Sociaal-Economische Raad
BREDE OVEREENSTEMMING IN SER OVER WAO-BELEID
19 maart 2002 -
Partijen in de SER zijn het met elkaar eens over het beperken van de
instroom in de WAO en het vergroten van de activerende werking van het
stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen. De belangrijkste
elementen van de beleidsvoorstellen zijn:
Werkgevers en werknemers moeten meer werk maken van preventie
en begeleiding van ziekteverzuim om arbeidsongeschiktheid te
voorkomen. Zij zijn in de arbeidsorganisaties verantwoordelijk voor
het in dienst houden en weer aan het werk komen van werknemers met
arbeidsbeperkingen.
De wettelijke verplichte loondoorbetaling bij ziekte wordt
verlengd van één naar twee jaar.
De WAO zal in de toekomst alleen nog gelden voor werknemers
die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn.
Werknemers die (na twee jaar ziekte) tijdelijk
arbeidsongeschikt zijn of substantiële arbeidsbeperkingen hebben (35
tot 80 procent), komen in aanmerking voor een wettelijke
loonaanvullingsregeling. Dit geldt alleen wanneer zij arbeid
verrichten. Bij onvrijwillige werkloosheid kunnen zij een beroep doen
op werkloosheidsregelingen, waarbij rekening wordt gehouden met de
mate waarin zij kunnen werken.
De lasten van twee jaar ziekteverzuim en van de wettelijke
loonaanvulling worden bepaald door de omstandigheden in het eigen
bedrijf of de arbeidsorganisatie; daarvan uitgaande zal de huidige
premiedifferentiatie in de WAO (Pembasystematiek) vervallen.
Ontwerpadvies
Dat zijn de hoofdelementen uit het ontwerpadvies Werken aan
arbeidsgeschiktheid. Het ontwerpadvies wordt op vrijdag 22 maart
besproken in de openbare vergadering van de Sociaal-Economische Raad.
Het is opgesteld op verzoek van staatssecretaris Hoogervorst en
minister Vermeend van SZW. Het ontwerpadvies is voorbereid door een
commissie onder voorzitterschap van de heer Wijffels. Het wordt in de
commissie van voorbereiding ondersteund door alle organisaties van
werkgevers en werknemers en door alle onafhankelijke leden met
uitzondering van de heer Linschoten.
De heer Linschoten kan zich stellen achter de hoofdlijnen van het
ontwerpadvies maar stelt voor een aantal onderdelen gefaseerd in te
voeren. Dit geldt in het bijzonder voor de afschaffing van de
Pembasystematiek bij de financiering van de nieuwe WAO en voor de
verhoging van het uikeringsniveau. Deze onderdelen kunnen volgens hem
pas worden gerealiseerd als duidelijk wordt wat de concrete gevolgen
zijn van de overige voorstellen op de instroom van WAOers in de
komende jaren.
In het ontwerpadvies wordt ervan uitgegaan dat de centrale
organisaties van werkgevers en werknemers nog vóór de raadsvergadering
van 22 maart overeenstemming bereiken over een Verklaring van de
Stichting van de Arbeid. Volgens deze verklaring komen de centrale
organisaties - mede namens de bij hen aangesloten organisaties overeen
dat de loondoorbetaling tijdens het tweede ziektejaar beperkt blijft
tot de wettelijk verplichte 70 procent van het loon en dat in het
decentrale overleg tussen werkgevers en werknemers aanvullende
initiatieven worden getroffen met het oog op preventie van
ziekteverzuim of arbeidsongeschiktheid en reïntegratie van werknemers
met arbeidsbeperkingen.
Relatie met onderhandelaarsakkoord van 18 januari jl.
Het ontwerpadvies is een nadere uitwerking van het
onderhandelaarsakkoorddat op 18 januari jl. is gepubliceerd. De nadere
uitwerking van de voorstellen heeft met name betrekking op de volgende
elementen:
Het duurzaamheidscriterium in de nieuwe WAO wordt als volgt
ingevuld: onder verantwoordelijkheid van de overheid (UWV) zullen de
desbetreffende medische disciplines worden belast met het opstellen
van een lijst met aandoeningen die op basis van statistische
ervaringsgegevens zijn aan te merken als duurzaam, dat wil zeggen dat
deze naar verwachting langer zullen duren dan vijf jaar. De
verzekeringsarts moet bij zijn oordeelsvorming van deze lijst uitgaan;
hij kan daarvan afwijken als er overtuigende argumenten voor zijn aan
te geven. Op basis van aandoeningen als overspannenheid, burn-out of
lagerugklachten ontstaat in beginsel geen recht op een WAO-uitkering.
De keuringspraktijk zal organisatorisch steviger worden
ingericht: de keuring (door de verzekeringsarts) wordt losgekoppeld
van de besluitvorming over het al dan niet toekennen van een
WAO-uitkering (door een commissie van de UWV). Verder zal een meer
stringente keuringspraktijk moeten gelden en een goede invulling van
aansturing en toezicht op de keuringspraktijk moeten plaatsvinden.
De voorgestelde wettelijke loonaanvullingsregeling voor
tijdelijk arbeidsongeschikte werknemers en voor werknemers met
substantiële arbeidsbeperkingen is nader uitgewerkt. De prikkels voor
werkgever, werknemer en verzekeraar lopen parallel aan het
maatschappelijk en sociaal belang van betrokkenen, namelijk het zoveel
mogelijk voorkomen van uitval uit het arbeidsproces. Omdat de
loonaanvulling na werkloosheid of baanwisseling kan herleven, wordt de
verzekeraar als uitvoerder van de loonaanvullingsregeling gestimuleerd
zich in te zetten voor scholing, reïntegratie en verbetering van de
arbeidsgeschiktheid. Ook zal de verzekeraar een reïntegratiebijdrage
verschaffen voor noodzakelijke reïntegratie-inspanningen die ten
behoeve van een werkloze werknemer met arbeidsbeperkingen worden
verricht.
De regelingen bij werkloosheid voor werknemers met
substantiële arbeidsbeperkingen zijn verder uitgewerkt: voor werkloze
werknemers met substantiële arbeidsbeperkingen zal op de uitkering
geen partner- of vermogenstoets worden toegepast behalve bij
samenloop van de voorstelde minimumregeling voor twee partners die tot
hetzelfde huishouden behoren; zij ontvangen dan samen 100 procent van
het minimuminkomen.
De financiering van de nieuwe WAO zal bij invoering
geschieden op basis van premieheffing met een landelijk uniforme
werkgeverspremie; de mogelijkheid van een gedeeltelijke
werknemerspremie in de toekomst wordt opengehouden.
De financiering van de wettelijke loonaanvullingsregeling zal
geschieden op basis van rentedekking en premiedifferentiatie naar
ondernemingsniveau. Daarbij wordt rekening gehouden met de schadelast
en het risicoprofiel, dat mede afhankelijk is van het arbo- en
verzuimbeleid van de onderneming. Werkgever en werknemer betalen elk
de helft van de premie.
Effecten en gevolgen van de voorstellen
Het ontwerpadvies constateert dat het CPB en Nyfer tot uiteenlopende
ramingen komen van de effecten van de voorstellen. Dat hangt samen met
het hanteren van verschillende uitgangspunten en rekenmodellen, maar
ook met de inschatting van de gedragsreacties naar aanleiding van de
voorstellen.
De voorstellen beogen een drastische beperking van de jaarlijkse
instroom in de WAO, namelijk van circa 100.000 naar circa 25.000
nieuwe uitkeringen per jaar. Dit zal ertoe leiden dat het bestand aan
WAO-uitkeringen in de structurele situatie naar raming wordt
teruggebracht van (thans) bijna 1 miljoen naar ongeveer 500.000. De
commissie verwacht dat het geheel van de voorstellen zal leiden tot
een cultuuromslag zowel bij de uitvoeringsorganisatie van de
werknemersverzekeringen (UWV) als bij werkgevers en werknemers op het
niveau van de arbeidsorganisaties. De WAO wordt immers een regeling
die uitsluitend bij duurzaam volledige arbeidsongeschiktheid
perspectief op een uitkering biedt. Het perspectief voor degenen die
tijdelijk of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, komt anders te
liggen: zij zullen na twee jaar loondoorbetaling alleen recht hebben
op de wettelijke loonaanvullingsregeling als zij arbeid verrichten.
Verwacht wordt dat de arbeidsparticipatie zal toenemen met 115.000 tot
240.000 personen, afhankelijk van het succes van de wettelijke
loonaanvullingsregeling. Dat zal ook een positieve bijdrage leveren
aan de welvaartsontwikkeling.
De SER-voorstellen in vogelvlucht
De voorstellen gaan uit van een heldere verdeling van
verantwoordelijkheden. De overheid (UWV) draagt verantwoordelijkheid
voor duurzaam volledig arbeidsongeschikten die naar verwachting geen
mogelijkheden (meer) hebben op de arbeidsmarkt. Het bedrijfsleven is
verantwoordelijk voor de inkomens- en arbeidspositie van degenen die
tijdelijk arbeidsongeschikt zijn of arbeidsbeperkingen hebben. Dit
geldt ook voor arbeidsorganisaties in de sfeer van de overheid.
De verplichte loondoorbetaling bij ziekte zal gedurende twee
jaar gelden. Een langere periode is mogelijk als de werkgever
tekortschiet bij zijn reïntegratie-inspanningen of als werkgever en
werknemer daarover afspraken maken. Voor het tweede jaar zullen geen
aanvullingen worden afgesproken boven de wettelijk verplichte 70
procent van het loon.
Alleen werknemers die naar verwachting duurzaam (langer dan
vijf jaar) volledig (80 tot 100 procent) arbeidsongeschikt zijn komen
in aanmerking voor een nieuwe WAO-uitkering. De uitvoering daarvan
ligt geheel in handen van de overheid (UWV). De financiering zal
geschieden door middel van een landelijk uniforme (werkgevers)premie.
De premiedifferentiatie volgens de Pembasystematiek komt te vervallen.
De uitkeringhoogte wordt 75 procent van het gemiddelde loon van de
laatste drie jaar.
Werknemers die naar verwachting korter dan vijf jaar volledig
arbeidsongeschikt zijn of substantiële arbeidsbeperkingen hebben (35
tot 80 procent arbeidsongeschikt) kunnen een beroep doen op een
wettelijke loonaanvulling. De loonaanvullingsregeling wordt ingericht
als een wettelijk verplichte, particuliere werkgeversverzekering. De
uitvoering is in handen van particuliere verzekeraars of van
pensioenfondsen (mits binnen de kaders van de Taakafbakening
pensioenfondsen). De loonaanvulling wordt uitsluitend gegeven als de
werknemer inkomen uit feitelijk verrichte arbeid heeft. Het recht op
loonaanvulling kan herleven als de werknemer na werkloosheid elders
gaat werken. De loonaanvullingsregeling wordt gefinancierd op basis
van rentedekking met premiedifferentiatie naar het niveau van de
individuele ondernemingen en arbeidsorganisaties. Werkgever en
werknemer betalen ieder de helft van de premie. De loonaanvulling
wordt afgeleid van het gemiddelde loon over de laatste drie jaar (70
procent van het arbeidsongeschiktheidsdeel).
Werknemers die naar verwachting korter dan vijf jaar volledig
arbeidsongeschikt zijn of substantiële arbeidsbeperkingen hebben,
kunnen bij onvrijwillige werkloosheid een beroep doen op de
Werkloosheidswet (eerst 70 procent van het dagloon, daarna 70 procent
van het minimumloon tenzij het dagloon lager is dan het minimumloon).
Voor het recht op WW-uitkering gelden referte-eisen en de duur van de
WW-uitkering is afhankelijk van leeftijd en arbeidsverleden. Hebben de
betrokken werknemers geen recht (meer) op een WW-uitkering dan
ontvangen zij een uitkering op minimumniveau zonder partner- of
vermogenstoets; de hoogte daarvan is 70 procent van het minimumloon of
70 procent van het dagloon als dit lager is. Bij samenloop van deze
minimumuitkeringen voor twee partners wordt de totale uitkering
gemaximeerd op 100 procent van het minimuminkomen. Deze
minimuminkomensregeling wordt (evenals de huidige IOAW) gefinancierd
uit de algemene middelen van de rijksoverheid.
In het ontwerpadvies wordt in hoofdzaak ingegaan op de
regelingen voor reguliere werknemers. In een vervolgadvies zal nader
worden ingegaan op de regelingen voor andere categorieën zoals
zelfstandigen, vroeggehandicapten, tijdelijke arbeidscontractanten,
uitzendkrachten en andere flexwerkers.
Voor de huidige WAO-gerechtigden blijft de huidige wetgeving
gelden.
(Zie ook bijgaand schema)
Onderhandelaarskkoord van 18 januari 2002
© SER 2001 19/3/2002