Gemeente Utrecht
PERSGESPREK COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
Dinsdag 26 maart, 16.00 uur
Perskamer 1.03, Stadhuis
Geannoteerde agenda naar aanleiding van de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d 26 maart 2002.
1. Wijkwelzijnsorganisatie wijk 10 (Vleuten - De Meern)
Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten de onlangs
aangestelde directeur en het bestuur van de wijkwelzijnsorganisatie
Vleuten - De Meern op te dragen een gedegen wijkwelzijnsorganisatie
`De Haar' neer te zetten per 2003. De huidige organisaties, te weten
Koko (Stichting Koepelorganisatie Kinderopvang Vleuten - De Meern),
Stichting Welzijn Ouderen, Stichting Integraal Welzijn Vleuten - De
Meern, Weidesticht (maatschappelijk werk) en de Kameleon (Kinderopvang
i.o.) is het voor de herindeling met de gemeente Utrecht, niet gelukt
om tezamen een wijkwelzijnsorganisatie te vormen.
In september 2001 is door wethouder Gispen (Welzijn) in een bijeenkomst met de bovengenoemde instellingen overeengekomen dat alles op alles zal worden gezet om in gezamenlijkheid op korte termijn één wijkwelzijnsorganisatie op te richten voor Vleuten - de Meern, die op een vergelijkbare manier als de andere wijkwelzijnsorganisaties in Utrecht functioneert.
Het Projectmanagementbureau van de gemeente heeft een advies uitgebracht over hoe de vorming van de wijkwelzijnsorganisatie voor Vleuten - De Meern het best kan plaatsvinden. Bedoeling is dat er naast de huidige instellingen zo snel mogelijk tijdelijk een onafhankelijke wijkwelzijnsorganisatie wordt opgericht die tot taak heeft om een brede wijkwelzijnsorganisatie per 2003 te realiseren. In de loop van 2003 zullen de bestaande subsidies van de huidige instellingen anders worden georganiseerd danwel uitgevoerd, in samenwerking met de nieuwe wijkwelzijnsorganisatie. Vanaf 2004 zullen de nu uitgekeerde subsidies worden omgezet in de taskforce-methodiek waarna de subsidies voor de huidige instellingen worden beëindigd.
2. Aansturing Regionale Meld- en coördinatiefunctie voortijdig
schoolverlaten
Utrecht behoudt haar rol als coördinerend gemeente in het regionale meld- en coördinatiepunt (RMC) Voortijdig Schoolverlaten. Bovendien wordt de bestuurlijke aansturing van het RMC aangepast aan de wettelijke regels die daarvoor per 1 januari 2002 van kracht zijn geworden. Dat betekent dat een nieuw bestuurlijk model wordt ingevoerd, waarbij meer bestuurlijke betrokkenheid op subregionaal niveau komt te liggen.
De aanpak van voortijdig schoolverlaten in regionaal verband is niet nieuw: als sinds 1994 heeft het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen 39 zogenaamde RMC-regio's ingesteld met per regio een contactgemeente die zorgdraagt voor de coördinatie van de sluitende melding, registratie en aanpak van voortijdig schoolverlaten. De stad Utrecht vervult de functie van contactgemeente voor regio 19, Utrecht, daarbij ondersteund door de gemeenten Nieuwegein, Zeist en Woerden in hun functie als centrumgemeente voor de drie subregio's Utrecht Zuid, Utrecht Zuid-Oost en Utrecht Noord-West. Utrecht-stad vormt op zich ook een subregio.
Op 1 januari 2002 zijn de wettelijke `regels regionale meld-en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten' kortweg de RMC-wet, van kracht geworden. Hiermee wordt de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor een integrale aanpak van het voortijdig schoolverlaten geregeld. Nieuw is nu dat onderwijsinstellingen ook niet-leerplichtige voortijdige schoolverlaters moeten melden bij de gemeente.
Om deze taken bestuurlijk goed af te stemmen is gekozen voor een bestuurlijk model voor de RMC-functie waarbij het zwaartepunt van de verantwoordelijkheid komt te liggen op het niveau van het subregionaal portefeuillehoudersoverleg. De bestuurlijke eindverantwoordelijkheid voor de regionale ontwikkeling, samenwerking en afstemming op het gebied van aanpak van voortijdig schoolverlaten blijft liggen bij de regionale stuurgroep RMC. Deze stuurgroep bestaat uit de portefeuillehouders Onderwijs van de centrumgemeenten (Nieuwegein, Zeist en Woerden) en van de contactgemeente Utrecht.
Het nieuwe bestuurlijke model kan pas in werking treden als de besturen van alle gemeenten die behoren tot RMC regio 19, hun instemming hiermee hebben betuigd. De verwachting is dat dit de komende weken zal gebeuren zodat de stuurgroep nog voor augustus 2002 geïnstalleerd kan worden.
3. Onderzoeksprogramma voor de Wijkaanpak in Uitvoering
Het college van burgemeester en wethouders heeft de nota `Wijkaanpak
in onderzoek' vastgesteld. Deze nota beschrijft de manier waarop
onderzocht zal worden of en in welke mate de doelstellingen van de
Wijkaanpak in Uitvoering worden gerealiseerd. Nadruk ligt op het
formuleren van meetbare doelstellingen die duidelijk maken of de
hoofddoelstellingen van de Wijkaanpak (vergroten betrokkenheid
bewoners, verbeteren bereikbaarheid, verkorten communicatielijnen
tussen bestuur en bewoners, betere afstemming op wensen van bewoners
en vergroten van vertrouwen van bewoners in gemeentebestuur) worden
gerealiseerd.
Bedoeling is dat het onderzoek naar de effectiviteit van de Wijkaanpak wordt uitgevoerd in een proefperiode van twee jaar (van begin 2002 tot en met eind 2003). Het onderzoek richt zich in 2002 hoofdzakelijk op de structuur en het proces van de Wijkaanpak. Daarbij ligt de focus op de deelnemers aan de Wijkaanpak, bijvoorbeeld of de leden van de wijkraden en van de raadscommissies voor de wijken zich in grote lijnen kunnen vinden in de manier van werken en of zij begrijpen hoe het werkt. In 2003 zal het onderzoek zich richten op de effecten en de bekendheid bij de burgers in de wijken en op de inhoudelijke resultaten.
Met de Wijkaanpak wil het bestuur het contact met burgers verbeteren en mensen die in de wijken wonen en werken meer invloed geven op de ontwikkeling van hun wijk.
4. Conceptplan verbouwing Spoorwegmuseum
Het college van b en w geeft de conceptplanidentificatie Nederlands
Spoorwegmuseum vrij voor overleg met de bewoners in de omgeving. Het
gaat hierbij om de richtlijnen voor het het maximaal te bebouwen
oppervlak, de bouwhoogte, de ontsluiting en de parkeercapaciteit en de
milieueisen.
Het Nederlandse Spoorwegmuseum aan de Johan van Oldenbarneveltlaan in Utrecht-Oost wil voor een bedrag van EUR 30 miljoen ingrijpend verbouwen en moderniseren. De verbouwing moet passen in de binnenstedelijke en historische omgeving.
Het college wil in een vroeg stadium in overleg met omwonenden en belanghebbenden een goede afweging maken van alle belangen. Na overleg met deze partijen worden de definitieve randvoorwaarden en uitgangspunten voor de verbouwing van het museum vastgelegd. Bij de beoordeling van het bouwplan volgt dan nog een formele inspraakronde.
Utrecht, 26 maart 2002