ChristenUnie
Partiële wijziging zedelijkheidswetgeving Maandag 18 Maart 2002 -
12:11
Woordvoerder: C.G. van der Staaij (SGP) mede namens ChristenUnie
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik voer het woord mede
namens de ChristenUnie. Terecht wordt in de nota naar aanleiding van
het verslag opgemerkt dat er op het vlak van de zedelijkheidswetgeving
sprake is van een tweezijdige ontwikkeling, enerzijds in de richting
van liberalisering en decriminalisering, anderzijds in de richting van
aanscher- ping en criminalisering. Het wetsvoorstel dat wij vandaag
behandelen, behoort tot die laatste categorie. Wij staan positief
tegenover de voorgestelde uitbreiding en aanscherping.
Dat er zowel in Nederland als in het buitenland de laatste tijd veel
aandacht is voor die zedelijkheidswetgeving hangt nauw samen met de
ernst van wereldwijd seksueel misbruik en geweld. De afschuwelijke
werkelijkheid is dat dag in dag uit in allerlei landen kinderen het
slachtoffer worden van een dergelijk misbruik met alle gevolgen van
dien.
Wij hebben er in de afgelopen jaren regelmatig over gesproken, onder
andere in het kader van het nationaal actieplan. Op het tweede
wereldcongres tegen commerciële seksuele
uitbuiting van kinderen, dat eind vorig jaar in Japan plaatsvond, kwam
de trieste actualiteit nog eens duidelijk naar voren. Het bleek dat in
de afgelopen jaren, ondanks alle maatregelen, het aantal kinderen dat
in de prostitutie belandt of misbruikt wordt voor het vervaardigen van
kinderpornografie gestegen is. Een ingrijpende schaduwkant van het
internet kwam daarbij nadrukkelijk aan de orde. Hierdoor is de
vervaardiging en verspreiding van kinderpornografie namelijk
makkelijker geworden. Ook dat heeft tot een enorme groei geleid van
aard en om-vang van kinderpornografie. Het bestrijden daarvan vraagt
zowel nationaal als internationaal hoge prioriteit.
Met het wetsvoorstel wordt onze wetgeving op orde gebracht naar
aanleiding van het in juni 1999 te Genève totstandgekomen ILO-verdrag
betreffende het verbod en de onmid-dellijke actie voor de uitbanning
van de ergste vormen van kinderarbeid. Dat betekent dat de
leeftijdsgrens voor kinderpornografie omhoog moet van 16 naar 18 jaar
en dat ook het ge-bruik, het werven of het aanbieden van een kind voor
pornografische voorstellingen straf-
baar moet worden gesteld. Het gaat om zaken die worden beschouwd als
ergste vormen van
kinderarbeid, die om onmiddellijke actie vragen. Het moet mij van het
hart dat hiermee niet te rijmen is dat deze wetswijzigingen zo lang op
zich hebben laten wachten. De goedkeurings-wet is al lange tijd
geleden door de Tweede Kamer aanvaard. De ratificatie werd echter op
de lange baan geschoven, omdat Justitie de zaken nog niet op orde had.
De minister van SZW heeft bij de laatste begrotingsbehandeling nog
aangegeven dat hij vanaf juni 1999 herhaalde-lijk heeft aangedrongen
op spoedige indiening van het wijzigingsvoorstel voor de
zedelijk-heidswetgeving.
Ik vind die vertraging in de uitvoering van het verdrag een verkeerd
signaal. Gedane zaken nemen geen keer, maar ik wil hier toch wel even
de vinger bij gelegd hebben. Is het verdrag nu overigens daadwerkelijk
geratificeerd? Naast dit verdrag is nog een aantal andere
internationale trajecten van belang voor het onderwerp van het
wetsvoorstel. Ik denk onder meer aan de Convention on cyber crime en
het kaderbesluit inzake de bestrijding van seksuele exploitatie van
kinderen en kinderpornografie. Wat is precies de stand van zaken met
betrek-king tot deze instrumenten?
Is met het wetsvoorstel nu ook voldaan aan alle
wetgevingsverplichtingen die voort-vloeien uit deze internationale
afspraken of kan daar nog twijfel over bestaan?
Na deze inleidende opmerkingen wil ik nog ingaan op enkele onderdelen
van het wets-voorstel. Ik kom allereerst op de wijziging van het
kinderpornografieartikel. De voorgestelde veranderingen beschouwen wij
als belangrijke verbeteringen. Dat geldt vooral voor de expli-ciete
strafbaarstelling van het bezit van een kinderpornografische
afbeelding, die al lange tijd door onze fracties wordt bepleit. Na de
storm rond de Zandvoortse kinderpornozaak in 1998 zijn gelukkig ook
andere fracties op deze lijn gekomen. Met de voorgestelde wijziging
doet de minister de toezegging gestand die hij aan het begin van deze
kabinetsperiode deed naar aanleiding van een uitspraak van de Hoge
Raad over de betekenis van het begrip in voorraad
hebben. Er is een amendement ingediend dat voorziet in een
aanscherping van de uitzonde-ringsgronden voor strafbaarstelling van
het in bezit hebben van kinderpornografisch materi-aal. Op zichzelf
steunen wij de aanscherping die hierin naar voren wordt gebracht.
Ook met de verhoging van de leeftijdsgrens van 16 naar 18 jaar gaan
wij graag ak-koord. Over de manier waarop daar in de
vervolgingspraktijk mee zal worden omgegaan,
heb ik nog wel een vraag. Het blijkt dat de regering uitgaat van de
stelling dat, wanneer er geen sprake is van ernstige schade dat wil
zeggen: als de minderjarige niet in haar of zijn
belang is geschaad er geen reden voor vervolging is. De vraag is
echter wanneer daar precies sprake van is.
Er wordt gedacht aan gevallen in de privésfeer voor uitsluitend eigen
gebruik. Hoe verhoudt dit spreken over privésfeer en eigen gebruik
zich tot de rechtsontwikkeling ten aanzien van de strafbaarheid van
het bezit van kinderpornografische afbeeldingen voor eigen gebruik? Ik
vraag mij ook af of de door de regering voorgestane benadering zich
verdraagt met de internationale kaders, waaronder het eerder genoemde
kaderbesluit. Kortom, kan
deze uitzondering niet op voorhand tot een ondergraving van de
normstelling leiden?
Een wijziging die wij zeer toejuichen, is de uitbreiding van de
strafbaarstelling tot
zogenaamde virtuele kinderpornografie. Daarmee wordt gevolg gegeven
aan de motie die ik destijds met collegas op dat punt heb ingediend.
Niet alleen in internationaal verband gaan de ontwikkelingen steeds in
de richting van strafbaarstelling van virtuele kinderporno, maar ook
in Nederland is daar van verschillende zijden op aangedrongen. Ik noem
slechts het rapport van de stichting Profit for the worlds children,
dat eind vorig jaar verscheen over kinderpor-nografie en internet in
Nederland. Daarin werd strafbaarstelling van virtuele kinderporno
essentieel genoemd voor een effectieve bestrijding van kinderporno op
internet. Ook door
het openbaar ministerie is blijkens de ingediende commentaren
aangedrongen op strafbaar-stelling van deze vorm van kinderporno,
waarbij niet aanwijsbaar een echt kind is betrokken, maar de toevlucht
wordt genomen tot technische manipulatiemogelijkheden.
Terecht wordt gesteld dat alleen al het voorkomen van seksueel
misbruik van kinderen en het bestrijden van de subcultuur waar anderen
al over spraken, deze strafbaarstelling voluit rechtvaardigen. De
uitbreiding van de strafbaarstelling kan vrij eenvoudig worden
gereali-
seerd door toevoeging van de woorden of schijnbaar is betrokken.
De regering heeft in de nota naar aanleiding van het verslag helder
gesteld dat daarmee niet alleen wordt gedoeld op het manipuleren van
bestaande afbeeldingen van een bestaand kind, maar ook op een
realistisch ogende afbeelding van een niet bestaand kind. Ik ga er dan
ook vanuit dat met deze wetswijziging de belangrijkste varianten van
virtuele kinderpornogra-fie worden gedekt. Dat het OM in een concrete
zaak in het midden kan laten of er sprake is van betrokkenheid of
schijnbare betrokkenheid, betekent een aanzienlijke verbetering van de
bewijspositie van het openbaar ministerie. Vraag is nog wel of de fantasieafbeeldingen in de praktijk niet als een uitvlucht kunnen worden benut om toch kinderpornografisch materiaal in omloop te brengen c.q. te houden en die subcultuur in stand te houden.
Met deze wetswijziging rond virtuele kinderporno kan een van de
hindernissen voor een voortvarende bestrijding van kinderpornografie
op internet worden weggenomen. Uit het
door mij al genoemde recente rapport over kinderpornografie en
internet blijkt echter dat er nog meer knelpunten voortvarend
aangepakt moeten worden. Gewezen wordt onder meer op de positie van de
providers, het functioneren van de zedenaanspreekofficieren etc. Er
is, kort-om, nog een scala aan andere punten die te maken hebben met
de effectieve bestrijding van kinderpornografie op internet. Dat heeft
deels betrekking op andere wetgevingstrajecten, waarbij ik denk aan de
vordering van telecommunicatiegegevens, waarin de verplichting aan
providers aan de orde wordt gesteld om gegevens te verschaffen die
nodig zijn voor opspo-
ringsonderzoek. Verder denk ik aan de Wet computercriminaliteit,
waarin de strafrechtelijke aansprakelijkheid van providers aan de orde
zal komen. Kent de minister het zojuist door mij genoemde rapport over
kinderpornografie en internet en zo ja, kan hij de Kamer dan een reac-
tie op dat rapport zenden, waarin wordt ingegaan op de actuele stand
van zaken bij de bestrij-ding van kinderpornografie op internet?
Een opmerking die de strafbaarstelling van kinderpornografie betreft,
gaat over de reikwijdte van het cruciale begrip seksuele gedraging.
Belangrijk is de vaststelling dat niet doorslaggevend is of een kind
daadwerkelijk seksueel is misbruikt, wil sprake zijn van kinder-
pornografie. Maar de vraag blijft, of het kaderbesluit qua
terminologie niet meer te bieden
heeft. In hoeverre dekt die nadere omschrijving in het kaderbesluit
precies datgene wat de Nederlandse wetgeving bedoelt?
Wij zijn het zeer eens met het laten vervallen van het klachtvereiste.
Uit de evaluatie is duidelijk gebleken dat het huidige functioneren
van het klachtvereiste vervolging in de weg
kan staan, waar dat gelet op de ernst van de zaak wel aangewezen zou
zijn. Schrapping van het klachtvereiste kan een effectiever optreden
mogelijk maken tegen bijvoorbeeld seksueel misbruik door
pedofielen-netwerken, stond in de evaluatie. Nu een hoorrecht in de
plaats komt van het klachtvereiste, is het van belang te onderstrepen
dat het OM wel een eigen ver- antwoordelijkheid heeft waar het gaat om
het al dan niet vervolgen. Niet het kind, maar het
OM beslist daar uiteindelijk over.
Daarmee spoort dat in de wettekst nu uitdrukkelijk is aangegeven dat
het kind gehoord wordt over het gepleegde feit, en uitdrukkelijk niet
over de wenselijkheid van de vervolging. Kan de minister deze lezing
bevestigen?
Graag hoor ik van de minister uitdrukkelijker, welke belangen van het
kind aanleiding kunnen zijn om af te zien van vervolging. In hoeverre
wordt hier het criterium of het kind is
beschadigd door het plegen van het strafbare feit, gehanteerd? Naar
ons oordeel is voorzich-tigheid hierbij op zijn plaats. Voorkomen moet
worden dat het schadebeginsel steeds subjec-
tiever wordt. Immers, eigen aan de zedelijkheidswetgeving is dat niet
alleen wordt uitgegaan van het betrokken kind, maar van kinderen in
het algemeen. Een vergaande subjectivering van het schadebeginsel zou
hieraan naar onze overtuiging geen recht doen.
Ik kom toe aan de strafbaarstelling van uitbuiting van andere seksuele
dienstverlening dan prostitutie en van het gebruik van deze seksuele
diensten van een minderjarige. Ook van deze uitbreiding zijn wij
voorstander. De vraag blijft echter, of deze strafbaarstelling niet te
beperkt is, waar bijvoorbeeld het kijken naar kinderpornografische
films, al dan niet via inter-net, vrijuit blijft gaan. Vindt de
regering in feite dat dit gedrag ook strafwaardig is en strafbaar
zou moeten worden gesteld? Waarom wordt niet nu al in een verdergaande
strafbaarstelling
voorzien? Het amendement van collega Dittrich heeft voor een deel in
deze leemte voorzien, zodat dat op onze steun kan rekenen. Maar ik ben
het eens met mevrouw Barth dat daarmee niet alles is gedekt. Ik doel
op het bijwonen van een kinderpornografische film waar niet
daadwerkelijk een kind optreedt. Ook onze fracties zouden dat graag
strafbaar zien gesteld. Ik neem graag mede een amendement op dit vlak
voor mijn rekening. In hoeverre is in andere landen ook al niet in een
dergelijke strafbaarstelling voorzien?
Ik duid op Canadese wetgeving in dit verband. Is nadere studie nodig
voor opheffing van dubbele strafbaarheid bij delicten die samenhangen
met seksueel misbruik van kinderen? Wat zouden de bezwaren zijn als de
dubbele strafbaarheid nu al, in navolging van enkele an-dere landen,
zou worden opgeheven? Wij staan positief tegenover het amendement dat
daarover is ingediend.
Wij juichen de uitbreiding dan wel aanscherping van deze wetgeving van
harte toe. Op een aantal onderdelen wordt daarmee voldaan aan een
uitdrukkelijke wens van onze fracties. Wat betreft een aantal andere
onderdelen vragen wij ons af of de bestrijding van seksueel
misbruik van kinderen niet verder moet worden aangescherpt. Ook buiten
de reikwijdte van dit wetsvoorstel moet een kritische discussie
gevoerd blijven worden over de vraag hoe het komt dat er sprake is van
een klimaat waarin seksueel geweld gedijt en wat wij kunnen ondernemen
om dat verder tegen te gaan. Naar onze mening kan de beschikbaarheid
van pornografisch materiaal, ook waar het volwassenen betreft het
publieke domein lijkt daar soms van te zijn doordrenkt niet buiten
schot blijven, want ook dat heeft te maken met de aantasting van het
schild tegen de schending van lichamelijke en psychische integriteit.
De tweezijdige ontwikkeling waarmee ik begon, liberalisering enerzijds
en aanscher-ping anderzijds, kan ook tegenstrijdige signalen opleveren
die de bestrijding van seksueel geweld kunnen belemmeren. Daarover zal
de discussie moeten worden voortgezet, maar de aanscherpingen rond met
name kinderpornografie hebben onze hartelijke instemming. Wij
waarderen het dat deze voorstellen nu voorliggen.
---