Partij van de Arbeid
charset="iso-8859-1"
Den Haag, 20 maart 2002
Bijdrage van ferd crone (pvda) aan het algemeen overleg mdw bezine
hoofdwegennet
De vier olie's mogen samen blijven kwartetten, voor de nieuwkomers is er een
zijkamertje waar ze mogen mens-erger-je-nietten!
Voor hen de nietten in het spel, voor de olie's opnieuw de hoofdprijs.
De voorbereiding van dit traject is al meer dan twee jaar gaande.
Oud-collega Marjet van Zuijlen heeft in een algemeen overleg op 16 maart
2000 (24 036 nr. 156) al haar zorgen geuit "over de feitelijke kansen die
nieuwe toetreders krijgen". Ik heb het vorig jaar nog scherper gesteld
(algemeen overleg van 14 februari 2001, 24 036 nr. 211), toen inmiddels meer
bekend werd over het convenant en veilingopzet, en mijn voorkeur al
uitgesproken voor andere instrumenten om marktwerking te bevorderen. Daarbij
heb ik ook mijn twijfel geuit over het nut van een veiling zoals die toen
werd vormgegeven. Nu we het definitieve veilingontwerp hebben ontvangen is
de indruk blijven bestaan de dat de uitwerking van het convenant inclusief
veilingopzet niet de verwachte nieuwe toetreders oplevert, en geen bijdrage
levert aan marktwerking op de benzinemarkt. De reacties uit de hoek van de
Nederlandse Mededingingsauriteit/Nma (Advies 2790 m.b.t. veilingsystematiek
motorbrandstoffenverkooppunten) en de wetenschap, sterken mij in mijn
kanttekeningen.
Mededinging
Veilen is het tweede spoor, wellicht een 'second best'benadering (omweg) om
echte marktwerking te krijgen. Het eerste spoor zou moeten zijn om de
marktstructuur te veranderen. Het is immers een marktstructuur waarvan de
ECD en NMa al hebben aangetoond dat er de meest oligopolistische van Europa
is en waar parallel marktgedrag plaatsvindt. Nergens zijn zo weinig grote
spelers, waarvan er een zeer groot is (Shell met aandeel van 54% langs de
snelwegen en elders eenderde. Niet voor niks hoorde ik gisteren op de radio
dat "de marktleider de benzineprijs met 2 cent verhoogt, en dat zoals
gebruikelijk de andere maatschappijen dit volgen" (NOS Radio Nieuws). Want
zo werkt het: de grootste verhoogt de prijs en de anderen volgen. Als ze het
niet zouden doen in een poging om marktaandeel van Shell af te snoepen, dan
slaat Shell meteen terug door ook de prijzen weer te verlagen: weg
concurrentievoordeel. En Shell houdt dat als dominante partij altijd het
langste vol. Je bent dus een dief van je eigen portemonnaie als je niet
volgt.
Wat zegt onze minister voor marktwerking nu doodleuk: zittende partijen
hebben nu eenmaal een schaalvoordeel, dat is niet problematisch en geen
reden voor overheidsinterventie (blz. 5)! Maar dat is niet de vraag, de
vraag is of er van schaalvoordelen misbruik wordt gemaakt: te hoge prijzen
voor consumenten, in plaats van het schaalvoordeel doorgeven aan de klanten.
En dat gebeurt nu juist niet: de prijzen zijn hier aantoonbaar hoger dan in
het buitenland. Daarom vraag ik de minister van EZ of zij daar tegen niet
wil optreden?
Het lijkt erop dat de mededingingswet dit parallel gedrag niet verbiedt want
die ziet alleen op onderling afgestemd gedrag toe. Nu is zeker langs de
snelwegen sprake van collectieve dominantie. Ik begrijp dat Europa ook
streeft (in een moderniseringsrichtlijn) naar structurele remedies
(oplossingen) voor dit soort ongelijke, oligopolistische marktstructuren.
Dan moet je dus het monopolieblok opsplitsen, zoals in de VS Microsoft en
vroeger de vier olies; dus in Nederland zou dat betekenen het terugdringen
van het marktaandeel van Shell. Hoe zien de minister van EZ dit en is zij
eventueel bereid de Mededingingswet zodanig te laten wijzigen zodat
marktgedrag zoals dat zich in de benzinemarkt lijkt voor te doen, strafbaar
wordt. In hoeverre biedt verzwaring van artikel 6 van de Mededingingswet
waarin een verbod is opgenomen voor "onderling afgestemde feitelijke
gedragingen" van ondernemingen, een aanknopingspunt hiervoor? Collega
Bolhuis heeft daarover onlangs een motie ingediend die is aangenomen.
De NMa bekijkt (persbericht december) de mogelijkheid om de Europese groepsvrijstelling voor verticale afspraken in de benzinebranche voor Nederland buiten te werking te laten stellen. De minister van EZ heeft in haar brief van 26 februari jl. steun hiervoor aangekondigd. Dat vind ik een stap in de goede richting en hoop dat dergelijke afspraken snel onder het kartelverbod komen te vallen. Wanneer zal het zover zijn?
Er is een derde spoor te onderzoeken: het Maryland-model waarbij pomp en
brandstoflevering worden gescheiden zodat meer concurrentie bij de inkoop
kan ontstaan. En als je bij een pomp veel sneller wisselend verschillende
merken benzine kunt kopen (zoals je bij een supermarkt verschillende soorten
hagelslag hebt). Als het ware alleen nog maar witte onafhankelijke pompen,
die een grotere inkoopmacht hebben dan het huidige merk- en
concessiegebonden pomphouders. Een voordeel is wel meer transparantie. De
minister van EZ heeft een ander beeld van het Maryland-model dan ik. Volgens
mij is de kern van dit model dat het feit dat pomphouders zelfstandig
benzine kunnen inkopen en niet onder de vlag van een oliemaatschappij moeten
opereren. Ik vraag de minister daarom om een serieuzer onderzoek te doen
naar dit derde spoor.
Veilingopzet
Mits de veilingopzet, het tweede spoor, er toe leidt dat nieuwkomers
daadwerkelijk een kans krijgen, ben ik voorstander van een veiling. De opzet
van de voorliggende veiling van benzinestations geeft echter nog geen
vertrouwen dat nieuwe toetreders een gelijke kans krijgen als zittende
partijen. De minister spreekt zichzelf hierover in de brief ook tegen: op
blz. 2 staat dat prijsconcurrentie er alleen komt door nieuwe toetreders, op
blz. 5 staat "dat er wel degelijk sprake is van een ongelijke startsituatie
voor nieuwkomers (...) en dat de enige manier om dat te voorkomen is om
asymmetrische elementen in de veiling te brengen (...) maar dat daar eerder
bewust van is afgezien"!Dan zegt de minister dus zelf ook: hou er maar mee
op, nieuwkomers hebben geen kans?
Overigens is er volgens mij nu juist wel sprake van asymmetrie, maar dan wel
een ten voordele van de zittende partijen! Het kan naar mijn mening niet de
bedoeling zijn om deze partijen juist vele voordelen te geven: ze krijgen de
opbrengst van de eerste veiling zelf, ze hoeven minder extra investeringen
te doen in hun bestaande station dan nieuwe toetreders, ze hebben het
bestaande netwerkvoordeel etc. Willen de ministers de gevestigde
maatschappijen in plaats van een biedhandicap nu juist een meervoudig
voordeel geven?
De NMa concludeert dan ook terecht dat als een van de zittende partijen een
goede locatie verliest (al dan niet aan een nieuwkomer) die maatschappij
vaak ik staat is om de omzet van de verloren locatie naar een nabijgelegen
"locatie om te leiden". Het blijkt dat grootverbruikers van autobrandstoffen
meestal tanken bij geselecteerde tankstations van één merk waarmee zij
kortingsregelingen hebben afgesproken. Circa 40-70% van de langs snelwegen
gekochte diesel en 15% van de benzine wordt bij tankstations getankt waarmee
kortingsregelingen zijn afgesloten. Het is voor bijvoorbeeld BP eenvoudig
indien een dergelijke locatie verloren gaat aan een concurrent, om die
kortingsregeling naar een nabijgelegen BP-station om te leiden. De
verplichte afstand van 25 kilometer lijkt mij voor professionele
weggebruikers geen handicap. Dus opnieuw een reden om kanttekeningen bij de
veilingopzet aan te brengen.
Waarom is er geen marktonderzoek gedaan naar nieuwkomers, wanneer zij wel en
niet mee zullen dingen? Waarom is er niet eerst proefgedraaid met
simulaties, zoals bij UMTS de Engelsen dat zelfs twee jaar hebben gedaan
voor de echte veiling?
Conclusie
De veiling zoals die nu is voorzien blijft teveel vraagtekens opleveren. Ik
pleit daarom voor een hoorzitting van experts en belanghebbenden om deze
vraagtekens weg te werken.
Concurrentie op de benzinemarkt kan ook op andere wijze worden gestimuleerd.
Door middel van een betere veilingopzet, maar zeker ook door middel van
aanpassing van de mededingingswetgeving, mogelijk door het invoeren van het
Maryland-model en het opheffen van de functiescheiding.
De ministers hebben hun huiswerk nog niet af. Dat is heel ergerlijk want het
veilingreglement wordt eenzijdig door het kabinet vastgesteld en daar hoeft
dus geen overeenstemming over te zijn met de olies. Of zijn deze
olieconcerns, en dan met name de vier grote, inderdaad in staat geweest hun
mening te geven over de voorgenomen veilingopzet en hebben zij zich daarmee
inderdaad goed weten te bedienen?
Om de veiling enigszins aanvaardbaar te maken moet er eigenlijk al een
andere marktstructuur zijn. De veiling zoals die nu voorzien is zal die
verandering van marktstructuur niet tot stand kunnen brengen. Misschien
heeft het zin om toch te veilen, maar dan met belangrijke aanpassingen,
deels zoals door NMa en Van Damme is gesuggereerd:
Aanpassingen van het veilingreglement en voorwaarden moeten nu omdat
1. enerzijds voorkomen moet worden dat voor de periode van de veilingen
(± 20 jaar) de verhoudingen op de markt nog vaster komen te liggen en
2. anderzijds nieuwe toetreders reële kansen moeten krijgen en
bestaande olies moeten voordelen die ze nu hebben in het veilingreglement
niet krijgen In het huidige voorstel hebben de ouden een asymmetrisch
voordeel en de nieuwen een nadeel!
Wat moet er veranderen aan de veiling om het bovenstaande tot stand te
brengen?
* Het liefst zouden kavels voor nieuwkomers moeten worden
gereserveerd. (dat heeft UMTS geleerd, bestaande partijen mogen niet
meebieden; ze mogen al blij zijn dat ze de opbrengst krijgen).
* Aan een enkele (al dan niet gereserveerde) kavel heb je niets omdat
dan geen schaalvoordelen/netwerkeffecten kunnen worden bereikt door de
nieuwkomers. De locaties moeten daarom in samenhangende clusters van
bijvoorbeeld vijf locaties worden geveild (goede geografische concentratie
e.d.) In de voorgestelde opeenvolgende (sequentiële) veiling hebben
nieuwkomers te weinig mogelijkheden om een netwerk op te bouwen. Waarom
wijst het kabinet deze suggestie in slechts een voetnootje, en zonder
argumenten, af? Wat vindt NMa hiervan?
* NB.: het veilingreglement heeft het (art 2) over: "Geveild worden
één of meer gebruiksrechten". Dit lijkt het veilen in clusters niet in de
weg te staan?
* Ook lokt de opeenvolgende enkelvoudige veiling - alle verboden in
het reglement ten spijt - strategisch gedrag uit. Bovendien kan men n.a.v.
de uitkomsten van eerdere veilingen mogelijk het biedgedrag van een ander
gaan herkennen.
* Hiermee samenhangend: doordat na iedere veiling bekend wordt gemaakt
wie een concessie heeft bemachtigd, kunnen zittende partijen voorkomen dat
een nieuwkomer er in slaagt om via volgende veilingen een netwerk op te
bouwen. De zittende maatschappijen zullen waarschijnlijk op voor de
nieuwkomer strategisch belangrijke locaties extra gaan bieden.
* De kosten om een geveild station in gebruik te nemen zijn voor de
zittende concessiehouder lager dan voor een andere maatschappij. De zittende
concessiehouder hoeft immers geen nieuw station in te richten of een
bestaand station om te bouwen. De "extra" kostenpost voor de zittende
concessiehouder die uit het topdeelbedrag bestaat, kan hierdoor aardig
worden gereduceerd.
* Bestaande bedrijven zouden juist geen 2de merken mogen inzetten, van
Shell en BP enz. Daarmee krijg je immers zeker geen prijsconcurrentie, de
"ouden" behouden dan immers alle schaalvoordelen van inkoop,
netwerkbelevering enz. Ook de kans dat "Llesh" of Tinq en PB de
biedstrategie van de moeder kent en daarmee de nieuwkomers dwarszit is
levensgroot ("kat op het spek" verhaal kan weer van stal!)
* Er zit asymmetrie in het veilingreglement ingebakken doordat als een
zittende partij zijn eigen station op de veiling kan kopen, die geen extra
investeringen hoeft te doen in aankleding/ombouw van het station. Dit zou
gecorrigeerd moeten worden, (bijvoorbeeld door het topdeelbedrag aan te
passen?)
* Wat ik niet snap is hoe met een veiling van 10-15 locaties per jaar
er over drie jaar 50 stations minder onder de vlag van de grote vier komen
te vallen. Zijn de komende jaren de veilingen dan alleen voor de
nieuwkomers/2e merken bedoeld?
* Daarom moeten ook de 50 stations die de grote vier de komende jaren
moeten afstaan, ook echt voor nieuwkomers zijn. Geen andere kleurtjes en
logo's maar Tango, Van der Valk, Ahold e.d. Ook de keuze van de te veilen
locaties is tot nu toe veel te ondoorzichtig.
* Functiescheiding: het loslaten daarvan wordt al een hele tijd in het
vooruitzicht gesteld. Als het uiteindelijk zo ver is, betekent dit dat de
waarde van alle locaties zal gaan veranderen. Als er lang mee wordt
getreuzeld betekent dit mogelijk zelfs dat over drie jaar ± 50 locaties zijn
geveild voor een te lage prijs, terwijl deze locaties mogelijk zijn gekocht
door de grote vier of hun 2de merken!
* Zonder definitief besluit over functiescheiding weet je niet wat je
veilt: zonder zo'n besluit kun je eigenlijk niet eens gaan veilen.
* 'go-no go' moment: hierin lijkt niet te zijn voorzien. Na een klein
aantal jaren moet op basis van evaluatie van de veilingen aanpassingen van
het reglement mogelijk zijn, maar ook van het convenant! Dit moet ook nu al
duidelijk worden gemaakt: veranderingen aan het veilingreglement over x-jaar
heeft immers ook gevolgen voor de waarde van de reeds geveilde locaties.
* Resteert nog het probleem dat als Shell e.d. een goede locatie
verliezen zij in staat zullen zijn een deel van de omzet om te leiden (door
kortingen aan zakelijke gebruikers e.d.) naar andere Shell-locaties. Los van
de veiling zou dat eveneens onderzocht moeten worden op
concurrentiebedervend effect. Wil de minister dat met NMa bekijken?
Het commentaar van de NMa op het veilingreglement lees ik ook heel wat
minder positief dan de ministers doen. Weliswaar meent de NMa dat de
veilingen concurrentiebevorderend kunnen zijn, maar tevens wordt erop
gewezen dat "potentiële markttoetreders onder het regime van het
Veilingreglement en het flankerend beleid, in combinatie met de gegeven
kenmerken van de motorbrandstoffensector, feitelijk in het nadeel zijn bij
de te houden veilingen". Dat er in de praktijk dan toch nog sprake kan zijn
van enige concurrentiebevordering waag ik op basis van bovengenoemde punten
meer dan te betwijfelen.
Overige punten
* De overheid zal een hogere vergoeding gaan ontvangen van de houders
van de concessies dan voorheen. De begrote opbrengst stijgt naar schatting
met een factor 3. De vraag is of en zo ja, hoe dit uit gaat werken op de
benzineprijzen.
* De gebruiksvergoeding kan worden geïndexeerd overeenkomstig de
verandering van het prijsindexcijfer. De oliemaatschappijen hebben zich
hiertegen uitgesproken. Ik ben echter van mening dat indexering per se nodig
is, aangezien de afspraken uit het Convenant een looptijd van 22 jaar
hebben.
Onderliggend wegennet
Ook langs provinciale en gemeentewegen moet er een herordening komen van
stations. Het aantal stations neemt daar af en de dominantie van de grote
oliemaatschappijen toe. Ook hier vinden nieuwe toetreders problemen, ook
omdat gemeenten en provincies geen behoefte hebben aan meer benzinestations.
Een probleem is dat gemeenten/provincies vaak in tweestrijd staan als het
gaat om enerzijds het zorgen voor lage benzineprijzen voor hun burgers en
anderzijds een zo hoog mogelijke opbrengst voor de gemeente/overheid te
genereren. Prijsvechters krijgen daarom moeilijker toegang. Gemeenten en
provincies die tot herordening willen overgaan krijgen de beschikking over
een 'toolbox' die gereedschappen aanreikt om de concurrentie op de locale
benzinemarkten te bevorderen. Twynstra Gudde heeft over deze gereedschappen
een rapport uitgebracht. Aanbevelingen zijn:
* opheffing van de functiescheiding;
* toestaan van onbemande stations;
* verplichting tot het verkopen van alle gangbare brandstoffen
opheffen;
* uitgifte van tijdelijke concessies tegen marktconforme voorwaarden;
* EZ zou meer aan communicatie met de locale overheden moeten doen.
Op zich lijken bovenstaande punten goede aanknopingspunten te bieden voor de
door de regering, VNG en IPO te vormen toolbox. Ik wacht deze definitieve
toolbox af. Wel wil ik nu al weten of er een goed onderzoek is gedaan naar
de relatie tussen de prijsvorming op het rijkswegennet en het onderliggende
wegennet? Meestal worden dit als min of meer gescheiden markten gezien, maar
onduidelijk is in hoeverre dit ook werkelijk het geval is?
Achtergrond
Het algemeen overleg betreft de uitvoering van het Convenant Alternatief
Traject MDW Benzine Hoofdwegennet". Dit convenant (van april 2000) moet
bijdragen aan marktwerking op de benzinemarkt en daaraan zal ik het ook
toetsen.
Aanvankelijk voorzagen de MDW-plannen er in om meer locaties langs het
rijkswegennet erbij te laten komen. Daarnaast zouden de bestaande
locaties/concessies geveild moeten worden. Om te voorkomen dat de vier grote
oliemaatschappen die een sterke positie innemen (Shell, Texaco, BP en Esso)
hun positie zouden kunnen behouden door op hun eigen concessies te bieden,
was een veiling voorzien waarbij de 'grote vier' slechts met een handicap
ten opzichte van nieuwe toetreders zouden mogen meebieden (zgn.
asymmetrische veiling). Dit stuitte op veel verzet vanuit de branche. Shell
c.a. dreigden met rechtszaken aangezien zij meenden dat het veilen van de
concessies hun schade toe zou brengen. Men meende eeuwige rechten te hebben
op de concessies.
De Kamer heeft naar aanleiding van deze dreiging de regering verzocht om een
alternatief traject uit te werken, waarbij de grote oliemaatschappijen in
overleg betrokken zouden worden.
Het convenant tussen de Staat en de concessiehouders dat nu voor ligt komt
er in het kort op neer dat binnen een tijdsbestek van 22 jaar (gerekend
vanaf 1-1-2001) alle 241 tankstations langs het Rijkswegennet zullen worden
geveild. Om nieuwe toetreders een kans te geven moeten de vier grote
oliemaatschappijen 50 van hun locaties afstaan of althans "onder een andere
vlag" voortzetten. M.a.w. Shell, Esso, Texaco en BP moeten samen over een
aantal jaren 50 stations minder onder dezelfde merknaam hebben. Wel mogelijk
is dat de maatschappijen deze stations onder een andere naam voortzetten. De
concessies zullen voortaan voor 15 jaar gelden en daarna opnieuw worden
geveild. De opbrengst van elke eerste veiling is voor de zittende
concessiehouder, bij iedere volgende veiling gaat de opbrengst naar de
Staat. Over 22 jaar zijn alle concessies tenminste eenmaal van houder
gewisseld.