European Commission

IP/02/428

Brussel, 18 maart 2002

Volgens een studie van de Commissie zullen de landbouwers in de kandidaatlanden het in de EU beter hebben

De Europese Commissie heeft vandaag een studie gepubliceerd waarvan de conclusie luidt dat door het lidmaatschap van de Europese Unie de vooruitzichten voor de landbouwers in de kandidaatlanden aanzienlijk zullen verbeteren, terwijl zich geen noemenswaardige verstoringen van het marktevenwicht zullen voordoen. In de studie is uitgegaan van vier verschillende beleidsscenario's ("geen uitbreiding", "invoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zonder rechtstreekse betalingen", "GLB met rechtstreekse betalingen" en "onderhandelingspositie van het kandidaatland"). Uit de simulatie blijkt dat zelfs bij de meest pessimistische
herstructureringsscenario's de toetreding tot de EU een positief effect zal hebben op het inkomen van de landbouwers in de kandidaatlanden. Het verslag bevestigt ook het standpunt van de Commissie dat zich, als de rechtstreekse betalingen van meet af aan voor de volle 100 % zouden worden uitbetaald, aanzienlijke sociale distorsies en ongelijkheden zouden voordoen en de noodzakelijke herstructurering in de kandidaatlanden zou worden belemmerd, aangezien het inkomen van de landbouwers in de kandidaatlanden zou kunnen stijgen tot meer dan het dubbele (nauwkeurige cijfers zijn te vinden in de bijgaande tabellen). De studie geeft aan dat deze positieve effecten van het EU-lidmaatschap slechts kunnen worden gerealiseerd als de noodzakelijke herstructurering om aan de EU-productienormen te voldoen, effectief wordt uitgevoerd.

Volgens het verslag zou zelfs de toepassing van de EU-marktmaatregelen, zoals de interventieregeling zonder rechtstreekse betalingen waarschijnlijk leiden tot een stijging van het landbouwinkomen met rond 30 % voor de acht kandidaatlanden in Midden- en Oost-Europa (LMOE-8(1)
) in 2007. De stijging zou vooral groot zijn in de Tsjechische Republiek (+ 60 %), Letland (+ 59 %), Estland (+ 55 %), Slowakije (+ 45 %) en Polen (+ 35 %). Bij uitkering van 100 % rechtstreekse betalingen zou dit effect, op basis van recente referentieperiodes, driemaal zo groot zijn (inkomen + 89 %, terwijl de instemming met de onderhandelingsposities van de kandidaatlanden zou leiden tot een verviervoudiging van het positieve effect (+ 123 %).

In zijn commentaar op deze resultaten, verklaarde commissaris Fischler: "De conclusies zijn duidelijk. Binnen de EU is het beter dan erbuiten. Het EU-lidmaatschap zal voor de landbouwers in de kandidaatlanden aanzienlijke voordelen opleveren. Deze studie geeft echter ook een duidelijk signaal: toetreding is geen blanco cheque. Om de voordelen van het EU-lidmaatschap binnen te halen, moeten de kandidaatlanden aan de EU-productienormen voldoen.

Om dit te bereiken, moeten zij de nodige inspanningen leveren om te herstructureren, vooral in de veehouderijsector. Daarom hebben wij voorgesteld de plattelandsontwikkeling te intensiveren via gerichte maatregelen zoals steun voor bedrijven die grotendeels produceren om in hun eigen behoeften voorzien.

"De vooruitzichten bij niet-toetreding zijn ongunstig, vooral voor de rundvlees- en de zuivelsector. Deze studie ondersteunt de strategie van de Commissie. Het is duidelijk dat met onze voorstellen voor rechtstreekse betalingen (25 % - 30 % - 35 % van 2004 tot 2006) de situatie voor de landbouwers in alle kandidaatlanden gunstiger zal zijn dan wanneer ze buiten de Unie blijven. Uit de studie blijkt dat een bepaalde mate van rechtstreekse betalingen noodzakelijk is om de inkomens te stabiliseren. Een laag niveau van rechtstreekse steun is echter voldoende om te garanderen dat het inkomen in alle LMOE's als gevolg van de toetreding stijgt.

Uit het rapport blijkt anderzijds ook duidelijk dat 100 % rechtstreekse steun zou leiden tot een situatie waarin het doorsnee-landbouwbedrijf in Hongarije of Tsjechië ineens meer dan het dubbele van het gemiddelde nationale inkomen zou ontvangen. Dat zou de stimulans tot herstructurering van de arbeidsmarkt in landen met kleine landbouwbedrijven wegnemen en zou sociale distorsies en ongelijkheden veroorzaken.".

De conclusies van de studie(2)
Ongunstige vooruitzichten voor de landbouwers in de LMOE's die niet tot EU toetreden

Zonder lidmaatschap van de EU zal de output (waarde van de productie) in de acht LMOE's die in 2004 zouden willen toetreden (LMOE-8) vermoedelijk nauwelijks toenemen in de plantaardige productie en verder dalen in de veehouderij indien de betrokken landen in 2007 nog niet tot de EU zijn toegetreden.

* In de plantaardige productie zou de groei het grootst zijn in Slowakije (+ 6 %), maar zou de productie dalen in Litouwen (- 3 %). De vooruitzichten zijn veel pessimistischer voor de veehouderij, want in alle landen behalve Slovenië en, in mindere mate, de Tsjechische Republiek, zou de productie dalen. Deze daling zou het grootst zijn in de Baltische staten en in Hongarije. Als gevolg daarvan zou het inkomen voor de LMOE-8 vermoedelijk met gemiddeld 4 % dalen ten opzichte van 2002. Uitzonderingen op deze algemene daling van het inkomen zijn alleen Slovenië, en in mindere mate de Tsjechische Republiek. Polen en Hongarije liggen dicht bij het gemiddelde.

Of de kandidaatlanden al dan niet in staat zullen zijn de door de EU geboden voordelen volledig te benutten, zal afhangen van de mate waarin zij zullen kunnen voldoen aan de bestaande essentiële EU-voorschriften (het "acquis") en de EU-normen voor de veehouderijsector zullen halen, vooral de landen met veel landbouwbedrijven die grotendeels produceren om in hun eigen behoeften voorzien. De studie verwacht geen soortgelijke problemen in de plantaardige productie.

De Commissie heeft in haar voorstellen maatregelen opgenomen om ervoor te zorgen dat de kandidaatlanden deze voordelen tegen 2007 zullen kunnen realiseren, dankzij de steun voor herstructurering in het kader van de plattelandsontwikkeling en ook een specifieke maatregel om de semi-zelfvoorzieningsbedrijven te helpen hun productie op commerciële leest te schoeien.

Deze noodzakelijke herstructurering zou veel pijnlijker zijn buiten de EU, zonder toegang tot gerichte programma's voor plattelandsontwikkeling en structuurfondsenprogramma's. Een laag niveau van rechtstreekse steun volstaat om te garanderen dat de toetreding een gunstig effect heeft op het inkomen in alle LMOE's.

Bij toepassing van 100 % rechtstreekse betalingen op basis van recente referentieperiodes wordt het effect op het inkomen driemaal zo groot (+ 89 %), als bij de toepassing van het GLB alleen, terwijl zonder meer accepteren van de onderhandelingspositie van de kandidaatlanden tot gevolg zou hebben dat het effect wordt verviervoudigd (+ 123 %).

* In alle gevallen is de situatie voor de kandidaatlanden bij toepassing van de voorstellen van de Commissie (25 % - 30 % - 35 %) gunstiger dan wanneer ze niet tot de Unie zouden toetreden, zelfs bij de meest pessimistische herstructureringsscenario's.
* Toetreding heeft bijgevolg een gunstig effect op het inkomen in de LMOE-8, vooral indien men rekening houdt met de nationale inkomenscontext.
Betaling van 100% rechtstreekse steun leidt tot een zeer sterke stijging van de inkomens, waardoor de stimulans tot herstructurering van arbeidsmarkt zou kunnen wegvallen en sociale distorsies en ongelijkheden zouden kunnen ontstaan.
* Zonder toetreding tot de EU heeft een gemiddeld landbouwbedrijf van 20 hectare in de LMOE-8 een inkomen in termen van toegevoegde waarde dat overeenkomt met 1,2 maal het gemiddelde nationale inkomen, terwijl dit in de EU-15 slechts 0,9 is.
* Toetreding zonder rechtstreekse betalingen zou leiden tot een stijging van het inkomen van het doorsnee-landbouwbedrijf met 20 hectare met 50 % (van ca. 1,2 maal het gemiddelde inkomen tot 1,8 maal het gemiddelde inkomen na de toetreding).
* Maximale rechtstreekse betalingen op basis van recente referentieperiodes zouden leiden tot een stijging van het inkomen met 117 % (tot 2,6 maal het gemiddelde brutojaarloon).
* Met 100 % rechtstreekse betalingen op basis van de eisen van de LMOE's zou het inkomen stijgen met ongeveer 150 % (van 1,2 maal tot driemaal het nationale gemiddelde inkomen).
* Bij een zodanig hoog niveau van rechtstreekse betalingen zou het voor de productiefactoren, d.w.z. de arbeidskrachten, voordeliger zijn in de landbouw te blijven dan buiten de landbouwsector werk te zoeken. In vele landen zou een dermate hoog peil van rechtstreekse betalingen ook kunnen leiden tot aanzienlijke sociale distorsies en ongelijkheden.
De landbouwerbedrijven in de LMOE's kunnen groeien en concurrerend zijn op de interne markt.
* Ook zonder rechtstreekse betalingen in de kandidaatlanden zou volgens de studie de graanproductie toenemen, wat tot grotere overschotten zou leiden. Ook voor het niveau van de rundvlees- en de zuivelproductie zouden de gevolgen positief zijn, maar zou zich toch geen aanzienlijke productiestijging voordoen. Hieruit blijkt duidelijk dat deze bedrijven binnen de interne markt zouden kunnen concurreren.

* Verwacht wordt dat alleen de varkensvleesproductie zal dalen, omdat de concurrentiepositie van deze sector betrekkelijk ongunstig is. De toeneming van de pluimveeproductie zal na de snelle investeringen waarschijnlijk volstaan om te voorzien in de groeiende vraag op de nieuwe markten. Een dergelijke ontwikkeling behoort ook tot de mogelijkheden voor de meest dynamische delen van de varkensvleessector.

* De opneming in de interne markt zal leiden tot een zekere mate van specialisatie van de landbouwproductie in plantaardige productie in de LMOE's en veehouderij in de EU-15.
De uitbreiding zal niet leiden tot ernstige distorsies van de markt in een uitgebreide Unie

* In de plantaardige productie zouden de tarweoverschotten geen grote problemen mogen opleveren, aangezien de EU-tarwe op de wereldmarkten concurrerend zal zijn. Het maïsoverschot van de LMOE's zou volledig kunnen worden opgenomen door de EU-15. Alleen voor rogge en andere graansoorten (vooral haver) zou de afzet op de wereldmarkt problematisch kunnen zijn.

* Wat de veehouderij betreft, zullen de rundvleesmarkten in de EU-25 vermoedelijk beheersbaar zijn, als zich geen belangrijke verschuivingen in de voorkeur van de consumenten voordoen. Indien de quota gebaseerd worden op recente referentieperiodes, zullen er zich na de toetreding geen grote verstoringen van de zuivelmarkten van de EU voordoen.

Hier zij nog opgemerkt dat het aanvullende positieve effect op het inkomen als gevolg van de door de Commissie voorgestelde intensievere maatregelen voor plattelandsontwikkeling in deze simulaties niet is meegenomen.

De volledige studie is beschikbaar op de website van DG Landbouw:

http://europa.eu.int/comm/agriculture/publi/reports/ceecimpact/index_e n.htm

Productie en inkomen(3)
per sector in 2007

In de tabellen zijn de resultaten opgenomen van de de simulaties in de vier hypotheses:
"Nul-hypothese", die ervan uitgaat dat het land niet toetreedt en het landbouwbeleid in de LMOE's ongewijzigd blijft. "GLB", die inhoudt dat het GLB ten uitvoer wordt gelegd zonder rechtstreekse betalingen. De productiequota zijn gebaseerd op een recente referentieperiode.
"GLB RB", die inhoudt dat het GLB ten uitvoer wordt gelegd met volledige rechtstreekse betalingen. De productiequota zijn gebaseerd op een recente referentieperiode. "Positie KL", die inhoudt dat het GLB ten uitvoer wordt gelegd met volledige rechtstreekse betalingen en quota. Rechtstreekse betalingen en quota volgens de onderhandelingspositie van de kandidaatlanden die is meegedeeld vóór juli 2001.

(1)
Alle LMOE's behalve Bulgarije en Roemenië.
(2)
De studie "Analyse van het effect op de landbouwmarkten en het inkomen van de uitbreiding van de EU met de LMOE's" is gebaseerd op het Europees simulatiemodel (ESIM) en is uitgevoerd door DG AGRI.Bij de simulatie is uitgegaan van vier hypotheses:1.."Nul-hypothese", die ervan uitgaat dat het land niet toetreedt en het landbouwbeleid in de LMOE's ongewijzigd blijft.2.."GLB", die inhoudt dat het GLB ten uitvoer wordt gelegd zonder rechtstreekse betalingen. De productiequota zijn gebaseerd op een recente referentieperiode.3.."GLB RB", die inhoudt dat het GLB ten uitvoer wordt gelegd met volledige rechtstreekse betalingen. De productiequota zijn gebaseerd op een recente referentieperiode.4.."Positie KL", die inhoudt dat het GLB ten uitvoer wordt gelegd met volledige rechtstreekse betalingen en quota. Rechtstreekse betalingen en quota volgens de onderhandelingspositie van de kandidaat-landen die is meegedeeld vóór juli 2001.
(3)
De productiewaarde van plantaardige productie en veehouderij is exclusief de rechtstreekse betalingen (bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen). Het inkomen van de sector is inclusief rechtstreekse betalingen (bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen).