Ministerie van Financiën

Persbericht
PERS-2002-073
Den Haag, 25 maart 2002

Antwoorden van de staatssecretaris van Financiën op kamervragen Dijsselbloem over box 3 van de inkomstenbelasting

Vragen


1.
Wordt bij overlijden en erven het vermogen deels twee keer belast in box 3 (namelijk bij degene die overlijdt, stel in december, naar tijdsgelang 11 maanden én bij degene die erft en het erfdeel in december krijgt uitgekeerd, over het hele afgelopen jaar)?


2.
Heeft de nieuwe Wet Inkomstenbelasting 2001 dit beoogd?


3.
Zo neen, bent u bereid de regelgeving zodanig aan te passen dat van dubbele belasting geen sprake meer is?

Antwoorden


1.
In het jaar van overlijden is de rendementsgrondslag van de overledene het gemiddelde van de waarde van diens vermogen op 1 januari 2002 en op de datum van overlijden. Voor de berekening van de opbrengst van het vermogen wordt het forfaitairrendementspercentage van 4 tijdsevenredig herleid. De rendementsgrondslag van de erfgenaam wordt gevormd door de gemiddelde waarde van diens vermogen op 1 januari 2002 en op 31 december 2002. In het vermogen op 31 december 2002 zal het geërfde vermogensbestanddeel zijn begrepen. De opbrengst van dat vermogensbestanddeel wordt, door de systematiek van het gemiddelde vermogen, in feite over een half jaar in aanmerking genomen, ongeacht of het overlijden in januari of in december heeft plaatsgevonden. Bij partners is dit overigens anders door de vrije toerekening van bestanddelen van de rendementsgrondslag en door de mogelijkheid om in het jaar van overlijden te kiezen voor een heel jaar partnerschap. Ik ga ervan uit dat de vragen betrekking hebben op verervingen in niet-partnersituaties.


2.
Bij de invoering van de Wet IB 2001 is er bewust voor gekozen het gemiddelde van het begin- en eindvermogen als uitgangspunt te  nemen voor de heffing in box 3. In situaties waarbij vermogen overgaat van de ene belastingplichtige op de andere, zoals bij schenking, wordt door dit systeem zowel bij de verkrijger als bij degene die het vermogensbestanddeel afstaat een half jaar rendement in aanmerking genomen. Bij overlijden is dit in zoverre anders dat bij de overledene het vermogen in aanmerking wordt genomen over de periode waarin dat jaar belastingplicht heeft bestaan. Dit hangt samen met het feit dat nu eenmaal geen later tijdstip in aanmerking kan worden genomen dan de overlijdensdatum. Er wordt echter een tijdsevenredig herleid rendementspercentage gehanteerd dat, afhankelijk van de overlijdensdatum, ligt tussen 0% en 3,66%. Deze systematiek leidt naar mijn oordeel niet tot onredelijke gevolgen. Bij de overledene wordt weliswaar niet uitgegaan van een half jaar rendement, maar er wordt niet meer belast dan wat hij daadwerkelijk - althans naar forfaitaire maatstaven - heeft genoten. Bovendien wordt het heffingvrije vermogen onverkort toegepast. Ook de erfgenaam wordt niet benadeeld. Bij hem wordt de belasting in box 3 op de gebruikelijke wijze geheven, waardoor hij in dezelfde positie komt als wanneer hij het vermogen bijvoorbeeld via schenking zou hebben verworven.


3.
Van dubbele heffing zou sprake zijn als bij dezelfde persoon tweemaal zou worden geheven. Dit doet zich hier niet voor. Wellicht zou men in economische zin kunnen spreken van dubbele heffing omdat in totaal verdeeld over twee belastingplichtigen meer dan twaalf maanden rendement in aanmerking wordt genomen. Dit effect wordt op macrobasis weer opgeheven: bij overlijden voor 1 juli wordt er in totaal juist minder dan twaalf maanden rendement belast. De geschetste gevolgen zijn eigen aan een forfaitair heffingssysteem en zijn naar mijn oordeel niet onbillijk. Ik zie dan ook geen reden om de regelgeving op dit punt aan te passen.