Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
N/2002/925
datum
19-03-2002
onderwerp
Vragen inzake overmatige groei vossenpopulatie
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Naar aanleiding van de vragen van mevrouw Schreijer-Pierik bericht ik u het volgende.
datum
19-03-2002
kenmerk
N/2002/925
bijlage
Vossenstand
Aan het verzoek om landelijk systematisch in kaart te brengen en nader
aan te geven wat de vossenstand van dit moment is, wat de ecologische
en voor de volksgezondheid gewenste vossenstand is en hoe deze
effectief gerealiseerd en beheerst kan worden kan ik niet voldoen.
Harde cijfers over het aantal vossen ontbreken, omdat vossen, mede als
gevolg van vervolging, nachtdieren zijn en er een zodanig verborgen
leefwijze op na houden, dat exacte tellingen niet mogelijk zijn. Dat
het aantal vossen toeneemt zou blijken uit de aantallen jaarlijks
geschoten vossen. Tien jaar geleden bedroeg het aantal geschoten
vossen 9000 per jaar, thans ligt dat aantal boven de 14.000 (Bron: CBS
en KNJV).
Vos als predator van weidevogels
De vos is de grootste in Nederland in het wild levende predator.
Predatie is een natuurlijk verschijnsel en heeft een functie in
ecosystemen. Welk effect predatoren, zoals de vos, hebben op
bijvoorbeeld weidevogelpopulaties is, ondanks dat er wel
gedocumenteerde incidenten zijn, niet of onvoldoende bekend.
Vast staat dat er voor de achteruitgang van weidevogelpopulaties ook
andere oorzaken dan predatie zijn aan te wijzen.
Met weidevogels en predatie doen zich kortweg de volgende problemen
voor.
* In weidevogelarme gebieden is de kans op predatie groter dan in
weidevogelrijke gebieden. Meer broedparen zijn samen beter in
staat predatoren te verjagen of te misleiden. Het zijn echter vaak
de weidevogelarmere gebieden waar in het kader van agrarisch
natuurbeheer aan weidevogelbescherming wordt gedaan en waar dus
predatie het snelst als oorzaak van achteruitgang wordt
aangemerkt.
* Activiteiten van weidevogelbeschermers verhogen in weidevogelarme
gebieden zelfs de kans op predatie.
* Hoe kleiner het meetgebied en hoe lager de weidevogeldichtheid,
des te hoger het percentage predatie, soms wel 100%. Hoe groter
het meetgebied en hoe hoger de dichtheden weidevogels, des te
lager het percentage gepredeerde nesten. Landelijk gezien liep het
percentage gepredeerde nesten van 1996 tot 2000 op van 11 naar 15%
(Bron: Landschapsbeheer Nederland).
* Naar de invloed van predatie op de stand van weidevogels is tot op
heden onvoldoende onderzoek gedaan. Pas als is aangetoond dat er
een negatief effect is kan de vraag aan de orde komen of er
bereidheid of de verplichting bestaat om handelend op te treden.
* De vos is, samen met zwarte kraai, meeuwen, bunzing, hermelijn en
wezel, slechts één van de predatoren op weidevogels.
Er is momenteel onvoldoende kennis beschikbaar over de dynamiek van ecosystemen waarin vossen en weidevogels functioneren. Daarom is onderzoek noodzakelijk. Stichting Ornithologisch VeldOnderzoek Nederland (SOVON) start dit jaar met een groots opgezet onderzoek. Alterra rondt binnenkort een waarschijnlijkheidsanalyse van de invloed van predatie door de vos op de stand van de weidevogels af.
Vos en schade aan de landbouw
Vossen doen geen grote schade aan de landbouw en waar vossen wel
schade doen kan deze over het algemeen vrij gemakkelijk met voswerende
maatregelen worden voorkomen.
Vos en de openbare veiligheid
Het komt voor dat vossen gangen graven in dijken. Het komt zelfs voor
dat vossen hun burcht in dijken aanleggen. Dat betekent echter niet
dat vossen een gevaar vormen voor de openbare veiligheid. Vossen
graven hun gangen of gangenstelsels niet zoals muskusratten met een
ingang onder water. Gangen en gangenstelsels van muskusratten zijn
onzichtbaar en vormen daardoor wel een gevaar voor de stabiliteit van
dijken. Gangen en gangenstelsels van vossen zijn goed zichtbaar en
daarom ook gemakkelijk weer te verwijderen.
Vos en de volksgezondheid
De Wereld Gezondheids Organisatie heeft destijds vanwege het gevaar
van besmetting met hondsdolheid door vossen een norm gesteld voor het
aantal vossen per 100 ha. Die norm is vastgesteld met de toen
beschikbare kennis over het virus en de biologie van de vos en is
daarna nooit meer bijgesteld. Voldoen aan die norm houdt juist het
risico in van, als zich onverhoopt een geval van hondsdolheid zou
voordoen, versnelde verspreiding van het virus. Bij weinig beweging
onder vossen blijft de verspreiding van het virus beperkt en kan dat
lokaal worden bestreden. Wat voor de verspreiding van dierziekten als
MKZ en varkenspest geldt, geldt ook voor de mogelijke bedreiging van
de volksgezondheid door de vos. Bij zo min mogelijke beweging onder
wilde hoefdieren is het risico van verspreiding van veeziekten door
wilde hoefdieren het kleinst. Datzelfde geldt voor de verspreiding van
voor de mens besmettelijke ziekten door de vos.
Sinds 1988 komt in Nederland en de omringende landen geen hondsdolheid
meer voor. Vossen kunnen wel drager zijn van een lintworm die in het
blaaswormstadium ook mensen kan besmetten. De besmetting komt tot
stand via uitwerpselen van de vos en de mond van mensen. Tot nu toe is
niet gebleken dat dit een reëel gevaar vormt voor de volksgezondheid.
Vos onder de Jachtwet en de Flora- en faunawet
Onder de Jachtwet is de vos altijd het gehele jaar door bejaagbaar
geweest. Daarbij mochten ook kastvallen en aardhonden worden ingezet.
Dat heeft niet geresulteerd in een afname van het aantal vossen.
Integendeel. Onder de Flora- en faunawet is de vos en zijn burcht
beschermd. De vos kwalificeert niet om aangewezen te worden als soort
die in het gehele land op grote schaal schade doet aan de landbouw of
de fauna en evenmin als soort die in bepaalde delen van het land grote
schaal schade doet aan de landbouw of de fauna. De vos kan dan ook
niet als landelijke of lokale schadesoort worden aangewezen, waardoor
de facto landelijk of lokaal bejaging het gehele jaar door zou kunnen
plaatsvinden ter bestrijding of preventie van schade. Desondanks is
voor de vos onder de Flora- en faunawet wel een bijzondere regeling
getroffen.
Schade door de vos kan worden bestreden met het instrument van de door
Gedeputeerde Staten afgegeven ontheffing. Ontheffing kan worden
verleend ter voorkoming van belangrijke schade aan bedrijfsmatig
gehouden vee, maar ook ter bescherming van de wilde fauna. Ontheffing
kan slechts worden verleend voor zover geen andere oplossing mogelijk
is.
Vossen kunnen ook schade doen aan niet bedrijfsmatig gehouden pluim-
en kleinvee. Dan is geen sprake van belangrijke schade en zou
Gedeputeerde Staten met dat oogmerk dus ook geen ontheffing kunnen
verlenen. Daarom is voor de vos een speciale regeling getroffen. Ook
ter voorkoming van schade aan niet bedrijfsmatig gehouden pluim- en
kleinvee kan ontheffing worden verleend. De houders van pluim- en
kleinvee moeten echter eerst zelf preventieve maatregelen nemen om
schade door vossen te voorkomen. Als de vos dan toch nog schade
veroorzaakt, kan ontheffing worden verleend, ook voor afschot 's
nachts met behulp van kunstlicht. Deze laatste speciale regeling geldt
alleen voor de vos. Voor bijvoorbeeld roofvogels, die ook met enige
regelmaat schade doen aan niet bedrijfsmatig gehouden pluim- of
kleinvee, geldt deze regeling niet.
Bejaging van vossen het gehele jaar rond, zoals de praktijk was onder
de Jachtwet, heeft niet geleid tot afname van de vossenstand. Die
bejaging heeft wel geleid tot een grote mobiliteit onder vossen. Als
op grote schaal vossen worden afgeschoten, produceren vossen meer
jongen die snel de door afschot opengevallen territoria weer opvullen.
Als onder de Flora- en faunawet de vos niet langer vrijelijk
bejaagbaar is, levert dat minder mobiliteit onder vossen op. Dat maakt
het beter mogelijk, wanneer zich lokaal problemen voordoen, dergelijke
problemen ten minste tijdelijk met meer effectiviteit aan te pakken,
omdat opengevallen plaatsen niet direct door nieuwe vossen worden
opgevuld. Dat geldt voor zowel bestrijding van schade aan de landbouw
en de fauna, alsook in het geval van een uitbraak onder vossen van
voor de mens besmettelijke ziekten.
Faunabeheereenheden en Faunabeheerplannen
Onder de Flora- en faunawet zijn Gedeputeerde Staten van de provincie
verantwoordelijk voor de afgifte van ontheffingen voor afschot van
vossen. Dergelijke ontheffingen kunnen onder meer betrekking hebben op
het bestrijden en voorkomen van schade aan de landbouw, aan niet
bedrijfsmatig gehouden dieren en aan de wilde fauna. Ontheffingen
worden verleend aan door Gedeputeerde Staten erkende
faunabeheereenheden op basis van een door Gedeputeerde Staten
goedgekeurd faunabeheerplan. Het opstellen van faunabeheerplannen is
een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de faunabeheereenheid,
terreinbeheerders, grondeigenaren en -gebruikers. In dergelijke
faunabeheerplannen kan een norm worden gesteld voor het aantal vossen
op bepaalde locaties. Dat maakt het mogelijk om gericht maatregelen te
nemen op die locaties waar dat noodzakelijk is en dergelijke
maatregelen zullen effectiever zijn dan het lukraak afschieten van
vossen, zoals thans onder de Jachtwet. Onder de Flora- en faunawet is
de vossenproblematiek daarom niet langer de verantwoordelijkheid van
jagers alleen, maar een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de
provinciale overheid, terreinbeheerders, grondgebruikers en jagers.
Omdat op door Gedeputeerde Staten afgegeven ontheffingen de Algemene
wet bestuursrecht van toepassing is, deelt in voorkomende gevallen ook
de bestuursrechter in die gedeelde verantwoordelijkheid. Preventie en
bestrijding van schade wordt daarmee in een maatschappelijke context
geplaatst.
De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
G.H. Faber
---