Ministerie van Justitie
26.03.02
Bijzondere opsporingsmethoden aanpak drugssmokkel
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Datum 26 maart 2002
Ons kenmerk 5157599/502/JvH
Onderwerp Plan van aanpak drugssmokkel Schiphol
Zoals aangekondigd in het Algemeen Overleg dat ik op 21 maart 2002 met
uw Kamer voerde over het Plan van aanpak drugssmokkel Schiphol, doe ik
u hierbij informatie toekomen met betrekking tot mijn voornemen om
gebruik te maken van bijzondere opsporingsmethoden. Dit voornemen past
in de strategie die wordt toegepast bij de aanpak van de drugssmokkel
op Schiphol. Deze bestaat er in algemene zin in dat de intensiteit van
controle en opsporing wordt vergroot, tot dat er sprake is van een
adequaat handhavingniveau.
Zoals ik u tijdens het overleg heb geschetst hebben de tot nu toe
getroffen maatregelen ter vergroting van de pakkans, nog niet tot het
gewenste effect geleid op het aantal drugskoeriers dat via Schiphol
Nederland probeert binnen te komen. Het voornemen bestaat dan ook om
op korte termijn een aantal extra maatregelen te gaan uitvoeren. Het
gaat daarbij om:
Het uitvoeren . middels een proefproject . van pre flight controles op
vluchten van en naar de Nederlandse Antillen en Aruba; Het uitvoeren
van gerichte en intensieve controles op nader te bepalen binnenkomende
vluchten; Het aanpakken van criminele organisaties in Nederland en
onderscheppen van financiële geldstromen.
Met betrekking tot laatstgenoemd punt vraag ik uw aandacht voor het
volgende. Het doel van de opsporingstrategie is het aanpakken van de
criminele organisaties die zorgdragen voor de distributie van de drugs
naar Nederland, zodat de smokkel via Schiphol afneemt. Een onderdeel
daarvan is de verstoring van de distributielijnen. Een van de
mogelijkheden om dat te bereiken is de aanpak van de bezorgadressen in
Nederland. Daarmee worden twee doelen beoogd: het uitvoeren van
zogenaamde korte klappen en het verbeteren van de informatiepositie
van politie en justitie.
Een van de opsporingsmethoden, die voor deze doelen zal worden
gehanteerd is het volgen van personen, waarvan het vermoeden of de
wetenschap bestaat dat zij drugs in hun lichaam of bagage vervoeren,
vanaf Schiphol naar het bezorgadres. Gaarne zet ik in het onderstaande
uiteen hoe het wettelijk kader ter zake luidt, en geef ik aan op welke
wijze ik meen binnen dit kader uitvoering te kunnen geven aan mijn
voornemen.
Er zijn een aantal situaties te onderscheiden.
In de eerste plaats het in eerste instantie bewust niet aanhouden van
personen van wie wordt vermoed dat zij drugs in hun lichaam of bagage
vervoeren, maar bij wie dit nog niet is vastgesteld. Betrokkene wordt
aangehouden op het moment dat de vermoedelijke aflevering van de drugs
op het vermoedelijke bezorgadres plaats heeft. De drugs worden, indien
zij inderdaad worden aangetroffen, in beslag genomen. Ten tweede de
situatie waarin personen van wie wordt vermoed dat zij drugs in hun
lichaam of bagage vervoeren, maar bij wie dit nog niet is vastgesteld,
bewust niet worden aangehouden en de drugs niet in beslag worden
genomen op het eerste vermoedelijke afleveradres, ten einde de
verdachte langer te kunnen observeren om een betere informatiepositie
te verwerven.
Ten derde het in eerste instantie bewust niet aanhouden van personen
ter zake waarvan de wetenschap bestaat dat zij drugs vervoeren in hun
bagage. Betrokkene wordt aangehouden op het moment dat de
vermoedelijke aflevering van de drugs op het vermoedelijke bezorgadres
plaats heeft. De aangetroffen drugs worden in beslag genomen.
Tenslotte de situatie waarin personen ter zake waarvan de wetenschap
bestaat dat zij drugs vervoeren in hun bagage bewust niet worden
aangehouden en de drugs niet in beslag worden genomen op het eerste
vermoedelijke afleveradres, ten einde de verdachte langer te kunnen
observeren om een betere informatiepositie te verwerven.
Van belang is het artikel 126ff Sv. In het eerste lid van dat artikel
is het verbod op doorlaten geregeld. Dat verbod houdt in dat indien
een opsporingsambtenaar de vindplaats te weten komt van gevaarlijke of
schadelijke voorwerpen, waarvan het voorhanden hebben verboden is, hij
die in beslag moet nemen. De inbeslagneming mag slechts worden
uitgesteld in het belang van het onderzoek met het oogmerk om op een
later tijdstip daartoe over te gaan.
Het tweede lid van artikel van 126ff bepaalt dat de verplichting tot
inbeslagneming niet geldt indien de officier van justitie dit op grond
van een zwaarwegend opsporingsbelang beveelt. De officier van justitie
behoeft daartoe de voorafgaande instemming van het College van
procureurs-generaal die haar voorgenomen beslissing aan de Minister
van Justitie voorlegt.
Ter zake heb ik het volgende overwogen.
In de eerste twee genoemde situaties is artikel 126ff Sv niet van
toepassing. Er is geen sprake van wetenschap in de zin van dit
artikel. Het .weten. als bedoeld in artikel 126ff is meer dan een
redelijk vermoeden.
Het Hof Den Bosch (14 februari 2001, Nieuwsbrief strafrecht 2001, 062,
Coketaxi) overwoog op dit punt dat van .weten. in de zin van genoemd
artikel slechts sprake is op het moment dat bij opsporingsambtenaren
als gevolg van de bevoegd-heden van de wet BOB, volledige zekerheid
bestaat over het feit dat sprake is van verboden voorwerpen in de zin
van het artikel en volledige zekerheid bestaat over de vindplaats van
die verboden voorwerpen.
In de zaak waarin het Hof zijn beslissing gaf betekende dit dat er pas
volledige zekerheid bestond op het moment dat de opsporingsambtenaren
het perceel, waarin naar werd vermoed drugs aanwezig waren, betraden
en daar verdovende middelen aantroffen. Overigens loopt nog cassatie
tegen deze uitspraak van het Hof Den Bosch. Uit het voorgaande vloeit
voort dat in de situaties 1 en 2 geen inbeslagnemingsplicht op grond
van artikel 126ff Sv bestaat. Het is dan ook denkbaar dat de politie
niet ingrijpt indien het gaat om personen van wie alleen wordt
vermoed, dat zij drugs in hun lichaam of bagage vervoeren.
In de derde situatie is sprake van uitstel van inbeslagneming c.q. van gecontroleerde aflevering (artikel 126ff lid 1 Sv), omdat de opsporingsinstantie weet dat er sprake is van drugssmokkel. Het gaat daarbij uitdrukkelijk om uitstel, niet om afstel. Aan uitstel van inbeslagneming zijn voorwaarden verbonden: het mag alleen in het belang van een onderzoek en het moet redelijkerwijs te verwachten zijn dat later alsnog tot de inbeslagneming van de verboden voorwerpen kan en zal worden overgegaan. Is die verwachting er niet, of niet meer, dan zal tot onmiddellijke inbeslagneming moeten worden overgegaan. De procedurele vereisten zijn dat de officier van justitie toestemming moet verlenen, er moeten maatregelen genomen zijn om de inbeslagneming later alsnog te effectueren en de beslissing zal moeten worden vastgelegd, opdat er later verantwoording over kan worden afgelegd.
Ik acht gebruikmaking van deze opsporingsmethode zeer aangewezen,
gelet op het grote belang om door een reeks van korte klappen de
distributielijnen waarlangs de smokkel van drugs via Schiphol plaats
heeft, te verstoren. Ten slotte de als vierde beschreven situatie.
Oogmerk daarbij is niet tot aanhouding en tot inbeslagneming over te
gaan, maar dit bewust niet te doen ten einde een beter zicht op de
criminele organisatie te kunnen verkrijgen. Op deze situatie is het
tweede lid van artikel 126ff Sv van toepassing. Hierbij dien ik te
treden in de beoordeling van de vraag of er sprake is van een
zwaarwegend opsporingsbelang met betrekking tot de voorgenomen
beslissing van het College van procureurs-generaal om instemming te
verlenen met toepassing van deze bijzondere opsporingsmethode. Ik
sluit niet uit dat er zich ten aanzien van de problematiek van de
drugssmokkel omstandigheden kunnen voordoen, die mij er toe zullen
brengen deze instemming te verlenen. Daarbij zal ik nadrukkelijk
bezien of er ook andere vormen van rechercheonderzoek denkbaar zijn om
een adequate informatiepositie te verwerven met betrekking tot de
criminele organisatie, en welke voorzieningen kunnen worden getroffen
om zoveel mogelijk te vermijden dat de smokkelwaar ongecontroleerd op
de markt wordt aangeboden. Tenslotte meld ik nog dat ik het College
van procureurs-generaal heb verzocht gericht onderzoek uit te voeren
naar de financiele geldstromen die inherent zijn aan de smokkel van
drugs.
De Minister van Justitie,
Voor vragen of commentaar met betrekking tot de inhoud van deze
pagina's kunt u terecht bij de Directie Voorlichting van Justitie,
telefoon: (070) - 3706850,
email: voorlichting@minjus.nl,
fax: (070) - 3707594
Laatst gewijzigd: 26-03-2002