Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

`s -Gravenhage, 22 maart 2002

Directie Sociale Verzekeringen
Nr. SV/V&V/2002/22099

Nader rapport inzake het voornemen tot opzegging
van het op 14 februari 1972 te Rabat ondertekende
Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk
Marokko, en het op 3 november 1972 te Rabat
ondertekende Administratief Akkoord betreffende
de wijze van toepassing van het Algemeen Verdrag
inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 7 maart 2002, nr.02.001139, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voornemen tot opzegging rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 13 maart 2002, nr. W12.02.0097/IV, bied ik U hierbij aan.


1.
Naar aanleiding van de vraag van de Raad, of het kabinet minder verdergaande mogelijkheden dan opzegging van het verdrag heeft overwogen, merken wij op dat aanvankelijk is getracht om tot werkbare aanvullende afspraken met Marokko te komen. Met het oog hierop heeft de heer Wijnaendts diverse malen overleg gevoerd met de Marokkaanse autoriteiten. Een overzicht hiervan is vervat in bijlage 1 bij de brief van 8 februari 2002 van de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Kamerstukken II 2001/02, 17050, nr.227. Tot op heden heeft deze weg echter niet een afdoend resultaat opgeleverd, in verband waarmee wij ons genoopt zien tot de nu voorgestelde maatregel, waarbij handhaving van de sociale verzekeringswetten en handhaving van de bijstandsregelingen in samenhang worden bezien. Een en ander is naar ons oordeel adequaat in de toelichting op het voornemen verwoord.



Aan de Koningin

2
De door de Raad gestelde vraag, of het kabinet de minder vergaande mogelijkheid van opschorting heeft overwogen, wordt negatief beantwoord; noch het Verdrag, noch het Weens Verdragenverdrag voorziet in de gegeven omstandigheden in een mogelijkheid van opschorting.
Overigens is de inzet van het kabinet nog steeds een zodanige overeenstemming met Marokko te bereiken, dat de aan-gekondigde stopzetting van uitkeringen inclusief de kinderbijslag kan worden voorkomen. Een hierop gericht conceptverdrag is op 18 februari 2002 aan een Marokkaanse delegatie overhandigd.

2.
Voor de loop van de onderhandelingen zij verwezen naar hetgeen hierboven onder 1, alsmede in de onder dit punt genoemde brief, is gesteld. Naar aanleiding van hetgeen de Raad opmerkt over artikel 39, tweede lid, van het verdrag van 1972 wordt het volgende opgemerkt.
Artikel 39, tweede lid, houdt, in aanvulling op het gestelde in het eerste lid, in dat aanspraken op grond van tijdvakken, vervuld voor de datum waarop de opzegging van kracht wordt, door de opzegging niet worden tenietgedaan; het behoud daarvan zal voor het tijdvak na de opzegging in onderlinge overeenstemming worden vastgesteld of bij gebreke daarvan door de eigen wettelijke regelingen van het betrokken orgaan. Dit artikellid ziet niet zozeer op de gevolgen van de opzegging voor de reeds met toepassing van het verdrag verkregen uitkeringsrechten ­hieromtrent is in het eerste lid van artikel 39 het beginsel van eerbiedigende werking neergelegd- maar op de gevolgen van de opzegging voor die uitkeringen, waaromtrent weliswaar aan- spraken zijn opgebouwd, maar waaromtrent nog geen toekenning heeft plaatsgevonden. Concreet betreft dit in Nederland eventueel opgebouwde, maar nog niet gerealiseerde, aanspraken op AOW- uitkering. Waar de toelichting vermeldt, dat deze bepaling van artikel 39, tweede lid, voor de Nederlandse situatie niet van belang is, wordt hiermee gedoeld op het gegeven dat, behoudens de AOW, Nederland in het vlak van de wettelijke sociale zekerheid geen opbouwstelsels kent, en dat de AOW zelf ­ook los van de gelding van een verdrag- reeds voorziet in de mogelijkheid van export. Overigens zal uiteraard, ter gelegenheid van de opzegging van het verdrag van 1972, met de Marokkaanse autoriteiten overleg worden gevoerd over de gevolgen daarvan, zoals ook tot op heden overleg heeft plaatsgevonden over de voornemens.




3

Waar de Raad adviseert om in de toelichting in te gaan op de vraag of de Wet BEU na 1 januari 2003 al dan niet in de weg staat aan de export van uitkeringen naar Marokko van uit-keringen waarop voordien recht is verkregen, zij opgemerkt, dat een zodanige passage reeds in de aan de Raad voorgelegde toelichting was vervat; deze passage is verder verduidelijkt.

3.
Terecht merkt de Raad op dat de totstandkoming van een nieuw verdrag, dat mede handhavingafspraken met betrekking tot de bijstandsregelingen bevat, de bereidheid daartoe van Marokko vereist. Juist omdat aan Marokkaanse kant tot op heden de bereidheid ontbreekt om op het laatstgenoemde punt tot werkbare handhavingafspraken te komen, meent het kabinet de voort-zetting van de verdragsrelatie met Marokko op het gebied van de sociale zekerheid afhankelijk te moeten stellen van de acceptatie van verdragsbepalingen die de integrale sociale zekerheid, dus inclusief de sociale bijstand, betreffen. Zoals ook reeds in de toelichtende nota bij het voornemen tot opzegging van het verdrag uit 1972 is aangegeven, is het kabinet van mening dat het principieel niet juist is een verschil te laten bestaan tussen de verificatie van socialeverzekeringsuitkeringen en bijstands-uitkeringen.


4.
De stelling van de Raad, dat uit artikel 65 van de Associatie- overeenkomst EU/Marokko zou voortvloeien dat Nederland, ook na opzegging van het sociale zekerheidsverdrag met Marokko van 1972, tot export van sociale zekerheidsuitkeringen naar Marokko verplicht zou blijven, onderschrijft het kabinet niet.
De Raad baseert zijn stelling met name op artikel 65, vierde lid, van de Associatieovereenkomst. In dit lid is bepaald dat werknemers ouderdoms- en overlevingspensioenen en uitkeringen wegens arbeidsongevallen of beroepsziekten vrij mogen overmaken naar Marokko tegen de koers die geldt krachtens de wetgeving van de desbetreffende lidstaat. Indien deze bepaling het oog zou hebben op het wegnemen van woonplaatscriteria voor de toekenning en uitbetaling van uitkeringen, zoals de Raad voorstaat, dan betekent dit nog niet dat artikel 65, vierde lid, een rechtstreekse verplichting behelst tot export van socialezekerheidsuitkeringen naar Marokko. In artikel 67, eerste lid, van de Associatieovereenkomst is bepaald dat de Associatieraad een besluit dient te nemen over de uitvoering van de beginselen van artikel 65. Zonder een dergelijk uitvoeringsbesluit



kan geen beroep worden gedaan op artikel 65,

4

vierde lid, om uitkeringen naar Marokko te exporteren. Daarbij dient nog te worden opgemerkt dat de reikwijdte van artikel 65, vierde lid, beperkt is. Het heeft immers naast ouderdoms- en overlijdensuitkeringen, slechts betrekking op invaliditeitsuitkeringen als gevolg van arbeidsongevallen en beroepsziekten. Dit zou betekenen dat het overgrote deel van de uitkeringen op grond van de WAO niet onder het bereik van deze bepaling valt, terwijl ouderdomspensioenen op grond van de AOW reeds op grond van de nationale wetgeving kunnen worden geëxporteerd tot het bedrag van het
gehuwdenpensioen.
De Raad verwijst voorts naar de doelstellingen van de Associatieovereenkomst, als blijkend uit artikel 1 daarvan. Naar aanleiding hiervan merken wij op dat het doel van deze Associatieovereenkomst uiteraard is het versterken van de betrekkingen en samenwerking met Marokko, doch dat dit verdrag daartoe voor de EU, voor de lidstaten en voor Marokko slechts de verplichtingen in het leven roept, als geregeld in de op artikel 1 volgende artikelen. De Lidstaten zijn voor het overige vrij om hun bilaterale relaties met Marokko naar eigen inzicht te regelen. Overleg in EU-verband over de opzegging van het sociale zekerheidsverdrag Nederland/ Marokko is derhalve niet noodzakelijk.


5.
De Raad vraagt zich af of het passend is om een probleem dat ligt buiten het socialezekerheidsverdrag af te wentelen op de belang- hebbenden bij dat verdrag. Bovendien acht de Raad het van belang inzicht te verkrijgen in de aantallen belanghebbenden, zodat een beoordeling kan plaatsvinden van de evenredigheid van de opzegging. Naar aanleiding van deze opmerkingen wenst het kabinet nogmaals te benadrukken dat een integrale benadering van de sociale zekerheid met zich meebrengt dat geen onderscheid mag bestaan tussen de Algemene bijstandswet en de sociale verzekeringen waar het gaat om de rechtmatigheidscontrole van de uitkeringen. Binnen deze integrale benadering past niet een evenredigheidstoets, zoals de Raad voor ogen heeft.


6.
De Raad merkt terecht op dat de opzegging van het verdrag Nederlandse belangen kan schaden, omdat het verdrag niet alleen betrekking heeft op de export van uitkeringen.



5

Hierover merken wij op dat deze Nederlandse belangen uiterst gering, zo niet nihil zijn. In de praktijk blijkt het verdrag nauwelijks voordelen voor Nederland mee te brengen, omdat het niveau van het Marokkaanse socialezekerheidsstelsel aanzienlijk onder het Nederlandse niveau ligt.


7.
Naar aanleiding hiervan merken wij op dat het stopzetten van de voorlopige toepassing van het verdrag van 2000, en de opzegging van het verdrag van 1972, niet zozeer voortvloeien uit problemen in het kader van de sociale verzekeringswetgeving, maar uit problemen in het kader van de uitvoering van de bijstands-wetgeving. Naar het oordeel van het kabinet mag van Marokko worden verwacht dat de Marokkaanse autoriteiten medewerken aan een effectieve handhaving op het gehele terrein van de sociale zekerheid. Bij gebreke daarvan mag er niet van worden uitgegaan dat aan Marokko bij verdrag bijzondere voordelen op het gebied van de sociale zekerheid worden verschaft.


8.
Het advies van de Raad, om het voornemen tot opzegging uitdrukkelijk aan de Staten-Generaal voor te leggen is opgevolgd. Hiertoe zijn het voornemen tot opzegging, en het onmiddellijk met dit voornemen samenhangende wetsvoorstel terzake van de overgangsvoorziening geïntegreerd. De in het kader van de stilzwijgende goedkeuringsprocedure opgestelde toelichtende nota is vervangen door een memorie van toelichting waarvan de inhoud, voor zover deze op de opzegging van het Verdrag betrekking heeft, nagenoeg gelijkluidend is en waarin de hierboven vermelde wijzigingen zijn aangebracht.


9.
Door de integratie van beide voorstellen, als weergegeven onder 8, wordt tevens aan dit onderdeel van het advies van de Raad tegemoetgekomen.



6

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoten van Buitenlandse Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F.Hoogervorst, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet met memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(W.A. Vermeend)