---
Toespraken
---
Toespraak voor Studievereniging voor Politicologen in Leiden
19-03-2002
Tussen Kamer en Krijgsmacht: een minister op Defensie
Dames en Heren,
Van de organisatie heb ik begrepen dat er vandaag niet alleen studenten politicologie, maar ook veel studenten bestuurskunde in de zaal zitten. Dat treft. Als minister bevind ik mij namelijk tussen politiek en bestuur. Of in mijn specifieke geval tussen Kamer en Krijgsmacht.
Kamer en Krijgsmacht zijn eigenlijk de twee polen in het kompas van een minister van Defensie. Op dat kompas vaart hij en zet hij een koers uit die hem brengt waar hij wezen wil. Om deze analogie door te trekken: niet alleen zijn bemanning moet zich kunnen vinden in die koers. Ook de aandeelhouders in de onderneming moeten worden overtuigd. Extra complicerend is dat hij niet alleen vaart, maar in een internationaal vlootverband. Bovendien heeft hij wel controle over zijn schip, maar niet over de winden, noch over de stromingen. Bij tijd en wijle moet hij dat uitleggen aan de stuurlui aan wal.
Een minister van Defensie opereert dus in een complexe omgeving. Voor diegenen onder u met minder nautische kennis kan ik het ook anders zeggen. Als minister van Defensie schaak je eigenlijk gelijktijdig op verschillende borden. Tegen verschillende spelers, onder hoge tijdsdruk en soms met veranderende spelregels. Bovendien heeft een zet op het ene bord gevolgen voor het spelverloop op het andere bord.
Zo is er een internationaal speelbord met organisaties als de EU en de NAVO. Ook is er een nationaal speelbord: met het kabinet, het parlement, de bonden en de pers. Bovendien zijn er dan nog het kerndepartement en de krijgsmachtdelen. En te midden van dit alles staat de minister.
Ik hoop dat u vandaag iets meekrijgt uit de praktijk van een minister die werkt in het spanningsveld tussen Kamer en Krijgsmacht, tussen politiek en bestuur. Er zijn vele interessante themas te bespreken op dit gebied. Dat kan uiteraard niet allemaal. Sommige themas zal ik dan ook slechts duiden. Gelukkig is er na afloop nog tijd voor discussie.
Europa Laten we eens een onderwerp bij de horens te vatten. Europa. Europa is een belangrijk speelbord voor Defensie geworden. Er zijn veel spelers: de veertien andere EU-landen, de raden in Brussel, de Tweede Kamer waar ik verantwoording moet afleggen, de bevelhebber bij mij de stoep staat met een vragende blik zijn ogen: wat wordt er van mijn krijgsmachtdeel verwacht?
De Europese defensie-samenwerking heeft de laatste jaren belangrijke impulsen gekregen. Enkele maanden na mijn aantreden als minister namen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in St. Malo het initiatief te nemen voor een Europese interventiemacht. Nederland reageerde aanvankelijk behoedzaam. Voor de regering stond het buiten kijf dat de ontwikkeling van een veiligheidsdimensie binnen de Europese Unie niet ten koste mocht gaan van de Navo en de Amerikaanse betrokkenheid bij de veiligheid van ons continent. Tegelijkertijd was het voor Nederland zonneklaar dat Europa grotere militaire verantwoordelijkheden op zijn schouders zou moeten nemen.
Sinds St.Malo heeft het Europees Veiligheids- en Defensie Beleid (in jargon het EVDB) een duidelijke ontwikkeling doorgemaakt. Tijdens de Europese Raad van Helsinki, in december 1999, werd afgesproken dat de EU in 2003 in staat moet zijn vijftig- tot zestigduizend militairen gedurende tenminste een jaar in te zetten in crisisbeheersingsoperaties. Bovendien beschikt de Europese Unie thans over permanente besluitvormingsorganen om uitvoering te geven aan het EVDB. Ook zijn de grondslagen gelegd voor de samenwerking tussen de EU en de Navo.
Het zal echter nog jaren duren voordat Europa over voldoende militaire capaciteiten beschikt om zonder de steun van de Navo de zwaarste crisisbeheersingstaken voor zijn rekening te nemen. We hebben bijvoorbeeld te weinig transportvliegtuigen, te weinig inlichtingenverzamelmiddelen en te weinig bevelvoeringscapaciteit. Deze tekorten brengen mij tot de kern van het EVDB-beleid van Defensie: de noodzaak om de Europese militaire capaciteiten te versterken en de militaire samenwerking tussen de Europese landen te intensiveren.
Versterking van de Europese defensiecapaciteiten staat, zoals u weet, hoog op de internationale agenda. Kernprobleem is de versnippering van de nationale defensie-inspanningen in Europa, die nog teveel op nationale leest zijn geschoeid. Met zon tweederde van de Amerikaanse defensiebegroting beschikt Europa over niet meer dan vijftien procent van de Amerikaanse expeditionaire middelen. Wat Europa allereerst nodig heeft is meer Defensie per euro.
Om de afstand met de VS binnen aanvaardbare grenzen te houden, moeten de krijgsmachten van Europa dus ontschotten. Het is in feite voor de nationale staten van Europa te duur en te ondoelmatig om op nationale basis te beschikken over alle benodigde capaciteiten voor het volledige spectrum van militaire inzet. De kosten van militair materieel worden steeds hoger. In navolging van het bedrijfsleven moeten nationale staten over hun grenzen heen kijken en zo veel mogelijk samenwerkingsverbanden aangaan.
Bovendien kunnen bestaande militaire middelen gepoold worden. Dan staan er bijvoorbeeld in Duitsland geen transportvliegtuigen aan de grond, terwijl Nederland ze tekort komt bij de ontplooiing van een nieuwe vredesmissie. Juist om die reden heeft Nederland in 2000 met Duitsland een luchttransportovereenkomst gesloten. Nederland investeert 44 miljoen euro in de aanpassing van een Duitse Airbus in ruil voor trekkingsrechten op Duitse transportvliegtuigen. Dit is een voorbeeld bij uitstek van doelmatigheidswinst: winst voor Nederland, winst voor Duitsland en winst voor Europa. Met Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn vergelijkbare bilaterale projecten in gang gezet. En mijn Duitse collega Scharping en ik bereiden momenteel nieuwe plannen voor.
Het lijkt zo simpel, maar Nederland heeft hier een voortrekkersrol die niet eerder is vertoond. Het kostte ook wat inspanning om de eigen defensieorganisatie zover te krijgen. Militairen hebben het liefst alles zelf.
Om de Europese militaire samenwerking te verdiepen heeft de Regering in 2000 en 2001 een speciale voorziening toegevoegd aan de defensiebegroting, in totaal 129 miljoen euro. Daaruit worden onder meer dit soort projecten betaald. Voorts heeft de Nederlandse regering op mijn initiatief afgelopen december in de Europese Raad een plan van aanpak gepresenteerd dat gericht is op de versterking van het Europese militaire vermogen. Sleutelwoorden van dat voorstel zijn: doelmatigheid, coördinatie en samenwerking.
Ik hoor u al denken: en de beslissing om deel te nemen aan de ontwikkeling van de Joint Strike Fighter dan? Dat is toch een Amerikaans toestel? Hoe valt dat te rijmen met het EVDB en met het verhaal van zoëven? Waarom geen Europees toestel? Welnu, ik zie daarin geen tegenstelling. De JSF is het beste toestel voor de beste prijs. Daarmee levert Nederland dus juist een belangrijke bijdrage aan de versterking van het Europese militaire vermogen. Tegelijkertijd verzekert Nederland met de JSF dat ook in de toekomst met de VS kan worden samengewerkt. Ik heb het al gezegd: de transatlantische band met de VS blijft voor Nederland de hoeksteen van het veiligheidsbeleid.
Bovendien is er niet één Europees toestel. Er is een Frans toestel, de Rafale, en er is de Eurofighter. Had Europa jaren geleden de krachten gebundeld en één toestel ontwikkeld, dan zou er wellicht een alternatief zijn geweest. Dan was bij een grotere schaalgrootte wellicht meer gepresteerd voor een scherpere prijs.
Kortom, het Europese speelbord biedt Defensie allerlei mogelijkheden en uitdagingen. Het gaat er om kansen te benutten en risicos af te wegen.
Vredesoperaties Het afwegen van risicos is een belangrijk onderdeel van het volgende onderwerp dat ik wil aansnijden vandaag: vredesoperaties.
Bij vredesoperaties zijn risicos geen abstract begrip. Voor uitgezonden militairen zijn ze heel reëel. En dat stelt hoge eisen aan de besluitvorming in Den Haag. Het gaat hier om de veiligheid van je personeel en de mogelijkheden die je hebt om iets te doen voor de getroffen bevolking in een conflictgebied. Met deze morele dimensie ga je niet licht om.
De maatschappelijke en politieke steun in ons land voor de ambitie om deel te nemen aan vredesoperaties is groot. Dat neemt echter niet weg dat er altijd een grondige discussie gevoerd moet worden over de vraag óf, en zo ja, hóe, deelgenomen moet worden aan een specifieke operatie. Dat is niet alleen een debat tussen politici. Ook journalisten en generaals b.d. mengen zich daarin. Ik beschouw een dergelijke brede publieke discussie als een groot goed. Het komt de grondigheid van de besluitvorming ten goede en vergroot het draagvlak.
Besluitvorming over vredesoperaties vindt plaats in een complex krachtenveld. Met wie praat ik dan zoal? Met vertegenwoordigers van de VN, de NAVO of de EU, en met collegas uit het buitenland. Met de minister van Buitenlandse Zaken en de overige leden van de ministerraad. En met de Chef Defensiestaf die de lijnen uitzet van de krijgsmachtdelen. Het eindresultaat van al deze activiteiten moet ik kunnen verantwoorden in de Kamer.
Wat betreft vredesoperaties heb ik als minister voor een aantal lastige besluiten gestaan. Kort na mijn aantreden werd ik geconfronteerd met een verslechterende situatie in Kosovo. In het voorjaar van 1999 besloot de NAVO Milosevic met luchtacties te stoppen. Ook Nederlandse F16s namen deel aan de bombardementen boven Servië en Kosovo. Sindsdien is het op het gebied van vredesoperaties eigenlijk niet rustig geweest. Naast de lopende missies op Cyprus en in Bosnië namen Nederlandse militairen de afgelopen jaren deel aan vredesoperaties in Ethiopië/Eritrea, Macedonië en thans Afghanistan.
Vredesoperaties zijn er dus in vele soorten en maten, over het hele geweldsspectrum. Maar één ding is duidelijk: er zijn geen risicoloze vredesoperaties. Dan hoef je immers ook geen militairen te sturen. Wel kun je er als minister van Defensie alles aan doen om die risicos te goed mogelijk in kaart te brengen en te pareren.
Maar ook al doe je er alles aan om de risicos te beperken, helemaal wegnemen kun je ze niet. Dan blijft de uiteindelijke centrale afweging over: weegt het nut en het belang van de missie op tegen de risicos waar de Nederlandse militairen aan worden blootgesteld?
Algemeen geldt dat humanitaire nood een belangrijke motief is om deel te nemen aan vredesoperaties. Dat staat voorop. We merken de gevolgen van conflicten, hoe ver weg ze ook lijken, ook hier. Bijvoorbeeld in de aantallen asielzoekers. Bovendien draagt Nederland door deel te nemen aan vredesoperaties bij aan het handhaven en bevorderen van de internationale rechtsorde. En regulering van de internationale politiek is in het belang van een klein land als Nederland. We hebben dit streven zelfs vastgelegd in onze Grondwet.
Veranderingsproces Het zal u duidelijk zijn geworden dat een minister van Defensie zich beweegt in een ingewikkeld krachtenveld.
En dat stelt hoge eisen aan het apparaat dat hij tot zijn beschikking heeft. Hoe zorg je er nou voor dat je optimaal gebruik maakt van de ervaring en kennis in je ministerie? En hoe zorg je ervoor dat de juiste informatie je bereikt zodat je tijdig kunt sturen? En hoe zorg je ervoor dat je organisatie lenig en flexibel genoeg is om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen?
Dit zijn geen vragen die ik me nu pas stel, aan het einde van mijn ambtsperiode. Deze vragen had ik al in het achterhoofd toen ik in augustus 1998 voor het eerst het Haagse ministerie van Defensie binnenstapte.
Dat ministerie is gevestigd in een statig pand aan het al even statige Haagse Plein. Je gaat binnen door een grote groene deur, waarachter rode tapijten en koperen kannonen zijn bedoeld als welkom. Als minister mag je rechts de brede trap op, steeds over rode lopers. Halverwege die trap is achter een deur het zogenoemde ministerstrapje verborgen: een snelle doorsteek naar de ministerskamer. Dit trapje is ooit aangelegd door mijn verre voorganger Van Limburg Stirum. Deze oud-militair had in 1832 tijdens gevechten bij Antwerpen zijn been verloren, en liep sindsdien rond met een houten been. Traplopen was voor hem strompelen, en hij had liever niet dat zijn staf dat zag. Vandaar dat hij besloot een verborgen trapje te laten maken.
Vandaag de dag kan een minister zich niet meer verschuilen achter geheime deurtjes. Hij werkt in het volle licht van de publiciteit. Dat is goed. Dat houdt hem scherp. Maar dat betekent ook dat hoge eisen worden gesteld aan het departement waaraan hij leiding geeft. Ook dat werkt in het volle licht van de publiciteit.
Al gauw na mijn aantreden was mij duidelijk dat de manier van werken bij Defensie toe was aan verandering. Veel informatie kwam niet goed door de dikke lagen van de bureaucratie heen. De luiken moesten open het stof naar buiten en de verse lucht naar binnen. Ik besloot tot wat is gaan heten Het Veranderingsproces Defensie. Wat hield dat in?
Ten eerste: duidelijkheid over verantwoordelijkheden. Ik had wel eens het idee dat ik als minister met mijn ministerie sprak alsof dat een commissie was. Veel meningen en evenveel gedeelde, en dus onduidelijke verantwoordelijkheden. Ik trof maatregelen om daar helderheid in te scheppen. De Chef Defensiestaf was voor mij het aanspreekpunt als het ging om vredesoperaties. De bevelhebbers sprak ik aan op hun verantwoordelijkheid voor de voorbereiding van eenheden op die operaties. Zij hebben een plek gekregen aan de tafel van het hoogste beraad op het ministerie. Ik kan ze daar rechtstreeks aanspreken en omgekeerd kunnen ook zij hun opvattingen direct kenbaar maken. Het kerndepartement is mijn staf.
Ten tweede: bruikbare informatie om te sturen. Hoe bestuur je een organisatie van 72.000 mensen die op ruim 300 locaties uiteenlopend werk doen? Voor mij stond voorop dat dit hoge eisen stelde aan de informatie die de ambtelijke en politieke leiding moest krijgen. Die informatie moest een reëel beeld geven van hoe Defensie, de krijgsmachtdelen in het bijzonder, ervoor staat. Niets verdoezelen, problemen op tafel leggen en aanpakken. Inmiddels dragen alle onderdelen van Defensie bij aan de zogeheten toprapportages, die zijn toegesneden op de informatiebehoefte van de leiding. Zo houden we de vinger aan de pols. Zo signaleren we potentiële problemen eerder en kunnen we tijdig maatregelen nemen.
Ten derde: over de schotten heen kijken. Defensie is een constellatie van constellaties. Plat gezegd: er zijn vele koninkrijkjes. Als iemand praat over wij, dan is dat wij meestal niet Defensie, maar de Koninklijke landmacht, marine of luchtmacht. Die beroepstrots, dat esprit de corps is militair van groot belang. Maar uiteindelijk gaat het ook om de samenhang van de defensieorganisatie. Dat komt ook de doelmatigheid ten goede. Daarom wil ik dat mensen rouleren over de verschillende organisatieonderdelen. Daarom wil ik ook dat mensen niet te lang op één functie zitten. Militairen veranderen in hun loopbaan al vaak van functie. Ook bij de ambtelijke topfuncties bij Defensie is de tijd gekomen voor meer rotatie.
Ten vierde: alle functies op het ministerie staan voortaan open voor militairen en burgers. Ik geloof erin dat het ministerie van Defensie het best werkt als burgerambtenaren en militairen samenwerken en elkaar aanvullen. Daarom heb ik besloten alle functies op mijn departement open te stellen voor zowel burgers als militairen. Er zijn maar enkele uitzonderingen: de Chef Defensiestaf blijft een militair en de secretaris-generaal een burger, maar verder is er wat mij betreft veel mogelijk. Zo krijgen we een betere mix van kwaliteiten.
Ik dank u wel.
Nieuws
Ministerie van Defensie