Aan de Voorzitter van de Vaste commissie
voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 1a
2513 AA 's-GRAVENHAGE
Postbus 90801
2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
Uw brief
15 maart 2002
Kenmerk: 11-02-SZW
Ons kenmerk
B&GA/IW/02/23092-a
Onderwerp
Protocol Wvg en wetswijziging
Datum
26 maart 2002
Bijgaand doe ik u toekomen het landelijk Protocol Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg).
Over het Protocol Wvg is overeenstemming bereikt tussen de minister SZW,
gebruikersorganisaties en de VNG. Afgesproken is dat de VNG zal bevorderen dat
gemeenten dit Protocol Wvg zullen uitvoeren.
Eveneens is afgesproken, dat de toepassing van het Protocol Wvg door de gemeenten
alsmede de rechterlijke toetsing aan het Protocol, gezamenlijk door middel van een monitor
worden gevolgd en geëvalueerd. Ten behoeve van deze monitoring en de evaluatie zal o.a.
een landelijk meldpunt worden ingericht.
Een voorstel tot wetswijziging Wvg zal ik u binnenkort doen toekomen. Deze wijziging biedt
de mogelijkheid om het Protocol Wvg vast te leggen in een algemene maatregel van bestuur.
Deze algemene maatregel van bestuur zal van kracht worden indien uit de monitoring blijkt
dat het Protocol niet adequaat wordt nageleefd. Een eerste evaluatie vindt plaats na een jaar.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(W.A. Vermeend).Protocol Wvg
Protocol Wvg
1 Inleiding
De Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) strekt er toe, dat gemeentebesturen desgevraagd aan
mensen met beperkingen
1
voorzieningen verstrekken die hen zo goed mogelijk in staat stellen om
zelfstandig aan het maatschappelijk leven deel te nemen. Het gaat daarbij om woonvoorzieningen,
vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De wetgever heeft eertijds nadrukkelijk gekozen voor een
decentraal regime, waarbinnen aan gemeenten de verantwoordelijkheid is opgedragen om 'zorg op
maat' te bieden. In veel gevallen lukt dat maatwerk ook. Uit evaluatieonderzoek is gebleken, dat
85 % van de Wvg-cliënten aangeeft tevreden te zijn met de uitvoering van de wet en de verkregen
voorzieningen. Dat leidt evenwel tegelijkertijd tot de conclusie, dat één-zevende deel van de Wvg-gerechtigden
niet tevreden is. Dat betreft in absolute zin een zeer groot aantal mensen in een -
naar verhouding - bijzonder kwetsbare positie.
In kringen van cliënten en gebruikersorganisaties is aangegeven dat, hoewel in veel gevallen een
adequaat voorzieningenaanbod voorhanden is, in een groot aantal gevallen ook sprake is van een
onvoldoende op de vraag toegesneden aanbod van voorzieningen, van onvoldoende kwaliteit van
voorzieningen, van een niet optimale uitvoeringsorganisatie en soms van lange wachttijden.
Hoewel jurisprudentie in veel specifieke gevallen wel een ondergrens aangeeft van hetgeen kan
worden verstaan onder een 'verantwoorde voorziening', kan aan het geheel van rechterlijke
uitspraken in onvoldoende mate een algemene normerende werking worden ontleend. Ook het feit
dat gemeenten de Wvg verschillend interpreteren heeft ertoe geleid dat er in zeer vergelijkbare
gevallen sprake kan zijn van, soms grote, verschillen in besluiten over hetgeen verstrekt moet
worden. Gebruikers ervaren dat als rechtsonzekerheid.
Decentrale wetsuitvoering kan - en mag - tot verschillen tussen gemeenten leiden, zowel in
termen van te verstrekken voorzieningen als in kwaliteit van de uitvoeringsorganisatie. De
wetgever heeft als ondergrens slechts gesteld dat de te verstrekken voorzieningen 'verantwoord' -
hetgeen wil zeggen: doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht - moeten zijn, gelet op behoefte van
de betreffende cliënt.
Tegen deze achtergrond hebben de Minister van SZW en de VNG in eerdere instantie afspraken
gemaakt om de kwaliteit van de Wvg-uitvoering te verbeteren. In meerdere overleggen tussen de
Vaste Kamercommissie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de Wvg ook aan
de orde geweest. Daarbij is toegezegd dat de mogelijkheden voor een meer fundamentele
herziening van het stelsel moeten worden onderzocht en in de vorm van een 'Bouwstenennotitie'
aan de Kamer ter kennis worden gebracht. Kamerbreed is echter ook de wens geuit om -
samengevat - voorshands binnen de grenzen van de huidige Wvg en op zo kort mogelijke termijn,
op basis van nadere regelgeving normen te stellen voor een betere uitleg van het begrip
'verantwoorde voorzieningen'. Hiertoe zou de Wvg zo spoedig mogelijk moeten worden
aangevuld met een gewijzigd artikel 3 Wvg, dat daarvoor de grondslag biedt.
1
Mensen met beperkingen - hetgeen wil zeggen: mensen met ergonomische, zintuiglijke, verstandelijke
of geestelijke beperkingen, alsook ouderen die ten gevolge van ziekte of gebrek belemmeringen
ondervinden. Omwille van de leesbaarheid zal, zonder aan deze diversiteit afbreuk te willen doen, in het
navolgende kortweg van 'gehandicapten' worden gesproken..Protocol Wvg
2
De Minister van SZW heeft in dit kader in overleg met de VNG en de gebruikersorganisaties
nader invulling gegeven aan het begrip 'verantwoorde voorzieningen'. Die invulling is
vormgegeven in het voorliggende Protocol en kan worden beschouwd als een invulling van de
nadere regels als genoemd in het gewijzigde artikel 3 Wvg.
Dit protocol is tot stand gekomen na overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) en de gebruikersorganisaties. Daarmee is beoogd om zo spoedig mogelijk daadwerkelijk
geconstateerde knelpunten op te lossen. Het protocol is een verbreding van de eerder gemaakte
afspraken tussen SZW en de VNG.
2 Doelstellingen Wvg
De Wvg is, materieel gezien, de rechtsopvolger van de voorzieningenparagraaf in de Algemene
Arbeidsongeschiktheidswet en van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten. Aan
de totstandkoming van de wet in 1994 lagen een aantal uitgangspunten ten grondslag. Deze
kunnen als volgt worden samengevat:
1. Gemeentebesturen kregen de zorgplicht om voorzieningen te verstrekken die de
zelfstandigheid en zelfredzaamheid van gehandicapten bevorderen;
2. welke voorzieningen voor de doelgroep ook daadwerkelijk bereikbaar zouden moeten zijn,
ook als het gaat om ouderen of mensen met een lager inkomen;
3. door middel van een integrale en transparante uitvoeringsstructuur;
4. waarbij de invoering van de wet budgettair neutraal diende te geschieden; en
5. waarbij de zorgplicht en budgetverantwoordelijkheid in één hand werden gelegd.
Nadien heeft nog een aantal wijzigingen plaatsgevonden in het geheel van met de Wvg
samenhangende regelingen. Deze hebben het karakter van de wet evenwel niet aangetast.
Binnen de gestelde uitgangspunten behoren gemeentebesturen te streven naar een zodanige
invulling van hun zorgplicht, dat de gehandicapte door het verstrekken van een of meer
voorzieningen zoveel mogelijk deel kan nemen aan het maatschappelijk leven op een vergelijkbare
wijze als de niet gehandicapte mens. De Wvg is immers gericht op het bevorderen van de
zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de betrokken gehandicapte. Het verstrekken van
voorzieningen is daartoe (slechts) een middel. En hoezeer, uit oogpunt van rechtszekerheid,
tevoren vast behoort te staan welke voorzieningen een gemeentebestuur (onder welke
omstandigheden) zal kunnen verstrekken: het is primair de cliënt die het beste kan aangeven, op
welke wijze zijn belemmeringen optimaal kunnen worden opgeheven of verminderd. De indicatie-advisering
zal daar ook op gericht moeten zijn, uitmondend in een advies over de te verstrekken
voorziening of voorzieningen. Oogmerk van de decentralisatie was immers het kunnen bieden van
'maatwerk'. Ook dit Protocol zal alleen al daarom moeten passen binnen de doelstellingen achter
en de tekst van de wet. Het Protocol is bedoeld om tot een meer uniforme wetstoepassing te
komen, gericht op een bredere rechtszekerheid voor cliënten met het oog op hun specifieke
situatie..Protocol Wvg
3
3 Cliëntgerichtheid
De aanvraagprocedure dient voor de cliënt zo min mogelijk belastend te zijn. De intake en
indicatieadvisering moeten aansluiten op en evenredig zijn aan de gevraagde respectievelijk te
verstrekken voorziening, en zullen niet voorbij mogen gaan aan hetgeen op basis van andere
regelingen kan worden verstrekt. Vanaf het begin biedt het gemeentebestuur duidelijkheid over de
procedure: het gemeentelijk beleid, hetgeen er gebeurt vanaf de aanvraag, de indicatie-advisering,
de beschikking en de mogelijkheden van bezwaar, beroep en klachten. Doordat de aanvrager
daardoor inzicht krijgt in zowel de te zetten stappen als in de daarmee gemoeide tijd, kan deze
rekening houden met hetgeen hem te wachten staat en zich daarop voorbereiden. Zo mogelijk
worden al tijdens de intake de verschillende te zetten stappen en de daarmee gemoeide tijd in kaart
gebracht; als dat niet kan zou daarover binnen 14 dagen bericht kunnen volgen, in een voor de
aanvrager toegankelijke vorm.
Bij de aanvraagprocedure wordt onnodige bureaucratie vermeden door voort te bouwen op
hetgeen van de aanvrager en diens omgeving al bekend is. Behandelroutines worden daarop
afgestemd. Bij aanvragen die zouden kunnen leiden tot een beroep op meerdere voorzieningen (en
waarvoor meerdere regelingen van toepassing zijn) helpt het gemeentebestuur de hulpvrager door
een gecoördineerde indicatiestelling te bevorderen. Vanaf het moment van eerste contact zoekt het
gemeentebestuur met de aanvrager naar een voorziening die de door de aanvrager ervaren
problemen zoveel mogelijk wegneemt en aan diens behoeften zo goed mogelijk tegemoet komt,
binnen de grenzen van het gemeentelijk beleid. De aanvrager krijgt daartoe ook de beschikking
over het indicatieadvies. De aanvraagprocedure wordt afgewikkeld binnen de grenzen, die de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarvoor stelt, en zo mogelijk sneller dan de in die wet
gestelde maximumtermijnen.
Voor zover gemeenten de indicatie-advisering voor de Wvg onder hebben gebracht bij het
Regionaal Indicatie Orgaan (Rio) in het kader van het traject Robuuste Rio's, zal het Rio onder
mandaat van het gemeentebestuur op een onafhankelijke, vraaggerichte en integrale wijze de
reactie op de hulpvraag van de cliënt in kaart brengen. Voor het onderdeel Wvg zal het
gemeentebestuur vervolgens besluiten in de vorm van een beschikking.
Het kan om een aantal redenen - bij voorbeeld omdat gegevens van derden lang uitblijven -
voorkomen dat de in de Awb gestelde termijnen niet kunnen worden gehaald. Bij dreiging van een
dergelijke overschrijding van termijnen informeert het gemeentebestuur de aanvrager, onder
aangeven van de oorzaken en van de vermoedelijk wel realiseerbare behandel- dan wel
afhandeltermijn. De gemeente informeert de cliënt ook over de mogelijkheid een klacht in te
dienen en de behandeling daarvan. Dit laat onverlet dat, indien de aanvrager meent dat er sprake is
van een niet meer redelijke termijnoverschrijding deze uiteraard een beroep kan doen op alle
rechtsmiddelen, die hem op grond van de Awb ter beschikking staan.
Dat indicatieadvisering evenredig is met de aard en omvang van de gevraagde voorziening ligt
voor de hand. Dit impliceert, dat voor 'kleine', goedkopere voorzieningen, volstaan kan worden
met een lichte en vooral snelle procedure. Daarentegen wordt bij een aanvrage voor meer
omvangrijke of duurdere voorzieningen gezocht naar een methode om een aanbod te realiseren dat
zo goed mogelijk tegemoet komt aan de situatie van de aanvrager in relatie tot zijn mogelijkheden
en die van zijn sociale omgeving. Dat betekent dat het in dergelijke gevallen de voorkeur verdient
om de indicatieadvisering door het Rio te laten plaatsvinden. Zulks ligt ook voor de hand bij
verschillen van inzicht tussen gemeente en cliënt, zoals in de bezwaarfase, maar die wellicht ook al.Protocol Wvg
4
eerder kan blijken. Door aanvragers overigens zo goed mogelijk te betrekken bij het
afhandeltraject van de aanvraag zullen dergelijke verschillen van inzicht overigens minder frequent
voorkomen. En tot slot: 'evenredig' houdt ook in, dat voor urgente aanvragen een spoedprocedure
mogelijk is. Rio's zullen het protocol "met spoed indiceren" van het de Landelijke Vereniging van
indicatieorganen (LVIO) gebruiken voor snelle, zorgvuldige en klantgerichte afhandeling van de
indicatie-advisering van de hulpvragen.
Niet zelden zal van stond af aan de gelijktijdige - of zelfs gecombineerde - verstrekking van
meerdere voorzieningen aan de orde zijn, waarvoor dan wellicht ook verschillende regelingen van
toepassing zijn. Ook kan het voorkomen, dat er sprake is van verschillende mogelijke
verstrekkingen, die er op zijn gericht de beperkingen te verminderen of weg te nemen. Om die
reden is het zeer gewenst de indicatieadvisering te laten plaatsvinden door een Rio, waarbinnen
voor een breed pakket aan verstrekkingen op grond verschillende regelingen wordt geïndiceerd en
waarbinnen een grote kennis van de onderscheiden mogelijkheden bestaat. De aanvrager kan
daardoor optimaal worden geholpen. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
heeft, in samenspraak met de Minister van SZW, ter versterking van deze Rio's met de VNG ook
afspraken gemaakt en voor de uitvoering daarvan gelden beschikbaar gesteld.
Meer dan met het enkele verkrijgen van een besluit van het gemeentebestuur is de aanvrager
gebaat bij het feitelijk kunnen beschikken over de gevraagde voorziening. Nu de Wvg behoorlijk is
ingebed in de gemeentelijke praktijk moet het mogelijk zijn dat een gemeentebestuur op ten minste
een aantal punten anticipeert op vaker voorkomende vragen. Zo kunnen afspraken met
woningcorporaties en andere huiseigenaren er toe leiden dat de benodigde apparatuur en materiaal
voor relatief eenvoudige woningaanpassingen 'op voorraad worden gehouden'. Dat kan resulteren
in snelle aanpassing van woningen bij bijv. de introductie van rolstoelgebruik of aanpassing van
sanitaire ruimtes. Ook andere veelvoorkomende voorzieningen behoren geleverd te kunnen
worden als waren zij op voorraad aanwezig, eventueel op basis van afspraken tussen de gemeenten
- al dan niet in samenwerking - en leveranciers. Omgekeerd zal de aanwezigheid van direct te
leveren voorzieningen er niet toe mogen leiden dat dit aanbod bepalend wordt: de verstrekking
blijft vanzelfsprekend (binnen de grenzen van de gemeentelijke mogelijkheden) in het directe
verlengde van het indicatieadvies.
Met het realiseren van een klachtenprocedure conform het gestelde in de Awb en de bestaande
regelingen voor bezwaar, beroep en (vooral) voorlopige voorziening in die wet, mag er van
worden uitgegaan dat een afdoende bestel voorhanden is om te voorzien in (spoed)procedures en
klachtenbehandeling. Ook in dit opzicht voorziet het gemeentebestuur in voldoende en
toegankelijke informatie.
4 Voorzieningen
Het met de WVG beoogde maatwerk betekent, dat de te verstrekken voorzieningen zijn gericht op
het individu en op diens specifieke behoeften en omstandigheden. Dat impliceert, dat de
verstrekking niet primair is hetgeen in de regel bij een vergelijkbare aanvraag wordt verstrekt,
maar specifiek ziet op het oplossen van het door de aanvrager geformuleerde probleem, binnen de
grenzen van de wet. Het toetsingskader maakt onderdeel uit van het Protocol en wordt gehanteerd
om de op het gewenste maatwerk toegesneden afwegingen te maken. Een goede toepassing van
dit uitgangspunt leidt tot een toepassing van de Wvg, die voor de cliënten meer bevredigend is en
voor de verstrekkende gemeenten uiteindelijk tot minder kosten leidt. Het kan om dezelfde reden
heel goed zijn dat een gemeentebestuur, afhankelijk van de voorziening, periodiek - bijv. jaarlijks.Protocol Wvg
5
of tweejaarlijks - contact opneemt met de aanvrager om te beoordelen, of de verstrekking nog
voldoet aan de verwachtingen.
Bij de keuze voor een voorziening houdt het gemeentebestuur rekening met de wijze waarop de
cliënt zijn leven wil inrichten. Bij de beoordeling van de aanvraag worden daarom alle
omstandigheden van de cliënt betrokken die relevant kunnen zijn voor die aanvraag. Daartoe is
een goede intake en indicatieadvisering van wezenlijk belang. Indien meerdere voorzieningen als
adequaat kunnen worden aangemerkt, mag gekozen worden voor de goedkoopste. Bij relatief
kleine verschillen in prijs wordt in beginsel echter de wens van de aanvrager gerespecteerd. In alle
gevallen verdient het aanbeveling dat voor voorzieningen kan worden gekozen uit meerdere
aanbiedingen, mits dit niet leidt tot onevenredige problemen bij de gemeente.
Indien de cliënt een voorkeur heeft voor een duurdere voorziening dan de goedkoopste onder de
adequate voorzieningen overlegt, als de aanvrager zulks wenst, het gemeentebestuur met de
aanvrager of deze de voorkeur heeft voor een financiële tegemoetkoming. Hierbij zullen afspraken
over de besteding en de duur van de voorziening moeten worden vastgelegd. Het beschikbaar te
stellen bedrag zal dan dat van het goedkoopste alternatief kunnen zijn dat als adequaat is
aangemerkt. De aanvrager wordt daarbij geholpen met advies en informatie. Bij toepassing van
deze variant moet overigens worden gewaarborgd, dat de noodzakelijke voorziening ook
daadwerkelijk kan worden gerealiseerd. Daarbij kunnen recente onderzoeksresultaten op dit vlak
en reeds voorhanden positieve ervaringen met een PGB in een aantal gemeenten een bruikbaar
hulpmiddel zijn. Gemeenten realiseren zich dat het verstrekken van een budget in algemene zin
voor de aanvrager optimale keuzemogelijkheden biedt.
Dat de voorziening is afgestemd op de aanvrager en diens specifieke behoeften en omstandigheden
betekent ook, dat rekening wordt gehouden met omstandigheden als groei, extra slijtage vanwege
de handicap en progressie van de aandoening. Tot de voorziening behoort ook het onderhoud en
reparatie gerekend te worden, alsmede - indien nodig - het er mee leren omgaan. De voorziening
komt immers pas tot zijn recht als er ook daadwerkelijk goed gebruik van kan worden gemaakt.
Op zichzelf bevordert het de rechtszekerheid, als tevoren duidelijkheid bestaat - bijv. aan de hand
van een verordening en beleidsregels - over welke voorzieningen onder welke omstandigheden in
de regel kunnen worden verstrekt. Dat betekent intussen niet dat, gegeven de mogelijk specifieke
hulpvraag, dergelijke beleidsregels niet onder omstandigheden met enige flexibiliteit kunnen
worden gehanteerd.
4.1 Wonen
Wanneer een gehandicapte belemmeringen ondervindt in het normale gebruik van de woning, treft
de gemeente een voorziening aan de woning om deze belemmeringen weg te nemen of zoveel
mogelijk verminderen. Ook kan de gehandicapte in aanmerking komen voor een tegemoetkoming
voor verhuis- en herinrichtingskosten, als er een andere - wel geschikte - woning binnen redelijke
termijn beschikbaar is. Deze tegemoetkoming is alsdan een reële bijdrage in de kosten die een
gehandicapte voor een verhuizing moet maken, rekening houdend met het niet-vrijwillige karakter
van een dergelijke verhuizing. De financiële consequenties van verhuizen, zoals de woonlasten,
moeten binnen de Wvg-draagkracht van de gehandicapte passen. Verhuizen mag in ieder geval
niet ten koste gaan van (mantel)zorg en de sociale omstandigheden van de gehandicapte. Bij het
beoordelen van mogelijkheden voor het zelfstandig gebruik van de woning let de gemeente in elk
geval op elementen als veiligheid, oriëntatiemogelijkheden, de toegankelijkheid en de
herkenbaarheid van de woning voor de gehandicapte. Daaronder dienen ook voorzieningen t.a.v..Protocol Wvg
6
de scherpte en zwakte van licht voor mensen met een visuele handicap te worden gerekend.
Ook bij woningaanpassing is het door de cliënt geformuleerde probleem het uitgangspunt. Aan de
hand hiervan en aan hetgeen op grond van de beperkingen van de aanvrager noodzakelijk is wordt
vastgesteld welke voorziening in zijn situatie adequaat is. Het gemeentebestuur houdt er rekening
mee, dat gehandicapten niet zelden een andere dagindeling, prioriteitsstelling en
tijdsbestedingspatroon kennen dan de niet in zijn bewegingen of anderszins, bijvoorbeeld visueel,
beperkte mens. Met het normale gebruik van de woning, waartoe ook de verzorging van kinderen
en het uitvoeren van geregelde huishoudelijke taken gerekend kan worden, dient te allen tijde
rekening te worden gehouden.
Woningaanpassing kan de noodzaak van tijdelijke huisvesting elders met zich meebrengen. In die
gevallen behoort die tijdelijke huisvesting deel uit te maken van de verstrekking. Het toesnijden
van de voorziening op de behoeften en persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en zijn
sociale omgeving kan er toe leiden, dat - onder omstandigheden - aan de woning ook maatregelen
getroffen worden met het oog op de verzorging van de aanvrager. Bij zowel beroepsmatige zorg
als mantelzorg wordt als dat nodig is bijvoorbeeld een tillift verstrekt en worden andere, op de
arbeidsomstandigheden van de verzorgende gerichte, voorzieningen gerealiseerd.
De gemeente houdt een overzicht bij van reeds aangepaste woningen, die ten verhuur worden
aangeboden dan wel binnenkort beschikbaar zullen komen. Dit overzicht van (binnenkort)
beschikbare woningen is als Internetsite ook toegankelijk voor gehandicapten en andere
gemeenten. Daarbij worden de gerealiseerde aanpassingen zo goed mogelijk aangeduid. In
algemene zin verdient het aanbeveling in toenemende mate levensloopbestendig en aanpasbaar te
bouwen, zoals ook in de nota Mensen Wensen Wonen is verwoord.
4.2 Vervoer
Gemeenten verstrekken vervoersvoorzieningen die er op zijn gericht, dat mensen met beperkingen
kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer binnen - in elk geval - hun directe
leefomgeving. Het gemeentebestuur zal de uit de beperking voortvloeiende belemmering
wegnemen (of zo veel mogelijk verminderen) door een adequate vervoersvoorziening, waarbij het
rekening houdt met de behoeften en persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Bij cliënten,
welke zijn opgenomen in een instelling, wordt er zo nodig rekening mee gehouden dat binnen die
instelling de mogelijkheden voor persoonlijke ontmoetingen in de regel aanzienlijk minder zijn dan
thuis. In dergelijke gevallen is het gewenst om de gebruikelijke evenredigheid tussen bezoeken en
bezoek ontvangen los te laten.
Vanzelfsprekend zijn de aard en mate van de beperking bepalend voor het type en de omvang van
de te verstrekken vervoersvoorziening(en). De vraag kan niet alleen zijn, of iemand fysiek in staat
is een bepaalde afstand te overbruggen. Het behoort ook te gaan om de vraag, of iemand geheel
zelfstandig daartoe in staat is..Protocol Wvg
7
Gehandicapten kunnen in aanmerking komen voor collectief vervoer, individueel vervoer of een
combinatie van deze. Bij de toekenning wordt rekening gehouden met persoonlijke behoeften en
omstandigheden; het kan tegen die achtergrond ook gaan om toekenning van een combinatie van
voorzieningen. Een keuze voor collectief vervoer is derhalve zeker geen automatisme.
Met het collectief vervoer kan onbeperkt gereisd worden binnen het zorgplichtgebied tegen een
tarief dat niet hoger is dan het tarief van de blauwe strippenkaart. Deze collectieve voorziening
dient aan te sluiten op een toegankelijk NS-station. Het gemeentelijk zorgplichtgebied ingevolge
de Wvg, bestrijkt terzake van vervoersvoorzieningen niet alleen het gebied binnen de
gemeentegrenzen maar ook het (sociaal) vervoer binnen de regio. Op basis van de jurisprudentie
van de CRvB valt onder regionaal vervoer ook vervoer van ongeveer 15 km vanaf het
vertrekadres. Dit impliceert dat een vervoersvoorziening wordt geboden die reizen van vijf OV-zones
tegen strippenkaarttarief mogelijk maakt. Voor de gehandicapte die bij de gemeente in het
kader van een Wvg-vervoersindicatie aangeeft ook te willen reizen buiten het gemeentelijk
zorgplichtgebied zal tevens een indicatieadvies worden gegeven op de mogelijkheden om
bovenregionaal te reizen. Maatwerk dient ook betrekking te hebben op bewoners van AWBZ
gefinancierde instellingen.
Gemeenten maken afspraken met vervoerders over prioritaire ritten. Dit zijn ritten waarbij cliënten
de garantie krijgen dat zij - behoudens een situatie van overmacht - op een vooraf afgesproken
tijdstip op de plaats van bestemming zullen arriveren, bijvoorbeeld voor theatervoorstellingen, een
uitvaart, educatie, vrijwilligerswerk, en het vertrekmoment van een aansluitende verbinding, zoals
een trein of een veerdienst.
In het bijzonder bij individuele vervoersvoorzieningen voor de middellange afstanden (tot en met
ongeveer 15 km) ligt het in de rede dat met de aanvrager, aan de hand van een indicatieadvies,
zorgvuldig wordt overlegd over de verschillende mogelijkheden. Op basis van dat indicatieadvies
en hetgeen cliënt aandraagt kan blijken dat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van
betrokkene zoals de gezinssituatie, een combinatie van bepaalde voorzieningen adequaat is.
4.3 Rolstoelen
De rolstoel is een zeer persoonlijke voorziening en de gehandicapte is er bijzonder van afhankelijk.
Daarom wordt meer dan gemiddeld zorg besteed aan de keuze voor merk en type. De rolstoel is
afgestemd op de behoeften van de gebruiker; mensen kunnen daarom, meer nog dan bij andere
voorzieningen, zelf kiezen voor de meest geschikte rolstoel, uitvoering en leverancier. Mensen
behoren door middel van een rolstoel volwaardig te kunnen participeren. Bij de verstrekking horen
in elk geval ook de kosten voor onderhoud en reparatie. Naar gelang de persoonlijke situatie
kunnen ook accessoires, of meerdere rolstoelen, tot de verstrekking behoren.
Ook bij rolstoelen worden behoeften en persoonlijke omstandigheden meegewogen. Bijvoorbeeld
door te anticiperen op progressieve aandoeningen, of de groei van de kinderen..Protocol Wvg
8
5 Regeling financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen
Een van de problemen bij de uitvoering van de Wvg heeft betrekking op de financiële gevolgen
voor de gehandicapten, met name bij de toepassing van de Regeling financiële tegemoetkomingen
en eigen bijdragen Wvg. Inventarisatie van de klachten laat zien, dat gemeenten deze regeling op
verschillende manieren interpreteren.
Het is op zichzelf de eigen gemeentelijke beleidsvrijheid of en hoe eigen bijdragen worden
gevraagd. De wet geeft alleen de kaders aan waarbinnen dit moet plaatsvinden. In de wet is een
bevoegdheid opgenomen om met betrekking tot de eigen bijdragen en financiële
tegemoetkomingen regels te stellen. Deze Regeling financiële tegemoetkomingen en eigen
bijdragen Wvg geeft een nadere omschrijving van de invulling van de systematiek voor eigen
bijdragen en financiële tegemoetkomingen. Dit is om uit te sluiten dat een gehandicapte, wanneer
hij in het kader van de Wvg voor kosten zou worden gesteld, voor die kosten een beroep op
bijzondere bijstand zou moeten doen. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met andere kosten
in verband met de handicap. De Regeling verwijst daartoe naar een enkele andere eigen
bijdrageregeling, maar tevens naar andere kosten als gevolg van de handicap, die in mindering op
de draagkracht moeten worden gebracht.
Gemeenten kunnen inkomensgrenzen stellen, waarboven iemand niet meer voor een financiële
tegemoetkoming of naturavoorziening in aanmerking komt. Voor bepaalde voorzieningen geldt,
dat ze boven een bepaalde inkomensgrens als 'algemeen gebruikelijk' worden aangemerkt.
Gemeenten mogen evenwel geen inkomensgrenzen stellen bij woonvoorzieningen of
voorzieningen, die specifiek op de handicap zijn gericht.
Het begrip 'algemeen gebruikelijk' blijkt niet overal hetzelfde te worden toegepast. Het lijkt soms
of het vooral wordt gebezigd in een context die aangeeft, dat het om een voor iedereen aan te
schaffen object kan gaan. Dit is evenwel niet altijd het geval. Vermeden moet worden dat een
aanvraag enkel hierom wordt afgewezen. Het ligt echter meer voor de hand om het begrip
'algemeen gebruikelijk' te relateren aan hetgeen niet-gehandicapte personen in vergelijkbare -
waaronder: financieel vergelijkbare - omstandigheden als regel tot hun aanschaffingpatroon
kunnen rekenen. Uitgangspunt bij de toekenning is het indicatieadvies, op basis waarvan wordt
vastgesteld welke voorziening in een bepaalde situatie adequaat is.
6 Andere op de Wvg gerichte activiteiten
Met dit Protocol is beoogd de toepassing en de uitvoering van de Wvg te verbeteren. Daarnaast zij
gewezen op de volgende activiteiten.
Er zullen experimenten of pilots worden geëntameerd met het oog op in ieder geval de volgende
onderwerpen:
· de mogelijkheden van persoonsgebonden budgetten, zoals bijv. nu gepraktiseerd in Utrecht,
als voorbeeld voor de mogelijkheden van vraagsturing; daarbij zal ook worden gezocht naar
aansluiting bij de systematiek, verantwoording en faciliteiten die gelden in de zorgsector, zodat
kan worden geprofiteerd van de daarmee opgedane ervaringen;
· de mogelijkheden van afstemming van beleid van gemeenten in één regio;.Protocol Wvg
9
· varianten in indicatie-advisering (in samenwerking met de Staatssecretaris van
Volksgezondheid Welzijn en Sport);
· de mogelijkheden van beter omgaan met individuele vervoersvoorzieningen als scootmobielen.
Er zal voorts een vergelijkend onderzoek - 'benchmark' - plaatsvinden tussen een aantal
gemeenten, in het bijzonder gericht op het in kaart brengen van goede voorbeelden. Andere
gemeenten zullen daar weer hun voordeel mee kunnen doen, ten faveure van de in die gemeenten
woonachtige cliënten.
Naar de werking van de Regeling financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg zal
onderzoek worden gedaan, zowel in termen van uniforme toepassing als naar de vraag, in welke
gevallen en in welke mate eigen bijdragen worden gevraagd. Ook zal daarbij worden gekeken naar
de doorwerking in de berekening van de draagkracht bij het bieden van forfaitaire vergoedingen
voor bepaalde voorzieningen.
7 Normerende werking
Met dit Protocol is beoogd om een zekere normering tot stand te brengen voor hetgeen onder een
'behoorlijke' toepassing en uitvoering van de Wvg moet worden verstaan. De wetgever eertijds
heeft veel open normen gesteld, in de verwachting dat de praktijk weliswaar een zekere
differentiatie zou laten zien, maar ook dat deze tot een bepaalde standaard zou leiden. Dit is
minder het geval geweest dan eertijds verhoopt: de rechter heeft in individuele situaties in het
bijzonder getoetst aan het geformaliseerde beleid in de betreffende gemeente. De Minister van het
SZW heeft, in samenspraak met organisaties van cliënten en van de uitvoerders van de wet, met
dit document een in het begin van de eenentwintigste eeuw passende norm willen vormgeven,
waarop de cliënt zich kan beroepen.
De beoogde bredere rechtszekerheid voor cliënten zal daarmee daadwerkelijk gestalte hebben
gekregen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de gemeentelijke beleidsvrijheid in de uitvoering
van de Wvg, die uitgangspunt is geweest bij de totstandkoming van die wet.
De eerdergenoemde experimenten zullen er vooral op zijn gericht zijn, 'best-practices' in kaart te
brengen. Dat kan leiden tot het besluit, dergelijk beleid breder toepasbaar te maken. De
mogelijkheid daartoe kan afhangen van de specifieke situatie in elk van de gemeenten; nieuw
beleid moet inpasbaar- en aanvullend - zijn op hetgeen al plaats vindt. Aan hetgeen in een
experimenteergemeente wordt gerealiseerd zullen in andere gemeenten daarom niet zonder meer
rechten kunnen worden ontleend. Dat kan alleen, als de betreffende praktijk ook aldaar in
verordeningen of beleidsregels zal zijn vastgelegd.
8. Toetsingskader
Het algemene uitgangspunt van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) is, dat mensen met
een beperking zo goed en zo zelfstandig mogelijk aan het maatschappelijk leven kunnen
deelnemen. Daarbij gaat het om het opheffen van belemmeringen die mensen met een beperking
ervaren en het creëren van - waar mogelijk - gelijke of gelijkwaardige mogelijkheden. Het
voorliggend Protocol - hoezeer in algemene termen verwoord - is daartoe het uitgangspunt.
Concreet samengevat: per saldo dient de voorziening doeltreffend, doelmatig en afgestemd op
specifieke situatie van de cliënt te zijn. Dat is het geval, indien:.Protocol Wvg
10
1. de voorziening de belemmering opheft of, als dat onmogelijk is, de belemmering tot de hoogst
mogelijke graad vermindert en de mogelijkheid biedt om volwaardig maatschappelijk te
participeren;
2. de voorziening gericht is op de cliënt en zijn specifieke situatie. Dit houdt in dat uitgegaan
wordt van de persoonlijke omstandigheden, voorkeuren en keuzes van de cliënt. Hierbij gaat
het in ieder geval om:
a. fysieke en mentale omstandigheden die samenhangen met de ziekte of handicap, in het
bijzonder progressief verloop;
b. de gezinssituatie, de leefsituatie en de directe en sociale omgeving;
c. de vraag of de cliënt van mantelzorg gebruik wil maken en, indien dat het geval is, de
vraag hoe deze mantelzorg fysiek en mentaal zo min mogelijk kan worden belast;
d. levensbeschouwelijke activiteiten;
e. sociale en culturele activiteiten, vrijwilligerswerk en educatie;
f. sociale contacten, familiecontacten en andere contacten;
g. normen, waarden en gebruiken van de cliënt;
h. ontwikkelingen in de tijd met betrekking tot onder a tot en met g genoemde
omstandigheden;
3. de toegekende voorziening er op gericht is om voor de cliënt een gelijke of zo goed mogelijke
vergelijkbare positie te creëren als een persoon zonder beperkingen heeft. Het gaat daarbij om
het gebied van leven, verzorgen, slapen, leren, werken en andere activiteiten die mensen
verrichten;
4. de cliënt met de toegekende voorziening de verschillende sociale rollen volwaardig kan
vervullen, zoals bijvoorbeeld de rol van partner, ouder, buurtbewoner;
5. de voorziening gericht is op het versterken van de zelfstandigheid en zelfregie van de
aanvrager in plaats van de afhankelijkheid van een ander;
6. de toegekende voorziening de mogelijkheid biedt om normaal van de woning gebruik te
maken, waarbij in ieder geval gelet wordt op leven, verzorgen, het verrichten van geregelde
huishoudelijke taken, slapen, bezoek ontvangen, ontspannen, leren en werken;
7. de toegekende voorziening uitgaat van de diversiteit van de vervoersbehoefte van de cliënt.
Het gaat om het doen van alledaagse activiteiten, zoals het doen van boodschappen en
winkelen, het onderhouden van sociale contacten en het uitoefenen van recreatieve activiteiten;
8. in de toegekende voorziening de meerkosten, die de cliënt ten opzichte van een persoon in een
overigens vergelijkbare situatie heeft, zijn inbegrepen.
Voorts wordt de cliënt, bij de aanvraag van de voorziening, adequaat geïnformeerd over de
procedures, beslistermijnen, mogelijkheden van bezwaar en beroep en de behandeling van
klachten. De beslissing op de aanvraag is altijd gemotiveerd. Daarbij wordt de informatie in een
voor de aanvrager toegankelijke vorm aangeboden.
9 Evaluatie
Dit Protocol voorziet in een invulling van het begrip 'verantwoorde voorzieningen' als
basisbeginsel in de Wvg, zoals die begin 2002 van kracht is. Voor de verdere toekomst zal een
Bouwstenennotitie worden geformuleerd, op basis waarvan kan worden besloten tot aanpassing
van het bestel van voorzieningen. Daarbij zal een relatie worden gelegd met de stelselwijziging in
de zorgsector.
Toepassing van dit Protocol zal voor een verdergaande wijziging van het bestel waardevolle
gegevens kunnen opleveren. Het zal goed zijn die te bezien uit het oogpunt van zowel de.Protocol Wvg
11
gebruikers/cliënten als dat van de verstrekkers. De wetgever zal daarmee zijn voordeel kunnen
doen. Dat geldt zowel ten aanzien van de inhoud - het verstrekkingenbeleid, maar zeker ook de
wijze van indiceren en de keuze van voorzieningen - als de uitgavenontwikkeling. Dat houdt
inmiddels ook in, dat voor een nieuw stelsel andere keuzen zullen kunnen worden gemaakt dan
die, welke nu als norm zijn weergegeven.
De werking van dit Protocol zal worden gemonitored en geëvalueerd. De Minister van SZW
betrekt bij monitoring en evaluatie in elk geval de organisaties van cliënten en de VNG als
vertegenwoordiger van de uitvoerende gemeenten. SZW zal zorgen voor adequate facilitering van
de monitor. Daarbij is het oogmerk te bewerkstelligen, dat een komend bestel daadwerkelijk beter
aansluit bij de behoeften van de cliënten, goed uitvoerbaar is en niet tot onbeheersbare
kostenontwikkelingen leidt.
Met betrekking tot de monitoring zullen in ieder geval de kosten, met inbegrip van eventuele
structurele meerkosten, in beeld worden gebracht, die uitvoering c.q. naleving van het Protocol
met zich meebrengt. Eventuele structurele meerkosten komen voor rekening van het Rijk.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
W.A. Vermeend
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
prof. dr. J.Th.J. van den Berg,
voorzitter directieraad
Chronisch zieken en Gehandicapten Raad
Nederland
J. Troost, voorzitter
Federatie van Ouderverenigingen
M.J. de Jong, directeur
Coördinatieorgaan Samenwerkende
Ouderenorganisaties
drs. A. Sturkenboom, voorzitter
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport