SPEECH/02/121
De heer Frits Bolkestein
Lid van de Europese Commissie verantwoordelijk voor Interne Markt en Belastingzaken
Integratie van de Europese financiële markt en gevolgen daarvan voor de EU-pensioenmarkten
Toespraak op het Symposium georganiseerd door F&C Netherlands BV en Achmea Pensioenen
Leiden, 21 maart 2002
Barcelona Afgelopen weekeinde hebben de staatshoofden en regeringsleiders tijdens hun bijeenkomst in Barcelona een nieuwe impuls gegeven aan de integrale strategie die erop gericht is de Europese Unie tegen 2010 om te vormen tot `s werelds meest dynamische en concurrerende kennisec- onomie. Er werd een stap in de goede richting gezet bij de liberalisering van de energiemarkt. Groot-ver- bruikers krijgen vanaf 2004 een vrije keuze van leverancier voor electriciteit en gas. Hopelijk kan de Raad van Ministers, na de verkiezingen in Frankrijk, besluiten tot de volledige liberalisering van de energiemarkt, dus ook voor huishoudens. Een ander aandachtspunt van de regeringsleiders was de toekomst van de pensioenen. Vorig jaar, tijdens de Europese voorjaarstop in Stockholm, zette de Europese Raad dit thema al op de politieke agenda. De betaalbaarheid van de pensioenaanspraken wordt nijpender naarmate de vergrijzing toeneemt. Volgens de Europese Raad moet in de landen van de Europese Unie de arbeidsparticipatie drin- gend worden verhoogd. Daarbij moet de arbeidsmarkt meer flexibiliteit krijgen om nieuwe banen te scheppen. In Barcelona wezen de regeringsleiders erop dat regelingen voor vervroegde pen- sionering moeten worden beperkt. Volgens de Europese Raad moet de leeftijd waarop mensen nu stoppen met werken met 5 jaar worden opgetrokken in de periode tot 2010. De betaalbaarheid van de pensioenen is een Europese aangelegenheid geworden. Indien een lid- staat niet in staat is de aanspraken uit de eerste pijler te voldoen, zal zij in de verleiding komen het begrotingstekort te laten oplopen. Ouderen vormen een machtige politieke lobby en geen regering kan een dergelijke grote groep kiezers tegen zich in het harnas jagen. Het gevolg van een té groot begrotingstekort is echter dat de Euro onder druk komt te staan. De Euro is van ons allemaal en een budgettair probleem in één land is een probleem voor alle landen. Om de druk op het pensioensysteem te verminderen heeft Europa een bloeiende Europese pen- sioenmarkt nodig. De weg naar die pensioenmarkt loopt via de integratie van financiële diensten in de Europese Unie. Daarin moeten pensioenfondsen de kans krijgen te profiteren van een Europese dimensie. Een Europese markt voor financiële diensten nu in feite nog een gat in de markt - is een wezenlijk onderdeel van het streven om tegen 2010 de meest concurrerende en dynamische economie ter wereld te hebben. Deze strategie werd in maart 2000 uitgestippeld te Lissabon. De klok tikt voort. Van die tien jaar zijn er al twee voorbij. Het ogenblik is aangebroken om de gewekte verwachtingen waar te maken en de daad bij het woord te voegen. Het huidige economische klimaat maakt het meer dan ooit nodig de uitgestippelde strategie voort- varend ten uitvoer te leggen. Het vertrouwen heeft immers een ferme deuk gekregen als gevolg van de inzinking in de hightechsectoren, de tragische gebeurtenissen van 11 september 2001, en meer recentelijk de ondergang van Enron.
Europese financiële integratie is meer dan ooit nodig Een geïntegreerde financiële sector zal resulteren in lagere kapitaalkosten voor 18 miljoen onderne- mingen in de EU en het zal onze concurrentiepositie op de wereldmarkt verstevigen. Die sector draagt tevens bij tot de ontwikkeling van ons MKB en tot vermindering van de kosten van financiële diensten voor de consument op voorwaarde evenwel dat in adequate prudentiële veiligheids- maatregelen wordt voorzien. Financiële integratie zal ook maatschappelijke voordelen opleveren in de vorm van betere pensioe- nen, hogere rendementen voor kleine beleggers en de beschikbaarheid van meer durfkapitaal voor innovatiedoeleinden. Al deze factoren moeten ervoor zorgen dat de economische voordelen die we met de agenda van Lissabon willen realiseren niet van voorbijgaande aard zijn, maar een duurza- am karakter hebben.
recente studie die is uitgevoerd in opdracht van de door P. Gyllenhamar voorgezeten Europese Ronde Tafel voor financiële diensten. Volgens deze studie zou financiële integratie de economische groei met circa 0,5 à 0,7% per jaar doen toenemen. Zelfs het laagste percentage van 0,5% zou al een extra groei van niet minder dan 43 miljard euro per jaar vertegenwoordigen.
Hoe ver staan we nu? Het is overduidelijk dat de Europese financiële sector, in aanvulling op de eenheidsmunt, behoefte heeft aan een samenstel van gemeenschappelijke regels, met inbegrip van één enkele reeks boekhoudnormen. Die is nodig om adequate en transparante informatie aan de markt te ver- strekken. De recente ondergang van Enron heeft op treffende wijze aangetoond hoe belangrijk een goede informatievoorziening is. Er is onmiskenbaar reeds belangrijke vooruitgang geboekt op de weg die moet leiden naar de totstandkoming van een geïntegreerde kapitaalmarkt. Een groot voordeel is dat we deze weg hebben kunnen aanvatten met een betrouwbare wegenkaart, namelijk het Actieplan voor finan- ciële diensten. Iedereen heeft de politieke en technische draagwijdte van dit Actieplan aanvaard. De door de staatshoofden en regeringsleiders vastgestelde termijn voor de volledige uitvoering van het Actieplan is 2005, waarbij voor de effecten- en risicokapitaalmarkten een vroegere einddatum geldt, namelijk 2003. In december vorig jaar hebben we twee richtlijnen aangenomen betreffende instellingen voor col- lectieve belegging in effecten, ICBE's of UCITS in het Engels. Deze richtlijnen zullen de fondsbe- heerders meer armslag geven om op grensoverschrijdende basis te beleggen in een markt waarop bijna 4 miljard euro omgaat. Voorts hebben we in de Raad politieke overeenstemming weten te bereiken over: een verordening betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen, International Accounting Standards, in de EU. een richtlijn waarmee wordt beoogd een eenvormig EU-regelgevingskader voor zakelijke zekerhe- den tot stand te brengen. en een richtlijn die in een Europese kaderregeling voor marktmisbruik voorziet. En dat gebeurde alles na amper 6 maanden onderhandelen. Het is dus zeker mogelijk vooruitgang te boeken. Maar het gaat niet snel genoeg. Op andere terreinen moet nog veel en belangrijk werk worden verzet. Zo is het integratieproces van de retailmarkt voor kredieten nog lang niet voltooid. Wat de effectenmarkten betreft, is het van belang dat de regelgeving inzake prospectussen en zake- lijke zekerheden snel wordt uitgevaardigd. Tevens moet de Richtlijn Beleggingsdiensten worden aangepast aan de moderne effectenhandel en de opkomst van grensoverschrijdende beleg- gingsdiensten. Op sommige terreinen zijn zelfs nog in het geheel geen vorderingen gemaakt. Ten eerste is de Overnamerichtlijn na 12 jaar onderhandelen van tafel geveegd. Vóór de zomer zullen we een gewijzigd voorstel indienen. Het komt er in dit verband op aan een billijk compro- mis te vinden dat waarborgt dat er binnen de Unie werkelijk gelijke concurrentieverhoudingen heersen. Een tweede punt, dat de aanwezigen nauwer aan het hart zal liggen, is het feit dat de Richtlijn Pensioenfondsen geblokkeerd is in de Raad en dat de onderscheiden belangen op dat gebied soms mijlenver uiteenlopen.
Economische beweegredenen achter de Richtlijn Pensioenfondsen De economische beweegredenen die aan de totstandbrenging van een geïntegreerde markt voor pensioenfondsen ten grondslag liggen, kunnen niettemin op brede steun rekenen: Een eerste beweegreden houdt verband met de kapitaalmarkten: bedrijfspensioenfondsen verkeren nog al te vaak in de onmogelijkheid om de kapitaalmarkten en de euro optimaal te benutten bij het herbestemmen en beleggen van de ontvangen bijdragen. Dit heeft een neerwaarts effect op het rendement van de beleggingen en doet de kosten van de uitkeringen toenemen. Ramingen wijzen uit dat een vermindering van het rendement met 2% over een beroepsloopbaan van 40 jaar de kosten van de bijdragen met niet minder dan 10% van het basisloon doet oplopen. Een efficiënt beleggingsbeleid van de pensioenfondsen, waarvan de activa tussen haakjes zowat 30% van het BBP van de EU vertegenwoordigen, kan er derhalve in belangrijke mate toe bijdra- gen dat het lange-termijnsparen naar het niveau wordt getild dat nodig is om de langlopende investeringen in Europa te financieren. Een tweede beweegreden heeft betrekking op de arbeidsmarkt: de arbeidsmobiliteit wordt onder meer sterk aan banden gelegd door de wijze waarop de aanvullende pensioenregelingen thans zijn georganiseerd. Per jaar bedraagt de mobiliteit onder EU-onderdanen binnen de Unie naar schatting minder dan 0,4% van de ingezeten bevolking. Datzelfde cijfer ligt zes maal hoger in de Verenigde Staten. De mobiliteit van de werknemers wordt weliswaar ook door tal van andere belemmeringen gehinderd, maar dat doet niets af aan het feit dat het belasting- en uitkeringss- telsel als geheel de werkgevers belet de pensioenvoorziening te centraliseren en aldus mede afbreuk doet aan deze mobiliteit. Nu sommige regio's worden geconfronteerd met het probleem dat de vraag en het aanbod op hun arbeidsmarkten onvoldoende op elkaar aansluiten, is het des te noodzakelijker de hinderpalen voor de geografische en beroepsmobiliteit uit de weg te ruimen. Een derde en laatste beweegreden is van macro-economische aard: we zijn ons allemaal bewust van de demografische uitdaging: de afhankelijkheidsratio (de bevolking ouder dan 65 jaar als percentage van de beroepsbevolking) zal tegen 2050 bijna verdubbelen, hetgeen een niet te onderschatten economisch effect zal hebben: het potentiële groeitempo op lange termijn zal daardoor naar raming 0,5% lager komen te liggen. Ook de budgettaire gevolgen zullen aanzien- lijk zijn: wordt immers ook met de hogere uitgaven voor gezondheidszorg rekening gehouden, dan zal de vergrijzing naar verwachting leiden tot een toename van de overheidsuitgaven met 5 à 8 procentpunten van het BBP.
Huidige situatie Al met al kan dus worden gesteld dat alle voorwaarden aanwezig zijn om een snelle goedkeuring van de richtlijn mogelijk te maken: ze geniet krachtige steun op het allerhoogste politieke niveau, ze berust op solide en in brede kring onderschreven economische beweegredenen. Bovendien past ze in een beleidskader namelijk het Actieplan voor financiële diensten dat door de ministers van Financiën als prioritair wordt beschouwd. Waarom verloopt het goedkeuringsproces dan niet zo voorspoedig als verwacht? Dit kan tot op zekere hoogte aan de volgende drie factoren worden toegeschreven: In de eerste plaats worden de bedrijfspensioenregelingen in Europa door een veel grotere ver- scheidenheid gekenmerkt dan de overige sectoren van de financiële diensten, niet alleen wat hun mate van ontwikkeling en hun economisch belang betreft, maar ook wat de toezichtstelsels betreft waaraan deze regelingen onderworpen zijn. Ten tweede zijn tal van lidstaten hun pensioenregelingen net ingrijpend aan het hervormen en nu bestaat bij hen de vrees dat de richtlijn hun hervormingen zal doorkruisen; Ten slotte heeft het pensioenvraagstuk ook een maatschappelijk aspect, dat bij andere financiële diensten ontbreekt en dat een nieuwe dimensie heeft gekregen in het licht van de recente voor- vallen in de Verenigde Staten (het Enron-debacle).
staten wordt vermeden en tegelijkertijd wordt een allesomvattend prudentieel kader tot stand gebracht om wederzijdse erkenning van de nationale toezichtstelsels mogelijk te maken. Laatstgenoemd aspect vormt immers de grondslag voor de grensoverschrijdende deelneming, de uiteindelijke doelstelling die met het voorstel wordt nagestreefd. Volgens de Commissie is met name een kwalitatieve benadering van de prudentiële en beleg- gingsvoorschriften, en in het bijzonder het baseren van beleggingsbeslissingen op het voorzichtigheidsbeginsel zoals dat ook in Nederland gebruikelijk is, de aangewezen manier om zowel de zekerheid als de betaalbaarheid van de pensioenen veilig te stellen. Dit standpunt kan overigens op brede steun rekenen in het Europees Parlement, dat in juli vorig jaar met een overweldigende meerderheid van stemmen zijn goedkeuring heeft gehecht aan een vrij uit- gebreid verslag terzake. Het Europees Parlement heeft niet alleen de globale strekking van het Commissievoorstel onderschreven, maar het ook zodanig gewijzigd dat het een veel liberaler gehalte heeft gekregen, voornamelijk wat het financieringsvereiste en de beleggingsvoorschriften betreft. Bij de besprekingen tussen de vertegenwoordigers van de lidstaten in de Raad is een consensus echter veel moeilijker haalbaar gebleken. Enerzijds zijn er de landen waar reeds pensioenregelingen met kapitaaldekking van de "tweede pijler" bestaan en die vrezen dat een reglementering op EU-niveau hun pensioenregeling in het gedrang zou brengen. Deze landen willen ten koste van alles vermijden dat de richtlijn de efficiën- tie van hun nationale pensioensector ondermijnt, hetgeen volkomen begrijpelijk is. Anderzijds zijn er de landen die de invoering van pensioenregelingen van de "tweede pijler" over- wegen en nog maar weinig ervaring hebben met bedrijfspensioenregelingen. Deze landen nemen de in de levensverzekeringsrichtlijn gevolgde benadering als uitgangspunt en dringen aan op een veel grotere mate van harmonisatie. Dit geldt met name voor de beleggingsvoorschriften, omdat zij vinden dat het voorzichtigheidsbeginsel de veiligheid onvoldoende waarborgt. Laatstgenoemde lan- den vrezen vooral dat bij gebreke van een grotere mate van harmonisatie sommige lidstaten in de verleiding kunnen komen lakse regelingen voor de uitoefening van het bedrijfseconomisch toezicht in te stellen, enkel en alleen met de bedoeling om een aantal pensioenfondsen van de "tweede pijler" naar hun grondgebied te lokken. Ik kan echter moeilijk geloven dat de één of andere lidstaat bereid zou zijn de belangen en de zek- erheid van de deelnemers aan de nationale pensioenregeling op het spel te zetten gewoon maar om een paar pensioenfondsen aan te trekken. De onderhandelingen verlopen dan ook bijzonder stroef omdat het niet altijd eenvoudig is de lid- staten van de verdiensten van de kwalitatieve benadering te overtuigen en wederzijds vertrouwen op te bouwen. Desalniettemin wil ik u hier vandaag een niet mis te verstane boodschap meegeven: De Commissie zal geen enkele wijziging in de richtlijn tolereren die zou kunnen resulteren in een ernstige aantasting van de efficiëntie van de sector van de pensioenfondsen in de lan- den waar deze reeds gedurende vele jaren bevredigend heeft gefunctioneerd. Men mag immers niet uit het oog verliezen dat een stijging van de administratiekosten of een dal- ing van het rendement van de beleggingen met 0,5% zou betekenen dat het aan het einde van de rit uitbetaalde pensioen 20% lager komt te liggen. Neemt men de drie landen waar de sector van de pensioenfondsen het sterkst ontwikkeld is, dan zou dit neerkomen op een jaarlijkse kostenpost of een jaarlijks verlies van ongeveer 9 miljard euro. Dit is eenvoudigweg onaanvaardbaar.
Opheffing van fiscale barrières Het beoogde einddoel van de grensoverschrijdende deelneming zal echter pas kunnen worden gerealiseerd als ook de fiscale aspecten zijn geregeld. De meeste lidstaten hanteren wat in het Engels heet het EET systeem: Exempt, Exempt, Taxed. In het Nederlands wordt dat VVB. VVB betekent dat de pensioenbijdragen vrijgesteld zijn, dit wil zeggen fiscaal aftrekbaar. Het betekent ook dat de beleggingsresultaten van de pensioenaanbieders vrijgesteld zijn. Daarentegen worden de uitkeringen belast. Dat is kortom het Nederlandse systeem. Er zijn echter maar zeer weinig lidstaten die belastingaftrek toestaan voor pensioenbijdragen die worden betaald aan pensioenaanbieders uit andere lidstaten. Nederland is hierop een gunstige uit- zondering. Vanuit het perspectief van de interne markt is deze situatie zeer onbevredigend, omdat zij concrete obstakels opwerpt voor de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit. Bovendien maakt zij de pensioenvoorziening voor multinationale ondernemingen veel duurder dan nodig, omdat die in vele gevallen aparte pensioenfondsen moeten oprichten in iedere lidstaat waar ze actief zijn. Om die reden heeft de Commissie in april vorig jaar een mededeling over de opheffing van fiscale barrières gepubliceerd. Sommigen onder u denken nu misschien: een mededeling, wat gaat dat veranderen? Maar dit is een mededeling met tanden, een mededeling die kan bijten. Zij omvat een grondige juridische analyse, uitgaande van het EG-Verdrag en de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Zij komt tot de conclusie dat de lidstaten grensoverschrijdende aftrek van pensioenpremies moeten toestaan, als zij die nationaal toestaan. Op basis van deze juridische analyse kunnen werknemers en bedrijven naar hun nationale rechters stappen en eisen dat hun zaak wordt doorverwezen naar het Hof van Justitie in Luxemburg. Volgens onze analyse zou dat dan moeten oordelen dat de weigering om grensoverschrijdende aftrek toe te staan indruist tegen het EG-Verdrag. Dit is precies wat nu gebeurt: er dienen op dit moment al twee zaken over grensoverschrijdende aftrek bij het Europese Hof van Justitie, en de Commissie steunt ze allebei op basis van onze med- edeling. De eerste is de zaak-Danner (zaak C-136/00), de tweede de zaak-Skandia/Ramstedt (zaak C-422/01). De conclusie van Advocaat-generaal Jacobs over de zaak-Danner zou vandaag bekend worden gemaakt. Ik heb die nog niet gezien, maar het betekent dat we zeer snel zullen weten of het Hof de juridische analyse van de Commissie volgt. Beide zaken kunnen een grote bijdrage leveren aan de opheffing van fiscale obstakels, op voorwaarde uiteraard dat het Hof beslist in het voordeel van de belastingbetaler. Deze twee zaken zijn bij het Hof van Justitie aanhangig gemaakt door belastingbetalers. Maar ook de Commissie is actief bezig de belastingwetgevingen van de lidstaten door te lichten. Ik kan u garanderen dat de Commissie de nodige stappen zal nemen als zij op discriminerende bepalingen stuit. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat we lidstaten voor het Hof zullen dagen. Lidstaten voor het Hof dagen is immers niet geen doel op zich. Het is goed mogelijk dat lidstaten vrijwillig hun discriminerende regels aanpassen zodra de Commissie hen er op gewezen heeft. Dus in concrete termen verwacht ik op relatief korte termijn de opheffing van de fiscale obstakels voor grensoverschrijdende deelname aan pensioenfondsen.
Conclusie Begin dit jaar hebben we met veel succes de eurobankbiljetten en -muntstukken in omloop gebracht. Dit is een goed voorbeeld van wat we op Europees niveau kunnen bereiken als de poli- tieke wil daartoe maar aanwezig is. Met hun euro's op zak zal het voor onze burgers voortaan makkelijker zijn dan ooit om de grenzen
sen, die nog steeds veel moeite hebben om hun weg te vinden op de Europese financiële markten, waar zij nog met tal van belemmeringen worden geconfronteerd. De volgende grote uitdaging bestaat er dan ook in deze belemmeringen weg te werken en alle maatregelen van het Actieplan voor financiële diensten tegen 2005 goed te keuren en ten uitvoer te leggen. De Richtlijn Pensioenfondsen kan derhalve als een test case worden gezien: de Commissie zal alles in het werk stellen opdat de richtlijn tijdens het Deense voorzitterschap in de tweede helft van het jaar wordt aangenomen. Het is nu aan de beleidsmakers om te tonen dat zij de moed hebben verder te kijken dan hun enge nationale eigenbelang en in staat zijn te handelen in het belang van alle betrokkenen, namelijk de lidstaten, de financiële sector, de bedrijfswereld in het algemeen en, niet te vergeten, de toekom- stige gepensioneerden zelf.