Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie Noord-Afrika en Midden-Oosten Afdeling Golfstaten Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 21 maart 2002 Auteur A.P. Wegerif

Kenmerk DAM-62/02 Telefoon 070 348 5838

Blad /3 Fax 070 348 6639

Bijlage(n) geen E-mail ap.wegerif@minbuza.nl

Betreft Iran; reactie op verzoek Buza 2002/7

Zeer geachte Voorzitter,

Graag bied ik u mijn reactie aan op uw verzoek d.d. 25 januari 2002 met kenmerk Buza 2002/7. Het betreft een actualisering van mijn brief van 19 december 2001 over mijn bezoek aan Iran op 2 december j.l. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28000 V, nr. 40).

De beeldvorming m.b.t. Iran is sinds mijn bezoek negatief beïnvloed door de processen waarin circa 60 hervormingsgezinde Majlis-leden verwikkeld zijn geraakt; de onverantwoordelijke uitspraken van ex-president Rafsanjani over de mogelijkheid Israël met een kernwapen weg te vagen; het incident met het schip Karine A, dat Iraanse wapens voor de Palestijnse Autoriteit zou hebben vervoerd; en beschuldigingen dat Iran zich via krijgsheren zou mengen in de Afghaanse zaken en dat het een toevluchtsoord voor leden van het al-Qa'ida netwerk zou bieden.

Daar staan positieve ontwikkelingen tegenover, zoals de ruimhartige Iraanse hulp-toezegging van $560 miljoen (voor de komende 5 jaren) tijdens de reconstructie-conferentie voor Afghanistan te Tokio, de medewerking bij overvluchten en tussenlandingen in Mashhad van Nederlandse vliegtuigen met ISAF-personeel en de deelname van Iran aan de ICOC-conferentie tegen verspreiding van ballistische raketten in Parijs op 7 en 8 februari j.l..

Deze onderwerpen zijn onder meer op 29 januari jl. op het departement met de Iraanse vice-minister van Buitenlandse Zaken Ahani besproken. Wat betreft de processen tegen de Majlis-leden zij verwezen naar mijn antwoorden op de vragen d.d. 9 januari 2002 van de heer Verhagen (nr. 577, TK Vergaderjaar 2001-2002, Aanhangsel 1211). Vice-minister Ahani, hierop aangesproken tijdens zijn bezoek op 29 januari, gaf de verzekering dat het democratiseringsproces voortgang vond. Ik heb er op aangedrongen de dialoog aan te gaan met de Speciale Vertegenwoordiger van de VN-Mensenrechtencommissie Copithorne.

Over de uitspraken van de Voorzitter van de 'Expediency Council' en voormalige president Rafsanjani tijdens de Iraanse Jeruzalem-dag op 14 december jl. en over de aanhouding door Israel van het schip Karine A heb ik u eveneens bericht in antwoord op vragen van de leden Wilders en Weisglas d.d. 2 januari resp. 9 januari jl. (nrs. 565 en 637, TK Vergaderjaar 2001-2002, Aanhangsel 1185 resp. 1337). Beide kwesties zijn indringend aan de orde gesteld tijdens eerder genoemd bezoek van vice-minister Ahani aan Nederland en ook op 4 februari j.l. tijdens diens gesprek met de EU-troika te Madrid in het kader van de halfjaarlijkse alomvattende EU/Iran dialoog. De heer Ahani heeft gepoogd de zorg aan Nederlandse en EU-zijde weg te nemen door te stellen dat Iran het bezit van kernwapens niet nastreeft en zijn nucleaire programma onder IAEA-toezicht heeft gesteld; wat de Karine A kwestie betreft door in twijfel te trekken dat hier van Iraanse wapens sprake kon zijn en de bereidheid uit te spreken elke aanwijzing in die richting serieus te onderzoeken. Dit alles heeft mijn zorg over de Iraanse opstelling tegenover het Midden-Oosten vredesproces en Israël, alsmede de terroristische acties aldaar, geenszins weggenomen.

De Amerikaanse beschuldigingen dat Iran zich via krijgsheren blijft mengen in de Afghaanse aangelegenheden en toevlucht biedt aan strijders van Taliban en al-Qa'ida werden door vice-minister Ahani tegengesproken. Hij wees op het grote belang van Iran bij stabiliteit in Afghanistan, reden waarom Iran zich had ingespannen om de interim-regering op brede basis tot stand te helpen brengen. Iran zal uitsluitend via de regering van premier Karzai werken, zo verzekerde Ahani.

Met betrekking tot de beschuldiging dat Iran een toevlucht zou bieden aan strijders van de Taliban en al-Qa'ida wees Ahani op de diepe antipathie die Iran voelde voor het Taliban regime en al-Qa'ida. Dit gegeven liet zich niet rijmen met beweerde assistentie aan deze strijders. Gezien de 900 kilometer lange grens kon Iran echter niet uitsluiten dat enkele strijders het land illegaal zouden zijn binnengekomen. Zeker was in ieder geval dat Iran hun geen toegang bood en hen zou vervolgen in geval van illegale grensoverschrijding.

De Iraanse hulptoezegging en de praktische medewerking bij onze ISAF-vluchten dienen mijns inziens als positief te worden aangemerkt.

De 'State of the Union'-speech van president Bush en de vermelding daarin van Iran als één van de landen in de 'as van het kwaad' hebben in Iran tot verontwaardigde reacties en demonstraties geleid, waarbij ook gematigde krachten zich niet onbetuigd lieten. President Khatami betitelde de speech volgens persberichten als oorlogszuchtig en beledigend en minister van Buitenlandse Zaken Kharrazi gebruikte in een brief aan mij m.b.t. de VS de termen 'resurgence of unilateralism with evident militaristic overtones'.

Hierbij zij aangetekend dat de VS de drie 'as van het kwaad'-landen niet over één kam scheert en dat minister Powell heeft gesteld dat z.i. met Iran wellicht te praten valt. Zoals gesteld in mijn antwoord op een mondelinge vraag van het lid Van Bommel op 5 februari jl. (buza 02 0066 van 6 februari) is de Regering van mening dat een kritische houding van de internationale gemeenschap t.a.v. Iran volledig gerechtvaardigd is. Ook Iran werkt aan een ballistisch raketprogramma, waarbij m.n. raketten met een extra-regionaal bereik zorgwekkend zijn, en er bestaan gerechtvaardigde vermoedens dat groeperingen in Iran trachten de beschikking te krijgen over massavernietigingswapens. De EU heeft reeds in 1998 besloten dat in de betrekkingen met Iran bijzondere aandacht gegeven moest worden aan het Iraanse optreden op de volgende vier terreinen: proliferatie, terrorisme, mensenrechten en het conflict in het Midden-Oosten. Ik acht het dan ook van het grootste belang dat de EU via haar dialoog en ook Nederland via zijn bilaterale contacten geen gelegenheid voorbij laten gaan om er bij Iran op aan te dringen de genoemde punten van zorg weg te nemen en daarmee de betrekkingen te verbeteren.

De Minister van Buitenlandse Zaken


Kenmerk DAM-62/02

Blad /1

===