---

Brieven aan de Kamer
---

Onderzoek verplaatsing militaire avctiviteiten uit het waddengebied

26-03-2002

Naar aanleiding van de toezegging van Minister Pronk bij het Nota-overleg op 11 maart 2002 over de Derde Nota Waddenzee met de gezamenlijke Vaste Commissies voor VROM en LNV, ontvangt u bijgaand een aantal overwegingen die bij het onderzoeken van een mogelijke verplaatsing van militaire activiteiten uit het waddengebied een rol hebben gespeeld. Overigens betreft het hier interne verkenningen. De beschouwing is grotendeels ontleend aan het op 22 november 2001 uitgebrachte Tweede Structuurschema Militaire Terreinen.

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,

H.A.L. van Hoof

BIJLAGE

26 maart 2002

Verplaatsing van oefenfaciliteiten

In deze aantekening worden de verschillende mogelijkheden van grootschalige verplaatsingen van oefenfaciliteiten uit het waddengebied bezien vanuit de optiek van Defensie. Defensie heeft geen principiële bezwaren tegen een verplaatsing. Een nieuw ingericht militair terrein dat geen natuurstatus heeft, niet ingeklemd ligt tussen bebouwing, enigszins centraal is gelegen, gedragen wordt door de omgeving en dat niet met defensiegeld wordt gefinancierd, heeft immers voor Defensie ook voordelen. Defensie oefent al veel in het buitenland. Met name voor oefeningen van korte duur zijn voorzieningen in Nederland nodig.

Voor Defensie is er op zichzelf geen aanleiding over te gaan tot grootschalige verplaatsingen van oefenfaciliteiten. Redenen hiervoor zijn:

De meeste faciliteiten zijn toereikend ingericht. Ze zijn gewoonlijk al tientallen jaren in gebruik. Er is vaak fors geïnvesteerd in infrastructuur en inrichting. Doorgaans liggen faciliteiten zoals kazernes, oefenterreinen en schietterreinen bijeen. Verplaatsing kan leiden tot dislocatie met extra mobiliteit en nadelen voor de bedrijfsvoering

Met de omgeving zijn afspraken gemaakt (convenanten zoals op Texel, beheers-overeenkomsten enz.) over het gebruik. Bepaalde inrichtingen worden beperkt gebruikt met het oog op plaatselijke belangen. Omdat de faciliteiten al lange tijd in gebruik zijn is door de lokale autoriteiten hiermee rekening gehouden, bijvoorbeeld bij nieuwbouw. Er is een gewenning aan de defensieactiviteiten. Vanwege de werkgelegenheid is er vaak een behoorlijk regionaal draagvlak. Elke nieuwe locatie ontbeert breed regionaal bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak, met name wanneer geen werkgelegenheid wordt gegenereerd (zoals bij oefen- en schietterreinen), getuige de ervaringen rondom de uitplaatsings-discussie.

Uitplaatsing staat vaak op gespannen voet met ander rijksbeleid. Vrijwel alle alternatieve locaties kwalificeren zich als te beschermen gebied (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, staatsnatuurmonument, stiltegebied, waterwingebied, ecologische hoofdstructuur, beschermd landschap, enz.). Het daar geldende beschermingsregime zal deze nieuwe activiteit niet toestaan. Verplaatsing is uit oogpunt van natuur bovendien lood om oud ijzer en lost zeker niets op.

Harde aanwijzingen dat defensieactiviteiten onverenigbaar zouden zijn met natuurfuncties ontbreken tot nu toe. Geluid is geen storende factor voor de flora en voor de fauna treedt een grote mate van gewenning op. Het is niet voor niets dat alle grote schietterreinen zich kwalificeren als Vogelrichtlijngebied. Inventarisaties geven aan dat op de militaire terreinen in het waddengebied niet minder vogels(oorten) aanwezig zijn dan op andere plaatsen in het waddengebied. In vakantieperioden en weekends wordt zeer beperkt gebruik gemaakt van oefenfaciliteiten zodat ook de hinder voor recreanten beperkt is.

Verplaatsing leidt tot lange procedures (bestemmingsplannen, vergunningen) met onzekere uitkomst. Vijftien jaar na het vaststellen van het SMT zijn er slechts enkele grote projecten volledig gerealiseerd. De rijksoverheid blijkt zeer terughoudend met het inzetten van dwanginstrumenten (zie Onderbanken). Bovendien leert de ervaring dat Defensie gedurende de procedure voortdurend water bij de wijn moet doen wat betreft de operationele mogelijkheden (De Haar). Nergens in Nederland is immers sprake van een blanco situatie.

Oefen- en schietterreinen zijn al natuur. Algemeen wordt erkend dat Defensie een goede terreinbeheerder is. Inventarisaties van natuurwaarden bevestigen dit. De status van defensieterrein behoedt gebieden vaak voor andere natuuraantastende activiteiten (recreatie, bebouwing). Defensieterreinen zijn daardoor vaak een wijkplaats voor de fauna. Elke garantie dat de natuurwaarden gebaat zijn bij een beëindiging van de militaire activiteiten ontbreekt.

Vanuit de optiek van ruimtelijke ordening en milieu is er wel de wens sommige oefenfaciliteiten te verplaatsen. Dit sluit aan bij het beleid om activiteiten die als hinderlijk worden ervaren te concentreren en om grote aaneengesloten natuurgebieden te creëren. In het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen zijn een aantal verplaatsings-mogelijkheden verkend. Hieronder worden die in het waddengebied nader uiteengezet.

Het Amfibisch Oefenkamp Texel Het Cavalerieschietkamp op Vlieland De schietrange op de Vliehors Het schietterrein Marnewaard

Het Amfibisch Oefenkamp (AOK) op Texel. Een AOK moet in de buurt van Den Helder zijn gesitueerd, omdat daar alle ondersteunende faciliteiten zijn. Op een nieuwe locatie moet de bouw van een kazerne en de aanleg van een haven mogelijk zijn; er moet gevlogen kunnen worden met helikopters en geoefend met oefenmunitie. Alternatieve locaties dienen echter in de eerste plaats natuurlijke overgangen te hebben van land naar water. Operaties in die omgeving vormen de kern van het amfibisch oefenen. Dergelijke locaties zijn enkel in het waddengebied, aan de kust en in de Zeeuwse wateren te vinden en hebben allemaal een beschermde status. Die beschermde status maakt een verplaatsing juridisch bovendien vrijwel onuitvoerbaar. Verplaatsing daarheen zou in strijd zijn met het bestaande natuur- en milieubeleid en inhoudelijk ook geen toegevoegde waarde hebben. Defensie ziet geen reële alternatieve locaties voor het AOK in Nederland.

Het Cavalerieschietkamp op Vlieland (CSK). Het CSK op Vlieland heeft een opstelpunt en een doelengebied van 150 ha; het onveilig gebied beslaat 10.500 ha. Deze omvang sluit een verplaatsing naar een locatie op het land uit. Boven het gebied is de minimum vlieghoogte 12.500 meter. Het CSK is gesloten van 15 april tot 1 september. Vanuit het CSK wordt met tankgeschut en TOW geschoten op doelen op het wad. Zowel het kamp zelf, het doelengebied als het onveilige gebied liggen binnen het PKB-gebied. Een onderzoek van verplaatsing van het CSK is reeds uitgevoerd in het kader van het deel 1 van het SMT van 1981 (SMT deel a, bijlage 5a). In de genoemde verkenning zijn locaties in de Wieringermeer, aan de Noord-Hollandse kust bij Callantsoog en bij de Oosterscheldedam bezien. De uitkomst luidde dat de geluidhinder voor omwonenden op alle onderzochte locaties groter zou worden dan op Vlieland. Bovendien zou de luchtruimtestructuur voor de locaties Oosterscheldedam en Wieringermeer geen schietterrein toelaten, evenals het scheepvaartverkeer op de locatie Oosterscheldedam. Sedert 1981 is de verstedelijking in Nederland alleen maar toegenomen; vermoedelijk nog het minst op Vlieland. Grote delen van de grote wateren kwalificeren zich voorts als Vogelrichtlijngebied, een kwalificatie die zich verzet tegen een dergelijke nieuwe activiteit. Het waddengebied, de Zeeuwse wateren en de duinen zijn bovendien beschermd natuurmonument. De argumenten die destijds golden doen nu nog meer opgeld en er kan daarom gesteld worden dat er in Nederland geen alternatieven zijn voor het CSK. In het kader van de Derde Nota Waddenzee is nagegaan of draaiing van de schietrichting van het CSK kan bijdragen aan de vermindering van de milieubelasting op de Waddenzee. Er zijn vier varianten onderzocht waarbij de schietrichting over de Noordzee is geprojecteerd, in plaats van zoals nu over de Waddenzee. Deze varianten leveren weliswaar enige vermindering van de milieubelasting op de Waddenzee op, maar roepen veel andere bezwaren op, zoals een beduidende toename van de geluidbelasting op de Noordkop van Texel, aantasting van het duingebied van Vlieland dan wel beïnvloeding van natuurlijke processen in de Noordzee en de Waddenzee. De regering heeft op basis daarvan die varianten niet verder in overweging genomen.

Schietrange de Vliehors op Vlieland. De schietrange van de Koninklijke luchtmacht de Vliehors, op de westelijke punt van het eiland Vlieland, ligt grotendeels in het PKB-gebied. De oppervlakte van het schietterrein op het land is 335 ha; de onveilige zone is 3.750 ha. Het beperkte vlieggebied is 68.900 ha tot een hoogte van 12.500 meter. De range wordt aangevlogen over de Waddenzee uit de richting van de Afsluitdijk. Er wordt met boordwapens geschoten op doelen op de range en er worden bommen afgeworpen. Het terrein wordt regelmatig geschoond op munitieresten. In het onderzoek naar verplaatsing van het CSK is er destijds van uitgegaan dat als er geen locatie voor het relatief kleine CSK gevonden kon worden, er zeker geen alternatieve locatie voor de schietrange De Vliehors gevonden zou kunnen worden. De optredende geluidbelasting is hier een meer bepalende factor dan de daadwerkelijke oppervlakte van de range en het onveilige gebied. Verder is inpassing in de luchtruimtestructuur van het beperkte vlieggebied boven Nederland, zuidelijk van het waddengebied, uitgesloten. Het kabinet acht een alternatief voor De Vliehors in Nederland niet aanwezig. In het kader van de Derde Nota Waddenzee is overwogen of het mogelijk is de range meer vanaf de Noordzee aan te vliegen in plaats van over de Waddenzee. Hier blijken inderdaad mogelijkheden te liggen die de milieubelasting, met name geluid, op de Waddenzee verminderen. Zowel bij het verkeer van de vliegbases naar de range en terug als bij het gebruik van de range is het mogelijk om vaker over de Noordzee te vliegen en minder, althans korter, over de Waddenzee. Met name bij bombardementsoefeningen wordt een circuit gevlogen dat geheel boven de Noordzee en de range is gelegen. Bovendien wordt bij de genoemde oefeningen op beduidend grotere hoogte gevlogen dat tot voor kort het geval was. Thans wordt op een hoogte van 5 tot 8 km gevlogen tegen 200 m voorheen. De geluidsimplicaties hiervan zijn zodanig, dat betwijfeld moet worden of de range nog als een probleem moet worden gezien. Bij een kwart van de oefeningen blijft het laag aanvliegen van de range noodzakelijk.

Schietbaan Marnewaard. De 25 mm schietbaan in de Marnewaard ligt buiten de PKB-grens. Het onveilig gebied ligt gedeeltelijk binnen het PKB-gebied. De schietbaan is maximaal 42 dagen per jaar in gebruik. Zij wordt gebruikt voor het oefenen met het 25 mm boordwapen en de 7.62 mm coax-mitrailleur. De 25 mm schietbaan in de Marnewaard is beduidend kleiner van oppervlak dan het CSK of de Vliehors: 1500 m bij 400 m (60 ha) met een onveilige zone in dezelfde lengterichting van 6,5 km bij 3,2 km (2080 ha). Uit de eerste uitplaatsingstudie is gebleken dat er in Nederland open gebieden zijn waar een oefenterrein van ongeveer 2000 ha zou kunnen worden ingericht: in de provincie Flevoland, het gebied ten zuiden van Dedemsvaart en Oost-Groningen. In beginsel zou de schietbaan uit de Marnewaard daarheen kunnen worden verplaatst. Vermoedelijk is, net als bij het CSK, ook hier de geluidsbelasting een meer bepalende factor bij een mogelijke ruimtelijke inpassing dan het onveilig gebied. Met 2140 ha zal stellig niet kunnen worden volstaan. Dan vallen het Oldambt en Dedemsvaart al spoedig af. De provincie Flevoland heeft zich destijds al zeer negatief uitgelaten over de komst van een oefenterrein voor de Luchtmobiele Brigade. Te vrezen valt dat een draagvlak voor een schietbaan in nog sterkere mate illusoir is. Bovendien blijft de vraag of een verplaatsing van een inrichting die goed en wel tien jaar in gebruik is een verantwoorde inzet van de rijksmiddelen is. Verplaatsing van deze schietbaan wordt geen reëel alternatief geacht.

CONCLUSIE Defensie heeft in de afgelopen decennia haar ruimtebeslag al zoveel mogelijk geoptimaliseerd. Gebruik en inrichting van defensieterreinen zijn zoveel mogelijk afgestemd op de omgeving en op andere functies zoals natuur. Over het algemeen is er regionaal een redelijke mate van acceptatie van de bestaande oefenterreinen dankzij afspraken met lokale overheden. Dit geldt niet wanneer nieuwe locaties worden gezocht. Hier steekt het NIMBY-effect zijn kop op. Dit maakt het bijzonder moeilijk reële alternatieven te vinden in Nederland die op voldoende bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak kunnen rekenen. Voorts liggen alternatieve locaties vrijwel steeds in gebieden met een streng beschermingsregime. De ervaringen met ruimtelijke procedures geven geen vertrouwen dat alternatieven gerealiseerd worden die volledig aan de operationele behoefte voldoen. Bovendien is de noodzaak van verplaatsing tot nu toe onvoldoende onderbouwd. Zij wordt voornamelijk gevoelsmatig beargumenteerd. Verplaatsingen kosten tenslotte geld. Ondanks verschillende pogingen hiertoe in het verleden is het niet gelukt financiering buiten de defensiebegroting om te vinden. De opening richting ICES zal hier mogelijk weinig verandering in brengen.

Nieuws Ministerie van Defensie