende studie naar Palestijnse en Israëlische schoolboekjes uit.
Tevens wordt nauw contact onderhouden met het Palestijnse Centrum voor
Curriculumontwikkeling. Met het Palestijns Ministerie van Onderwijs is onder
meer afgesproken dat het curriculum tussentijds zal worden geëvalueerd.
Een aantal donoren heeft de steun voor de productie van de schoolboeken
beëindigd. Voor het schooljaar 2001-2002 werd de productie grotendeels
gefinancierd door de IslamicDevelopmentBank. In afwachting van de resultaten
van de eerdergenoemde studies besloot Nederland in diezelfde periode de
financiële bijdrage te beperken tot "neutrale" boeken (o.a. wis- en
natuurkunde).
Inmiddels is op grond van de heroriëntatie van het OS-programma met de
Palestijnse Gebieden (zie de brief van de Minister voor
Ontwikkelingssamenwerking van 13 juni 2001) besloten dat de Nederlandse
bijdrage aan de bouw van scholen en de productie van lesmaterialen zal
worden gestaakt. Het besluit tot deze beleidswijziging staat los van de
discussie over de inhoud van het lesmateriaal en heeft derhalve ook geen
relatie met de kritiek die daarop is geuit. Momenteel wordt bekeken op welke
wijze Nederland de institutionele opbouw van de onderwijssector nog zou
kunnen ondersteunen.
Tenslotte wil ik benadrukken dat elke vorm van opruiing ten sterkste wordt
veroordeeld. Opruiing staat haaks op de ontwikkeling van een cultuur van
wederzijdse verdraagzaamheid, erkenning en vooral van vertrouwen: zonder
deze is vrede in het Midden-Oosten niet denkbaar.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Kenmerk DAM-26/02
Blad /4
Georg Eckert Institute, (oktober 2001), F. Pingel et.al.; George
Washington University, (november 2001), N. Brown; Middle East Media
Research Institute, (december 2001), G. Nordbruch; Qattan Center for
Educational Research (november 2001), F. Moughrabi; Bethlehem University
(december 2001) S. Adwan; Le Monde Diplomatique (juli 2001) E. Morena.
===