Ministerie van Buitenlandse Zaken

charset="iso-8859-1"


---

ALLEEN HET GESPROKEN WOORD GELDT!!

Gastcollege van mr. H.A.F.M.O. van Mierlo

Vertegenwoordiger van de Nederlandse regering in de Europese Conventie

Universiteit Leiden, 20 maart

Dames en heren,

Het is een grote eer en genoegen voor mij om gastspreker te mogen zijn in de collegecyclus Europese integratie van de Rijksuniversiteit van Leiden. Ik dank professor Steunenberg voor zijn uitnodiging en de rector magnificus voor de ter beschikkingstelling van het Groot Auditorium.

Inleiding

Ik heb de uitnodiging dankbaar aanvaard, omdat ik me geen mooier gelegenheid dan een college voor studenten kan voorstellen om aan het prille begin van zoiets ongewoons als een Conventie, iets te zeggen over mijn persoonlijke visie op Europa en de functie van de Conventie. Waar kun je een williger oor voor de hoop op Europa verwachten dan bij de hoop van het vaderland?

De overwegingen en motivaties die ik naar voren breng zijn voor eigen rekening. De gedachtebepaling en meer concrete beleids- voorstellen sporen met die van de Nederlandse regering, en dat is niet zo vreemd, omdat er een opmerkelijke consistentie zit in de opvattingen van achtereenvolgende Nederlandse regeringen, waar het de structuur van Europa betreft.

Dat neemt niet weg dat de omstandigheden waarin Europa zich heeft gevormd en zich verder moet vormen, in de loop der jaren grondig zijn gewijzigd. Om dat verschil scherper te zien moeten we even terug in de geschiedenis.

geschiedenis

Mijn beeld van Europa is gevormd in de koude oorlog. De grondgedachte dat er nooit meer oorlog mocht komen en de daarmee verbonden wens het nationalisme terug te dringen, waren een belangrijke overweging om integratie na te streven. Dat werd versterkt door het feitelijk gegeven dat de Europese vrije landen als los zand lagen tussen twee hecht georganiseerde supermachten, de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie. De externe veiligheid werd gegarandeerd door de NAVO en het Amerikaanse atoomwapen. Maar economisch, cultureel en politiek dreigde voor de afzonderlijke landen in West-Europa een overpowering door de twee blokken zolang onze landen niet zelf een eigen blok vormden.

Uit deze omstandigheden komt het ideaal van een Verenigd Europa voort, voornamelijk in supranationale zin. In de bovengeschetste omstandigheden, die voor duurzamer werden gehouden dan ze in werkelijkheid bleken, lag het streven naar een Europese federatie voor de hand. De zes initiatief-landen waren het daarover eens met dien verstande dat Frankrijk als enige een federatie van Etats Nations voorstelde, oftewel een Confederatie.

Van het begin af aan werd een spanning gevoeld tussen de wenselijkheid om Europese integratie te verdiepen en te verbreden enerzijds, en de wens om uit te breiden anderzijds. Hoewel velen vonden dat de verdieping aan de uitbreiding vooraf diende te gaan, is toch steeds - onder druk van de actualiteit - aan de uitbreiding voorrang gegeven. Verdieping en verbreding gingen hun eigen weg. De uitbreiding met het Verenigd Koninkrijk is hiervan het meest sprekende voorbeeld. Het saillante is dat Frankrijk het scherpst gekant was tegen de toetreding van het VK, maar juist nu door dat lid het meest gesteund wordt in zijn verzet tegen het supranationale karakter. Nederland heeft zich zeer ingespannen voor de toetreding, onder andere vanuit de overweging dat het VK een voor Nederland nuttig tegenwicht zou opleveren tegen de Fransen. Nederland heeft zich op dat punt vergist. Op een zeer essentieel terrein als de supranationaliteit bleek het VK een lijnrechte tegenstander van Nederland.

De val van de Muur maakte een eind aan de koude oorlog en daarmede aan de traditionele setting van West Europa. De knelpositie tussen twee grootmachten verdween omdat één grootmacht verdampte. Daarnaast en daardoor werd de zuigkracht en dominantie van de Amerikanen op Europa groter. Zowel cultureel als economisch en politiek werd de invloed van de VS op Europa sterker en sterker. Daar stond tegenover dat kort na de val van de Muur het eenwordingsproces van de Europese munt begon - wat een versterking inhield van de Europese identiteit. Tegelijkertijd werd het imperatief van de uitbreiding met Oost-Europese landen zichtbaar.

Met het imperatief van de uitbreiding bedoel ik dat ook de theoretische discussie over de prioriteit uitbreiding versus verbreding en verdieping gestopt kon worden. Het was immers evident dat na 45 jaar het ter beschikking komen van de Oost-Europese landen een toetreding onvermijdelijk maakte, zowel uit morele als uit politieke overwegingen. De uitbreiding staat vast en de verdieping is een vraagstuk dat daarnáást aan de orde is en niet daarvoor. Het is de geschiedenis die deze volgorde dicteert. Dat betekent dat de vorm en de intensiteit van de integratie afhankelijk worden van wat binnen de uitbreiding mogelijk is, met dien verstande dat de wijze waarop de uitbreiding tot stand komt, vanzelfsprekend weer invloed heeft op de mogelijkheden van verdere integratie.

Einddoel?

Bovenstaande leidt tot een andere houding tegenover het ideale einddoel. Was dat vroeger - voor wie dat wilde - concreet en zelfs middels een blauwdruk aan te wijzen, thans is dat niet meer zo. Hoewel ik voor mijzelf nog - met vele anderen - het supranationale Europa als een ideaal voor ogen houd, is het niet verstandig de totstandkoming daarvan als een officiële beleidsdoelstelling vast te stellen. De formalisering van het ideaal zal onverbiddelijk meer mensen uit elkaar houden dan bijeen brengen. Het proces van toenemende samenwerking zou daardoor gefrustreerd worden.

Al vele jaren ben ik van mening dat de bondigste omschrijving van de meest gewenste Europese houding is: samenwerking waar mogelijk, integreren waar nodig. Doe het werk wat voor je op de stoep ligt. Al doende wordt geleidelijk het mogelijke einddoel zichtbaar. Nog steeds heb ik het vertrouwen, dat op deze wijze de kansen voor de uiteindelijke totstandkoming van een supranationale conceptie groter zijn, dan wanneer men die nu formaliseert. Maar het is ook mogelijk dat gaandeweg de behoefte daaraan geringer wordt.

Europa is op dit moment niet gebaat met een geforceerde helderheid over zijn eindbestemming.

Evenmin is het wenselijk om zaken die vatbaar zijn voor ontwikkeling te bevriezen in hun huidige toestand. Helderheid over toegewezen of toe te wijzen bevoegdheden voor gemeenschap en lidstaten is wel degelijk gewenst, maar als een momentopname en niet als een onveranderlijk of moeilijk te veranderen gegeven in een grondwet.

Ik kom hierop terug.

Uitbreiding en conventie

Dit geldt eens te meer, nu we aan de vooravond staan van een uitbreiding, waarvan de effecten op de bestaande Unie niet goed zijn te overzien. Deze uitbreiding onderscheidt zich immers van alle voorgaande, zowel door vorm, als door omvang als door aard. En dat maakt dat het verschil met voorgaande uitbreidingen niet gradueel maar essentieel is. We hebben er nauwelijks ervaringskennis voor paraat.

De Conventie die drie weken geleden formeel van start is gegaan, maar eigenlijk nog moet beginnen met haar werk, zie ik als een creatieve politieke brainstorming die zich gaandeweg steeds meer toespitst op het verkrijgen van overeenstemming, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk over de belangrijkste vraagstukken waar Europa nu voor staat. Het is de bedoeling dat die overeen- stemming de basis legt voor de daaropvolgende Intergouvernementele Conferentie, die moet leiden tot een nieuw Verdrag dat de Europese Unie herinricht en geschikt maakt voor de toekomst.

Vanzelfsprekend nemen de regeringen en nationale parlementen de echte beslissingen. Maar unanieme voorstellen voor de Conventie zullen weinig ruimte laten voor regeringen om daar langs heen te gaan.

De weg van de Conventie naar een allesomvattend verdrag is nieuw. Het pad is al eens met succes bewandeld twee jaar geleden, maar dat was voor een zeer specialistisch afgebakend deelprobleem, namelijk dat van de Grondrechten. De informele maar indringende manier van discussiëren leidde soms tot verrassende doorbraken, die eerder voor onmogelijk werden gehouden. Dit in tegenstelling met de ervaringen met intergouvernementele conferenties die de laatste jaren steeds moeizamer en met een schrale oogst verliepen.

En zeker aan de vooravond van zo'n gigantische uitbreiding als ons nu te wachten staat, zijn de problemen groter dan ooit te voren. Men heeft dus geredeneerd: misschien lukt het een Conventie beter - hoe hemelbestormend zijn niet de associaties met de conventies uit de Franse revolutie en de Amerikaanse vrijheidsoorlog - en in ieder geval biedt de Conventie een mogelijkheid om de maatschappijen in de lidstaten bij het proces van meningsvorming te betrekken. Door de gedachtewisseling openbaar te maken, door haar te laten plaatsvinden in de veelsoortigheid van afgevaardigden van alle besluitvormende en vertegenwoordigende actoren in het integratieproces
- regeringen, nationale parlementen, Europees parlement en Commissie, door heel doelbewust de maatschappijen in de

Lidstaten middels verenigingen en instituten direct daarbij te betrekken, daardoor - zo is de hoop - zal een nieuwe creatieve inspiratie ontstaan.

Tegelijkertijd zal deze weg op zichzelf al Europa

ietsje dichter bij de burger brengen. Als alles goed gaat. Bij een mislukking is het risico niet gering dat we verder van huis zijn, dan ooit daarvoor. Er staat veel op het spel.

Daarom is het ook van wezenlijke betekenis dat de toetredende landen aan de gedachtewisseling meedoen. Dat is niet alleen in hun belang, dat is misschien nog wel meer in ons belang. Bij hen gaat het om hooggespannen verwachtingen, bij ons om veroverde toegevoegde waarden die we zo goed mogelijk willen beschermen. Omdat zij nieuwkomers zijn, is het heel goed mogelijk dat zij met verrassend nieuwe inzichten komen, waar wij wat aan hebben.

In tegenstelling tot de Amerikaanse en Franse conventies aan het eind van de achttiende eeuw, komt deze Conventie niet aan het begin van een nieuwe geschiedenis, maar halverwege een proces dat boordevol historische gegevens zit, waar je niet zomaar omheen kunt. In de Europese integratiegeschiedenis is heel veel tot stand gekomen, dat een niet weg te denken gegeven voor de toekomst is. In die zin zijn de genoemde conventies dan ook onvergelijkbaar. We kunnen en willen niet vanaf nul beginnen. Maar vanzelfsprekend zal de aandacht van de Conventie zich niet in de eerste plaats richten op de verworvenheden, maar op de tekortkomingen en op de vraag wat je daaraan kunt doen, zonder die verworvenheden te verliezen of in gevaar te brengen.

Europa bestaat wel en niet

Om daar achter te komen heb ik me voorgesteld om vanuit twee gezichtshoeken naar Europa te kijken. Van binnenuit en van buitenaf - en dat levert een paradoxaal beeld op. Vanuit het gevoelsleven van de burger uit de lidstaten, bestaat Europa niet, hoewel het steeds meer beslist over zijn lot. Vanuit de wereld buiten Europa bestaat Europa wel degelijk, maar steeds als iets met lege handen, iets dat tekortschiet en teleurstelt ten opzichte van hoge verwachtingen. Binnen die twee gezichtshoeken vallen bijna alle onderwerpen, die op de Conventie aan de orde zijn.

Ik begin met de eerste gezichtshoek: vanuit de burger uit de lidstaten van Europa, kijkend naar Brussel. Voor hem of haar is Europa een abstractie die geen enkele rol speelt in z'n gevoelsleven en een marginale rol in z'n cerebrale bewustzijn.

Terwijl datzelfde Europa steeds meer over zijn lot beslist. Dat heeft dus zelfs iets griezeligs. Voorzover Europa voor die burger wél bestaat heeft het iets onontkoombaar negatiefs. De nationale overheid verontschuldigt zich voor z'n falen en eigen onmacht vaak door naar Europa te verwijzen met z'n bureaucratie en z'n traag draaiende molens. En de media berichten er mondjesmaat over bij voorkeur als er een schandaal is te melden. De kennis van de burger is gering en misvormd.

De correspondenten schrijven zich suf, daar ligt het niet aan, maar de centrale redacties korten hun stukken drastisch in of gooien ze weg. Want, zo redeneren ze, daar is toch geen belangstelling voor bij onze lezers. Het is geen lekkere kopy. En zo ontstaat de bekende vicieuze cirkel. Er wordt geen aandacht aan gegeven omdat het niet interessant is en het blijft oninteressant omdat het geen aandacht krijgt. Daarnaast doet Brussel alles om het reilen en zeilen van haar democratie zo oninteressant mogelijk te maken. Alle vitale discussies en besluitvormingsprocessen worden - op die in het Parlement na - aan oog en oor onttrokken. Alles gaat achter gesloten deuren. Alleen het alchemistisch product wordt getoond en is dan vaak van een wonderschone onbegrijpelijkheid.

Daarbij komt dan nog het zogenaamde structurele democratisch tekort, waar de politici het over hebben: het gat dat in de praktijk bestaat tussen de controle van de nationale parlementen en het Europees Parlement. In dat gat, dat zich gevormd heeft in de stuiptrekkingen van het integratieproces, verdwijnt in de praktijk te veel besluitvorming en dat is dus een feitelijke tekortkoming in het functioneren van de democratie. En toch is dat alles niet de eerste oorzaak van de totale onbetrokkenheid van de Europese burger bij Europa. Deze wordt pas goed zichtbaar bij de Europese verkiezingen.

De realiteit is simpelweg deze: als een partij het in haar eigen land goed doet - en er in Brussel een puinhoop van maakt, dan maakt die partij totaal onverdiend prima verkiezingen. En omgekeerd: als een partij het prima doet in Brussel, maar er thuis een puinhoop van maakt, dan kan die partij het schudden bij de verkiezingen voor het EP. Dit geldt voor alle partijen en in alle landen, met uitzondering wellicht van de christelijke partijen, die om heel andere redenen - bij een lage opkomst - relatief meer kiezers dan andere partijen naar de stembus krijgen.

Conclusie: er is geen enkel Europees gevoel bij de kiezers. Hij / zij denkt, voelt en stemt nationaal als hij al denkt, voelt of stemt.

De oorzaak hiervoor is dat tussen hem/haar en het niveau van de macht in Brussel, ieder bindweefsel ontbreekt.

Er is géén kennis of begrip, géén Europees civiel bewustzijn, geen middenveld, dat zich een gezamenlijk Europees middenveld voelt - géén intellectuele, culturele of politieke discussie over de nationale grenzen heen over vraagstukken, die zich in ieder land nagenoeg op dezelfde wijze voordoen. Géén maatschappelijk debat, dat de Raad van Ministers of de Commissie voedt, en dat de burgers het gevoel geeft tot een Europese familie te behoren. Het zijn vooral deze lacunes, in kennis en emotie, die samen met de parlementaire tekortkomingen, het grote democratische tekort vormen. En waarom is daar nooit iets aan gedaan?

Tot nu toe is het taboe geweest om dat civiele Europa vanuit de instellingen te helpen tot stand te komen. Panisch van angst waren we dat iedere beïnvloeding vanuit Brussel van dat Europese middenveld een aantasting van de soevereiniteit en het nationale erfgoed in de lidstaten betekende. Onderwijs, opvoeding, cultuur, dat is aan de Natiestaat voorbehouden en die moet maar zien dat haar burgers ook een Europese betrokkenheid gaan voelen. Maar vergeten wordt dat de nationale staat de handen vol heeft om de burgers betrokken te houden bij hun eigen democratie en daar zelfs substantieel in faalt.

Lezen, schrijven rekenen en democratie

Ik veroorloof mij een klein uitstapje. In de meeste Europese landen - zo niet alle - wordt op lichtvaardige wijze omgesprongen met het bezit "democratie". Van alle staatsinrichtingen is de democratie de ingewikkeldste, de fijnzinnigste, de breekbaarste en de meeste bedachte inrichting van een maatschappij. In tegenstelling tot de diverse soorten dictatuur, sluit zij het minst aan op leiderschappen en volg-instincten, zoals in de dieren-gemeenschappen of primitieve mensenmaatschappijen. Het is een puur bedacht systeem, dat een actieve rol vraagt van de burgers om te kunnen functioneren. Aanvaarden en begrijpen dat je niet altijd gelijk krijgt. Respect voor de minderheid, meeste stemmen gelden, enz. Voor die rol is kennis nodig en een houding, en een discipline. Die kunnen alleen bijgebracht worden door onderwijs en opvoeding. En het idiote feit doet zich voor dat zelfs op nationaal niveau niets gedaan wordt om kinderen de elementaire en later meer gedegen kennis van hun democratie bij te brengen. Democratie wordt door politici als iets vanzelfsprekend ervaren, dat niet hoeft te worden uitgelegd of verdedigd zoals dat met beleid moet, iets dat er gewoon altijd is. Wat een grote vergissing is dat. Zeker in een geïndividualiseerde samenleving houd je bij de burgers alleen begrip en liefde voor zo'n ingewikkeld systeem als de democratie overeind, als je ze voortdurend onderricht in het wezen ervan, het belang ervan en in kennis van de feiten. En nooit, maar dan ook nooit dat als iets vanzelfsprekends beschouwt.

Wat dat betreft kunnen Europeanen iets van Amerikanen leren, die beseffen dat democratie al op de basisschool moet, dan wel zóu moeten worden onderwezen. En dat ook vaak doen. Propaganda maken voor je systeem. Reeds bij de kinderen. Dat wordt dan lezen, schrijven, rekenen en democratie!

Hoe veel meer geldt dat voor de democratie van de Europese Unie, die nóg abstracter is, nog meer bedacht, nog verder van huis, nog onbegrijpelijker dan de vaderlandse democratie.

En nog ongrijpbaarder, omdat zij geen geschiedenis heeft en door z'n uniciteit geen precedenten heeft om naar te verwijzen.

"Europa dichter bij de burger"

Alle partijen en alle landen in de Unie komen niet uitgepraat over de noodzaak om Europa dichter bij de burger te brengen, dan wel de burger dichter bij Europa. En het wordt tijd dat we gaan inzien dat dat een morsdode letter zal blijven als we vanuit Europa blijven afwachten wat nationale regeringen of parlementen hieraan gaan doen. Dan zal de Unie zélf actief moeten worden en met een gezamenlijke krachtsinspanning door middel van communautaire en intergouvernementele activiteiten dat bindweefsel aanbrengen tussen burgers en de macht in Brussel.

Het is van tweeën één: of je ziet de Europese Unie als een democratie bovenop de nationale democratie, waarin de burgers zich verbonden voelen met de besturende en controlerende niveaus van de macht in Brussel - en dan zorg je ook dat de randvoorwaarden van kennis en inzicht daarvoor tot stand komen
- of je ziet de Europese samenwerking als een vooral technische aangelegenheid van regeringen, maar dan moet je ook ophouden met opgeblazen praat over burgers bij Europa en een eigen democratie. Dat is dan hypocriet en tijdverlies. Dan moet je ook niet van een parlement spreken, waar het laatste woord hoort te liggen, maar dan moet je het hebben over een raadgevend lichaam. Tussen die twee uitersten ligt niet veel en zeker niet iets om het daarbij te laten.

Tussenstadia zijn per definitie niet permanent.

Zij tenderen naar het volledige of zij eroderen. Uiteindelijk is een beetje democratie net zo onbestaanbaar als een beetje zwanger.

En daar gaat een heel belangrijk deel van deze Conventie over: gaan we op weg naar de vervollediging van een Europese democratie, of gaan we de weg terug. Of blijven we aanmodderen. En dat is dus de weg terug via de erosie.

Wat ons betreft is het de eerste weg, naar de vervollediging, en wel op alle terreinen: een uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement. Budgetrecht over de volledige begroting, dus ook over de verplichte uitgaven. Daarmee krijgt het bijvoorbeeld ook greep op de landbouwuitgaven, die nog steeds zo'n groot deel van de totale uitgaven uitmaken. Het medebeslissingsrecht (de co-decisie) zou tot stand moeten worden gebracht op alle terreinen van wetgeving.

Naast een gekozen president van de Commissie zou de mogelijkheid voor het parlement om de Commissie in z'n geheel weg te zenden, dan wel een afzonderlijke Commissaris, die in de ogen van het Parlement niet goed functioneert, een belangrijke bijdrage zijn aan het beeld van een werkelijke parlementair gecontroleerde democratie. Je moet je daarbij wel de vraag stellen of je met Europa wel de weg van het parlementair stelsel op wilt, zoals we dat in Nederland kennen. Het staat niet vast dat deze weg in een steeds meer geïndividualiseerde maatschappij de beste is om een band van vertrouwen tussen de burger en Brussel te smeden.

Maar naast deze - meer klassieke knelpunten zullen we, zoals ik reeds aangaf, ook nieuwe wegen moeten inslaan, die niet eerder zijn bewandeld, en die de burgers van de lidstaten meer in staat stellen de zegeningen van Brussel te onderkennen en de betrokkenheid met Europa ook rechtstreeks te voelen.

Gezamenlijke leerprogramma's in alle landen voor schoolgaande kinderen om hun kennis over en gevoel voor de Europese democratie bij te brengen, met behulp van gezamenlijke radio- en tv.programma's. Discussies stimuleren over de grenzen heen, intellectueel, cultureel, wetenschappelijk - op universiteiten en scholen en in alle soorten media. Op veel grotere schaal uitwisselingen over de Europese grenzen heen van universiteiten en maatschappelijke organisaties. Het zijn maar een paar voorbeelden.

Met name voor deze nieuwe weg zal met klem aandacht worden gevraagd van het Forum, dat als een klankbord voor de middenvelden van de Europese lidstaten en toetreders betrokken wordt bij de discussies in de Conventie. Zoals ik al zei is dat Forum een noviteit en kan het beschouwd worden als een eerste poging tot bindweefselvorming te komen tussen burgers en Brussel. De Nederlandse dependance, die door Buitenlandse Zaken en de Europese Beweging wordt georganiseerd, zal op 9 mei aanstaande van start gaan. Op www.europaportaal.nl zult u binnenkort meer informatie kunnen vinden.

Om de gaten in de parlementaire controle zo veel mogelijk dicht te trekken, zou een betere inschakeling van de nationale parlementen en vooral een betere coördinatie tussen de nationale parlementen en het Europees parlement geboden zijn. Dit geldt met name voor de controle op het buitenlands beleid, zolang dat nog sterk intergouvernementele trekken heeft. Maar dat moet niet gebeuren op een wijze die een communautarisering van het buitenlands beleid in een verdere toekomst in de weg staat. Het creëren van een apart lichaam ligt wat ons betreft niet in de rede. Eerder zou gedacht moeten worden aan een effectievere organisatie en gebruik van Cosac, een instelling waarin de nationale parlementen en Europees parlement samenwerken, dat een kwijnend bestaan leidt.

Weer opnieuw zal de klassieke tegenstelling tussen de communautaire methode en de intergouvernementele aanpak, een hoofdpunt van bespreking worden. En daarmee samenhangend de verhouding tussen de Commissie en de Raad en hun posities.

Nederland vindt de communautaire methode onmisbaar en wil die verder uitbreiden met de Commissie als centrale en initiërende speler.

Nederland heeft dat altijd gevonden in het gezelschap van de Benelux-landen, Italië en Duitsland (en ook andere). Italië is onder Berlusconi een ander pad ingeslagen en we weten niet waar dat toe leidt. Het is ook niet zeker of Duitsland nog dezelfde bondgenoot is. We moeten vurig hopen van wel.

Er waren twee argumenten voor onze communautaire voorkeur:

idealistisch gezien was het de voor de hand liggende benadering op weg naar de supranationale federatie van de Staten van Europa

pragmatisch gezien was het de beste bescherming van de kleine landen tegen de grote, omdat de communautaire in principe uitgaat van het gemeenschapsbelang, en de intergouvernementele in principe vanuit de nationale belangen wordt geïnspireerd.

Waar we op dit moment niet meer uitgaan van een geformaliseerd federaal einddoel - en dat openlaten, is het idealistische argument veranderd in een voorkeur om geen paden in te slaan, die een federale eindbestemming minder haalbaar maken.

Pragmatisch lijkt het argument nog steeds valide. In ieder geval moeten we ervan blijven uitgaan dat kleine landen uiteindelijk beter beschermd zijn tegen de grote met een sterke Commissie, en een communautaire aanpak.

Nog onlangs hebben we een flinke waarschuwing op dit punt gekregen met het incident rond de blauwe brief, die verzonden had moeten worden aan Duitsland, vanwege de nadering van de kritische grens van het budgettekort. Het was Duitsland dat bij de invoering van de Euro om keiharde beschermingsregels vroeg bij dreigende tekorten, die de Euro in gevaar konden brengen. Nederland heeft Duitsland daarin krachtig gesteund en zo kwam het Stabiliteitspact tot stand. Op grond daarvan heeft bijvoorbeeld een klein land als Ierland vorig jaar een waarschuwingsbrief gekregen.

Maar Duitsland - met verkiezingen in het vooruitzicht - vond dat een groot land deze vernedering niet kon worden aangedaan en zette de Raad zwaar onder druk om die door de Commissie opgestelde brief niet te verzenden. Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk waren de landen die meteen het argument onderschreven dat een groot land niet op deze wijze vernederd mocht worden en steunden Duitsland. De hele operatie heeft een enorme kater opgeleverd, zeker ook in Duitsland, dat zich tot nu toe weinig schuldig heeft gemaakt aan dit soort machtsontplooiingen.

Nu valt hier veel meer over te zeggen, ook over de redenen, waarom dit is gebeurd, maar dat kan niet. Het is ook niet aan mij en ook niet mijn bedoeling om Duitsland het nog eens in te peperen. Ik maak de observatie alleen als een waarschuwend teken voor de bedreiging van de Gemeenschap, wanneer de grote landen in de Raad een aanval van opportunisme krijgen en gezamenlijk een regel buiten werking stellen.

DEEL TWEE

Het is niet de grootste moeilijkheid om een opsomming te geven van hoe je de Europese Unie het liefst zou willen hebben als je het voor het zeggen had. Hoewel het makkelijker lijkt dan het is om te weten wat wijsheid is. Maar ieder land heeft z'n eigen geschiedenis met z'n opvattingen over Europa. En heel gemakkelijk word je een volautomatische verdediger van je eigen gewoontewijsheid. En als je bij de oprichters van de Europese Gemeenschap hoort, heb je die opvattingen het langst.

Je moet je daar ook kritisch tegenover kunnen opstellen en de onderliggende axioma's tegen het licht kunnen houden. Is het zo in de praktijk dat de Commissie en de communautaire methode altijd de beste beschermheren zijn van de belangen van de kleine lidstaten? En is het zo dat de belangen van de grote lidstaten altijd beter worden gediend door de Raad? Grote landen zouden zich kritisch moeten afvragen of hun belang zo krachtig gediend is met een eigen buitenlandse politiek. Ook dit soort elementen zouden bestudeerd en bediscussieerd moeten worden in de Conventie.

Maar dat zo zijnde, gaat ieder land toch uit van zijn klassieke opvattingen totdat het tegendeel is bewezen en van daaruit is het vrij eenvoudig een schets te geven over wat wij in deze Conventie zouden willen bereiken. En in deze voordracht som ik ook een aantal van die wenselijkheden op, gebaseerd op de brief die de regering aan de Tweede Kamer heeft gestuurd.

Maar het echte probleem komt natuurlijk als je je zin niet krijgt - en dat geldt voor iedere deelnemer: wat is dan het beste resultaat wat je kunt bereiken. Op welke positie ben je bereid terug te vallen. Wat is de bodem van wat je nog aanvaardbaar acht voor een compromis. Waar trek je de lijn. En het is veel moeilijker om daar iets over te zeggen aan het begin van de Conventie, en zeker als vertegenwoordiger van een minder groot land. Wie z'n terugvalpositie nu al noemt, is z'n punt al kwijt. We kunnen dus beter praten over richtingen, waarin je de structuur van de Unie zou willen ontwikkelen en zelfs dan al zie je meteen tegenstellingen.

Het Verenigd Koninkrijk wil minder communautair. En Nederland meer. En Duitsland wou dat tot nu toe ook, maar zaait nu twijfel.

Grondwet

Er begint een toenemende overeenstemming te komen over de wenselijkheid de verdragen sterk te vereenvoudigen en transparanter te maken. Dat kan door ze terug te brengen tot twee verdragen. Een verdrag, waarin alle hoofdzaken van de structuur staan en de belangrijke beginselen zoals de grondrechten, en de beginselen als subsidiariteit en proportionaliteit. Dit verdrag zou ik graag de grondwet van Europa noemen en net zoals de nationale Grondwet voorzien van een zware wijzigingsprocedure. Over die naam Grondwet is niet iedereen het eens. Er zijn landen die liever spreken van een basisverdrag, zoals het Verenigd Koninkrijk dat helemaal geen grondwet kent.

Daarnaast een beleidsverdrag, waarin toewijzing van de bevoegdheden geregeld is plus alle beleidsregelingen, die niet tot de hoofdzaken behoren. Dit verdrag is gemakkelijker te wijzigen dan het eerste. Op die manier voorkom je dat iedere wijziging op secundair gebied door één land in gevaar gebracht kan worden.

In het grondwettelijk verdrag bijvoorbeeld dient de omschrijving van het subsidiariteitsbeginsel te staan. Het principe dat de gemeenschap alleen die zaken op zich mag nemen, wanneer zij dat beter kan dan de lidstaten hoort daartoe. Het behoeft echter nadere precisering, bijvoorbeeld wat je moet doen als een aantal lidstaten een bepaald probleem heel goed aankunnen en meer zwakke broeders niet. Schrijft de subsidiariteit dan een communautaire aanpak voor of gaan we werken in kleinere verbanden?

Bevoegdheden

De toewijzing van bevoegdheden - zoals ik zei - hoort in het tweede verdrag. Het is een momentopname. Het waren vooral de Duitsers die om helderheid vroegen. Zij komen steeds meer in de knoei met hun Länder. En dus ook met de Bundesrat.

Voorzitter Giscard d'Estaing denkt zelfs dat dit het grootste probleem gaat worden. Wij zien op dit moment niet in dat het gewenst is bepaalde bevoegdheden, die nu aan de Gemeenschap zijn terug te draaien naar de lidstaten. Zoals sommige landen willen: de mededinging, de landbouw, etc.

Omdat de balans tussen communautair en intergouvernementeel verankerd ligt in de verhouding Commissie en Raad, verdient het aanbeveling om substantiële vernieuwingen van Commissie en Raad in elkaars verband te behandelen. Ik heb het niet over verbeteringen van huishoudelijke aard.

Ik ben dankbaar dat de Nederlandse en Belgische premiers in Barcelona afgelopen weekend gegarandeerd hebben, dat de bevindingen van de Secretaris Generaal Solana voor de verbeteringen van het functioneren van de Raad niet alleen in Sevilla, maar ook in de Conventie ter sprake zullen komen. Ik moet aannemen dat deze vatbaar zijn voor wijzigingen als het grotere verband daartoe noodt.

We moeten voorkomen dat de landen die voornamelijk geïnteresseerd zijn in een goed functionerende raad, hun belangstelling verliezen voor de andere countervailing powers, zoals Commissie en parlement. Nederland is ervoor om de Europese Raad en de Raad effectiever te laten functioneren, maar niet ten koste van het communautaire. Dat zou kunnen dreigen als we de behandeling te veel uit elkaar halen.

Voorzitterschap

Het voorzitterschap van de Raad wisselt nu om het half jaar. Er gaat een sterke pedagogische werking uit van het Voorzitterschap op het land dat voorzitter is. De hele administratie en publieke opinie worden in een keer gericht op het integratieproces.

De vraag is wat er van dat voordeel overblijft als er zoveel lidstaten bijkomen. En het dus zolang duurt voor je weer aan de beurt bent. Toch zou het wenselijk zijn om gericht te zoeken naar een oplossing die zoveel mogelijk van dat voordeel overeind houdt. Dubbele voorzitterschappen is een optie. Er is geen reden om erg bang te zijn voor het voorzitterschap van kleine landen. Zonder onaardig te willen zijn leert de ervaring dat kleine landen het minstens zo goed en meestal beter doen dan grote landen. Waarschijnlijk maakt de angst tekort te schieten ze bezorgder en zorgvuldiger en toegewijder. En wat de representativiteit naar buiten betreft is het probleem minder nijpend geworden door de aanwezigheid van de Hoge Vertegenwoordiger.

Kortom, het voorzitterschap maakt kleine en grotere landen in korte tijd zeer Europees gericht.

Het werkelijke nadeel in de huidige situatie zit in het feit dat de agenda's te snel wisselen. Ieder land dat voorzitter wordt, stelt z'n eigen agenda met prioriteiten op, die voornamelijk geïnspireerd wordt door binnenlandse politieke bruikbaarheid.

Dat moet veranderen. En dat kan ook gemakkelijk door de agenda van het komende voorzitterschap niet door de komende Voorzitter te laten opstellen, maar door de Raad zelf. Daardoor zal de continuïteit verzekerd zijn alsmede de garantie dat de prioriteiten vastgesteld worden vanuit de behoeften van de Unie. En niet vanuit die van een lidstaat. Zo hoef je het kind niet met het badwater weg te gooien.

Er zijn verschillende voorstellen gedaan, die de moeite van het overwegen waard zijn. Van Britse kant is de suggestie gedaan de vakraden ieder een eigen voorzitter te laten kiezen. Een originele gedachte, die als nadeel heeft dat de samenhang uit het voorzitterschap verdwijnt.

Ook zou ernstig onder ogen moeten worden genomen de mogelijkheid de Commissie een rol te laten spelen bij het voorzitterschap van de Raad. Dat zou een heel consequente stap zijn in de juiste richting, ook al zijn daar ook veel moeilijkheden aan verbonden.

Europese Raad

Vanuit de Europese Raad komt een interessante klacht. Zij vindt dat er te veel conclusies en details - te veel zaken op de agenda staan, omdat ze vastgelopen zijn in de Raad of de vakraden.

Het is interessant omdat de Europese Raad is opgericht met twee doelstellingen:

Bijeenzitten rond het haardvuur en spreken over grote vraagstukken, die anders nooit aan de orde komen. Zonder besluiten, en

Het lostrekken - met het gezag dat staatshoofden en premiers geacht worden te hebben - van vastgelopen besprekingen op lager niveau.

Het is de Europese Raad zelf geweest die deze bescheiden en nuttige functie heeft laten denatureren. De pretenties en toon zijn steeds gezwollener geworden en de lijst van conclusies steeds langer. Voor tachtig procent is die ontaarding toe te schrijven aan de prestatiedrang van het zittende voorzitterschap, dat meent niet te mogen achterblijven bij het vorige en zijn nummers wil maken. En zo zal het volgende ook weer zijn. Veel conclusies = grote oogst, leve het voorzitterschap. En voorts is het zo dat naarmate de staatshoofden en minister-presidenten zich belangrijker maken, de Ministers van Buitenlandse Zaken en andere vakministers minder in staat zijn op grote dossiers resultaten te boeken, waardoor het beroep op de Europese Raad weer zwaarder wordt.

Het eenvoudigste zou zijn dat de Europese Raad tot de bescheiden interpretatie van het begin terugkeert. Een paar vastgelopen dossiers lostrekken en informeel praten over belangrijke zaken. Met een heel klein aantal conclusies, die voortkomen alleen uit het gesprek, en dus niet voorgeprogrammeerd zijn.

En een betere voorbereiding door de Algemene Raad en / of de vakraden is hoe dan ook gewenst.

Commissie

De samenwerking die nu nog op intergouvernementele wijze geschiedt op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken, zou zich verder moeten ontwikkelen in communautaire richting. Zowel om redenen van slagvaardigheid als om die van de democratische controle, die juist op dit punt essentieel is. Het recht van initiatief van de Commissie moet waar mogelijk worden uitgebreid en het gebruik ervan ook. In de toekomst zal ook de weg gevormd moeten worden voor het recht van initiatief van de Commissie op het terrein van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid. De tweede pijler dus.

Ik verwacht dat op de Conventie veel energie zal uitgaan naar de vraag of de Commissie invloedrijker mag worden of niet. Met enige zorg moeten we vaststellen dat de Britten zich vooral bezig houden met de verbetering en versterking van de Raad en dat ook de brief van Blair en Schröder eenzelfde geest uitstraalt. Nogmaals: versterken van de Raad is prima, maar niet ten koste van de Commissie.

Moet de Commissie even groot blijven, of is een kleinere Commissie beter? Hoe belangrijk is het dat ieder land een eigen Commissaris heeft? Is het wel waar dat een grote Commissie (van 25 man) geen slagkracht heeft en waarom eigenlijk?

Deze vragen zullen in de Conventie een grote rol spelen. Ook op deze punten is er veel gewoonte-wijsheid, die tegen het licht moet worden gehouden.

Ik zelf ben ervan overtuigd dat het - als men dat wil - wel degelijk mogelijk is om een grote Commissie zó te organiseren - al dan niet met behulp van een kleinere Commissie als een soort dagelijks bestuur - dat de bureaucratie niet toeneemt en de slagvaardigheid niet af.

Maar evenzeer ben ik ervan overtuigd dat van een grote Commissie geen grotere bescherming uitgaat naar bijvoorbeeld de kleine landen. Het is helemaal niet zo geruststellend als ieder land een eigen commissaris heeft. Immers, juist een kleine Commissie - met een rechtvaardig roulerende bezetting - zal nog veel meer dan een grote vanuit het algemeen Europees belang moeten opereren. In een grote Commissie zal iedere commissaris die er zit om z'n land gerust te stellen eerder de neiging hebben om een meer nationale rol te spelen. En daarin zijn de grote landen weer veel sterker dan de kleine. Er is dus veel sprake van valse psychologische argumenten.

Is er dan geen tegenstrijdigheid tussen aan de ene kant meer macht voor de Commissie en aan de andere kant een kleinere Commissie? Het antwoord is Nee, want juist een kleine Commissie zal zuiverder met die macht omgaan dan een grote. De randvoorwaarden hiervoor zijn wel dat er een rechtvaardig roulatiesysteem wordt gevonden, dat de Commissie van hoge kwaliteit is en een samenhang vertoont door een beslissende rol van de Voorzitter bij de samenstelling van de Commissie en tenslotte dat in de lidstaten het gevoel van valse veiligheid bij een grote Commissie ook verdwenen is.

Europa in de wereld

De tweede manier om naar Europa te kijken is van buitenaf. Het merkwaardige is dat voor de rest van de wereld Europa wel degelijk bestaat en wel vanaf het begin van het integratieproces als een realiteit. Aanvankelijk vol hoop en vertrouwen dat het na het wegvallen van de koloniale invloed met een eigen présence conceptueel en concreet in de wereld zou staan als een authentiek gegeven naast de Verenigde Staten. Later in toenemende teleurstelling over wat er de facto uit de handen van Europa komt.

En het is waar: bij het enorme economische potentieel dat de Unie heeft, blijft de politieke slagkracht in de wereld ver achter. Dat is net zo nadelig voor Europa als voor de rest van de wereld.

Nadelig voor ons omdat onze economie en andere Europese waarden daardoor minder beschermd worden en kwetsbaarder zijn; nadelig voor de rest van de wereld, omdat daardoor de economische en culturele waarden van de democratische wereld steeds meer eenzijdig worden uitgedragen en opgelegd door de denkbeelden van de Amerikaanse economie.

Voor dat achterblijven zijn twee oorzaken:

Europa heeft in het verleden nooit een eigen buitenlandse politiek gehad, zomin als een eigen veiligheidscapaciteit voor eigen verantwoordelijkheid. Gedreven door gemakzucht en luiheid hebben wij ons gevlijd in de beschermende armen van de Amerikanen en nagelaten de traditionele tegenstellingen op het punt van buitenlandse en veiligheidspolitiek van vooral de grote landen te verzoenen en daar een gemeenschappelijk beleid van te maken. Het was wel makkelijk zo.

We hebben dus een tekortschietend instrument ontwikkeld om tot één Europese voice (stem) te komen. Het verbeteren van dat instrument is een hoofdpunt op de Conventie.

Te weinig hebben we ons gebogen over de vraag of Europa wel een eigen positie heeft of wil hebben in de wereld en zo ja, welke. Het is niet aan de Conventie om de inhoud van de politieke boodschap van Europa te bepalen, maar sinds de val van de Muur ligt er objectief een nieuw - zo je wilt ideologische dubium, dat op z'n minst gesignaleerd moet worden.

Tot aan 1989 waren er grosso modo drie modellen voor de economie: de communistische - het ongeclausuleerde kapitalisme van de Verenigde Staten en het sociaal geclausuleerde kapitalisme van Europa. De laatste twee elk met hun eigen geschiedenis. Na het wegvallen van de communistische optie, bleven de twee laatste over.

Het oorspronkelijke pure kapitalisme van de Verenigde Staten gebaseerd op het aan iedere Amerikaan toekomende constitutionele recht op "pursuit of happiness"en het door sociale strijd getekende Europese kapitalisme, gebaseerd op sociale grondrechten.

Dat is dus ook een jacht op geluk, maar een die in principe begint na de erkenning en zorg voor primaire bestaansmogelijkheden van anderen.

Sinds de val van de Muur zijn door de toenemende communicatiemogelijkheden alle economieën met elkaar in contact gekomen, en daarin is geleidelijk aan de Amerikaanse conceptie van het kapitalisme dominant geworden en voor de wereld de enig zichtbare.

Het is een systeem dat grote materiële welvaart kan brengen in maatschappijen, waarin in ruime mate wordt voldaan aan de randvoorwaarden van opleiding, competitie, diversiteit, zelfvertrouwen, etc. Voor wie niet aan die randvoorwaarden voldoet, kan het systeem als bedreigend worden ervaren als een vernietiger van cultuurwaarden in andere culturen, zonder dat daar veel geluk voor terugkomt.

Europa is achtergebleven in het zichtbaar maken en uitdragen van: het sociaal geclausuleerde kapitalisme, dat als conceptie hier meer gangbaar is. Door het simpele feit dat in West-Europa de politieke en economische geschiedenis in alle landen beïnvloed is geweest door communisme en socialisme. In de praktijk van de globalisering legt dat genuanceerde model het op de korte termijn ook af tegen de onverhulde kracht van het Amerikaanse model.

Dat zal zo blijven tenzij de Unie in de toekomst een andere houding aanneemt en actief probeert de Europese waarden te beschermen en ook op het wereldtoneel uit te dragen. Over het inslaan van die weg beslissen de komende regeringen, maar om dat mogelijk te maken is het structureel van groot belang dat een aantal regeringen, waaronder de Nederlandse, opneming van de sociale grondrechten in de Europese Grondwet wenselijk acht. En dát zal een belangrijk punt op de Conventie zijn. Het is het meest wezenlijke bestanddeel van onze identiteit, van wat wij in Europa zijn.

Europees buitenlands beleid

Maar zonder een goed functionerend besluitvormingsmechanisme zal het hoe dan ook niet mogelijk zijn om een Europese présence op het wereldtoneel te geven, die recht doet aan het economisch gewicht van de Unie en die de fundamentele uitgangspunten zichtbaar maakt van democratie, rechtstaat, respect en solidariteit.

Het zal vooral van de grote landen afhangen of dat instrument er ook echt kan komen. Zij hebben immers het meeste last van de illusie dat het nationaal belang het best gediend wordt door een eigen buitenlandse politiek, ook al wordt die steeds krachtenlozer in de praktijk.

Zij hebben het ook in handen om door een vrijwillige terugtreding ruimte te maken voor een Europese zetel in de Veiligheidsraad. Of, zo lang dat nog niet het geval is, hun posities zo in te richten dat zij hun stem gebruiken om het gezamenlijke Europese beleid uit te dragen.

De gedachte aan een directorium van een paar grote landen, die onder bepaalde garanties de buitenlandse politiek voor Europa zouden voeren, zou nog niet eens onbespreekbaar hoeven zijn, als er enig uitzicht was op een overeenstemming over beleidslijnen, die getrokken zouden worden ten faveure van de hele Europese Unie. Helaas zijn het de grote landen, die het meeste moeite hebben het met elkaar eens te worden en als dat al het geval is, dan is dat vooral wanneer het niét in het belang is van het geheel, maar in het belang van de grote landen. Het meest recente voorbeeld daarvan is de gang van zaken rond die reeds besproken brief aan Duitsland inzake het Stabiliteitspact.

De instelling van de Hoge Vertegenwoordiger voor de buitenlandse politiek heeft in de persoon van Solana verbetering gebracht op het punt van inventiviteit en continuïteit. We moeten op dat pad verder, op zoek naar een echte oplossing.

Bij het Verdrag van Amsterdam hebben we de mogelijkheid van gemeenschappelijke strategieën geopend, waarin eerst met consensus door de Raad besloten wordt tot een paar hoofdlijnen van beleid op een bepaald terrein - bijvoorbeeld Midden-Oosten. En vervolgens met gekwalificeerde meerderheid over nadere beleidsdaden binnen die hoofdlijnen.

Dit is niet van de grond gekomen en de redenen daarvoor moeten worden opgespoord en waar mogelijk worden weggenomen. Toenadering tussen de Raad en de Commissie zou wenselijk zijn in de personen van Solana en Patten.

Gezamenlijke initiatieven van hen beiden zouden wellicht een snellere besluitvorming in de Raad met gekwalificeerde meerderheid mogelijk maken. Het zou nuttig zijn als de Hoge Vertegenwoordiger en de Commissaris elkaars vergaderingen bijwonen.

Dames en heren,

Dit was een vluchtige beschouwing van een aantal van de belangrijkste aspecten, die in het komende jaar aan de orde zullen zijn op de Conventie. Ik heb gesproken als één van de zeven Nederlandse deelnemers aan de Conventie. Niet namens de zeven.

We werken vanuit een eigen verantwoordelijkheid: twee leden van de Eerste Kamer, die ook verantwoording afleggen aan hun Kamer. Twee leden van de Tweede Kamer en een lid van het Europees Parlement.

Wij vormen tezamen geen delegatie. Maar we hebben wel besloten om waar mogelijk samen te werken en elkaar op de hoogte te houden. Politiek zitten we in verschillende kampen. CDA - PvdA - VVD en d66 hebben ieder hun eigen referentiekaders en netwerken, bijvoorbeeld in het Europees parlement. Vele soorten coalities zijn per onderwerp mogelijk. Daarin zullen we elkaar betrekken.

Want er is één kamp waar we allemaal in zitten en dat heet Nederland.

Dank U.

===