European Commission
MEMO/02/58
Brussel, 18 maart 2002
De uitbreiding van de EU: Vragen en antwoorden over
voedselveiligheidskwesties
Voedselveiligheid is een integrerend onderdeel van het EU-beleid
inzake consumentenbescherming en volksgezondheid. De "van boerderij
tot tafel"-benadering zal dus door de toetredingslanden moeten worden
overgenomen. Dit is een belangrijke uitdaging; er is al vooruitgang
geboekt maar verdere stappen zijn noodzakelijk.
1. Welke onderwerpen in verband met voedselveiligheid komen aan de
orde bij de onderhandelingen over de uitbreiding van de EU?
Voedselveiligheidskwesties zijn verdeeld over twee terreinen van de
toetredingsonderhandelingen:
- Hoofdstuk 1, " Vrij verkeer van goederen", omvat de
voedselwetgeving;
- Hoofdstuk 7, "Landbouw", bestrijkt veterinaire en fytosanitaire
kwesties, en diervoeding.
Voedselwetgeving omvat algemene voorschriften inzake hygiëne en
controles, etikettering, additieven, de verpakking van voedsel en
genetisch gemodificeerde levensmiddelen.
Veterinaire wetgeving betreft de gezondheid en het welzijn van dieren,
de identificatie en registratie van dieren, systemen voor de controle
van de interne markt, controles aan de buitengrenzen en voorschriften
inzake volksgezondheid voor bedrijven die dierlijke producten
produceren of verwerken.
Fytosanitaire wetgeving betreft de gezondheid van planten (schadelijke
organismen, pesticiden), zaden en teeltmateriaal, en plantenhygiëne.
De wetgeving inzake diervoeding betreft de veiligheid van
voedingsmateriaal en additieven, etikettering, verontreinigende
stoffen in diervoeder, controles en inspecties.
2. Wat zijn de uitgangspunten van de Europese Commissie bij de
onderhandelingen over voedselveiligheid?
Voedselveiligheid is een element van het uitbreidingsproces waarbij de
EU geen risico's mag nemen die zouden kunnen leiden tot lagere
voedselveiligheidsnormen of gevaren voor de consumenten.
Kandidaatlanden moeten dan ook erkennen dat het essentieel is dat zij
voldoen aan het "acquis" van de Unie op het gebied van
voedselveiligheid.
Het bestaande corpus van EU-wetgeving, het zogenaamde "acquis" van de
EU met betrekking tot voedselveiligheid omvat een groot aantal
wetsteksten. Vele daarvan bestrijken een breed terrein en vereisen
aanzienlijke inspanningen voor de omzetting, de tenuitvoerlegging en
de controle op de naleving.
Het is van vitaal belang dat het acquis volledig wordt omgezet in de
nationale wetgeving van de kandidaatlidstaten en dat de betreffende
administratieve structuren en procedures ruim vóór de feitelijke
toetreding worden hervormd en versterkt.
De Commissie zal evenwel goed onderbouwde verzoeken om
overgangsregelingen in overweging nemen, op voorwaarde dat die niet in
strijd zijn met de al door de Unie vastgelegde beginselen.
3. Hoe ver zijn de onderhandelingen met de verschillende
kandidaatlanden gevorderd ?
De onderhandelingen over Hoofdstuk 1 (vrij verkeer van goederen) zijn
voorlopig afgesloten voor 10 kandidaatlanden. De onderhandelingen met
Bulgarije zijn gaande, en de onderhandelingen met Roemenië over
Hoofdstuk 1 zullen naar verwachting binnenkort geopend worden. Geen
van de kandidaatlanden heeft verzocht om overgangsperioden in verband
met voedselwetgeving.
Onderhandelingen over Hoofdstuk 7 (landbouw) zijn gaande met 11
kandidaatlanden. Voor de landen die klaar zijn, zou dit hoofdstuk
afgesloten moeten worden aan het einde van het Spaanse
Voorzitterschap.
In december 2001 is er een akkoord gesloten met Slovenië over de
veterinaire, fytosanitaire en diervoederonderdelen van Hoofdstuk 7.
Dit akkoord omvat een overgangsperiode voor de voorschriften voor het
welzijn van dieren met betrekking tot de kooien van legkippen.
Ontwerpen van gemeenschappelijke standpunten betreffende Estland en
Hongarije zullen mogelijk binnen enkele weken tot een EU-standpunt
leiden.
4. Wat zijn de voornaamste nog niet geregelde kwesties in de lopende
onderhandelingen over voedselveiligheid met de kandidaatlanden?
Momenteel zijn de belangrijkste kwesties:
- het vermogen van de kandidaatlanden om afdoende controles aan de
buitengrenzen te garanderen;
- het voldoen aan de hoge normen van de
EU-gezondheidsbeschermingsvoorschriften met betrekking tot BSE;
- het verzekeren dat voedselverwerkende bedrijven aan de EU-normen
voldoen;
- het respecteren van de EU-voorschriften inzake het welzijn van
dieren.
4a. Wat is het probleem met de grensinspectieposten?
Momenteel zijn er ongeveer 285 EU-grensinspectieposten, die door de
nationale autoriteiten worden beheerd en bemand. De meeste daarvan
zijn in havens en luchthavens, andere bij wegen of spoorwegen aan met
name de oostelijke grenzen van de Unie. Bij de toetreding van de 12
kandidaatlanden zal de oostgrens verschuiven naar de grenzen met
Rusland, Wit-Rusland, de Oekraïne, Moldavië en Turkije.
De kandidaatlanden hebben in totaal 87 GIP voor het controleren van de
invoer in de Unie voor goedkeuring voorgedragen. Wat de GIP aan de
toekomstige buitengrenzen betreft, heeft de EU duidelijk gesteld
dat compromissen inzake faciliteiten of procedures niet mogelijk
zullen zijn. Er zijn dan ook geen verzoeken om overgangsregelingen
gedaan. De tijd dringt echter en er is nog veel te doen. De
Commissie zal de ontwikkelingen nauwlettend volgen om zeker te
kunnen zijn dat deze GIP goed functioneren op het moment van
toetreding.
Voor het opzetten van grensinspectieposten voor de wettelijk
verplichte veterinaire en andere controles in de kandidaatlanden
zijn gebouwen, uitrusting en personeel nodig. De EU-wetgeving
geeft minimumnormen aan voor GIP-faciliteiten, afhankelijk van het
te controleren type producten. De veterinaire controles omvatten
in de praktijk het inspecteren van de documentatie en fysieke
inspecties van de dieren of de dierlijke producten. Na deze
controles aan de eerste grensovergang van de EU kunnen dieren en
producten in principe vrij circuleren binnen de interne markt. Het
is dan ook essentieel dat de GIP-faciliteiten en -procedures
afdoende zijn om de invoer van producten die niet aan de normen
voldoen te verhinderen.
4b. Wat is het probleem bij het moderniseren van voedselverwerkende
bedrijven?
Bijna alle kandidaatlanden hebben verzocht om overgangsperioden, van
gemiddeld 3 jaar na de toetreding, voor het moderniseren van
voedselverwerkende bedrijven. Cyprus en Estland hebben hun aanvraag
onlangs ingetrokken. De Europese Commissie verlangt van
kandidaatlanden dat zij gedetailleerde informatie verstrekken over de
situatie van de voedselverwerkende bedrijven, en de kandidaatlanden
die een overgangsperiode willen, moeten een bindend plan voor de
upgrading van elk van die bedrijven indienen. De Commissie bestudeert
in dit stadium deze informatie, samen met de betreffende
kandidaatlanden, terwijl andere die informatie nog niet hebben
verstrekt.
Ook als de EU overgangsperioden toestaat, moeten in ieder geval de
producten van bedrijven die zich in de overgangsfase bevinden op de
binnenlandse markt van de kandidaatlanden blijven, en kunnen die
producten niet in de rest van de EU worden op de markt worden
gebracht. Deze producten zullen dan ook duidelijk gemerkt moeten
worden, om ze te onderscheiden van producten die binnen de gehele
interne markt kunnen worden verkocht.
4c. Voorbeelden van normen waaraan slachthuizen, voedselverwerkende
bedrijven en laboratoria moeten voldoen?
De voedselveiligheids- en veterinaire/fytosanitaire wetgeving van de
EU stelt hoge normen. Daarom zullen de meeste kandidaatlanden zich
aanzienlijke inspanningen moeten getroosten met betrekking tot het
organiseren van een effectieve verdeling van de verantwoordelijkheid
voor voedselveiligheid, het moderniseren van fabrieken, het opzetten
van laboratoria en analysecapaciteit, het opleiden van personeel voor
inspectiediensten en laboratoria, enz.
De meeste kandidaatlanden hebben relatief kleine slachthuizen die
mogelijk niet voldoen aan al de gedetailleerde eisen die de
EU-wetgeving stelt aan de infrastructuur en de organisatie van de
slachtketen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat er geen aparte ruimte is
voor de antemorteminspectie, of dat de voorgeschreven slachtprocedures
niet exact gevolgd worden.
Er is een rationalisatieproces gaande. Dit proces zal doorgaan tot de
toetreding. De Commissie gaat ervan uit dat in die fase bedrijven en
installaties die niet aan de EU-voorschriften voldoen en waarvoor ook
geen overgangsregeling geldt, gesloten zullen worden.
In levensmiddelenfabrieken kan de tenuitvoerlegging van de
EU-voorschriften met zich brengen dat de fabriek omgebouwd en het
personeel omgeschoold moet worden. Voor een effectieve controle op
pesticiden bijvoorbeeld moeten de kandidaatlanden programma's voor
monsterneming en analyse opzetten, zorgen voor de noodzakelijke
laboratoriuminfrastructuur en -uitrusting, en over gekwalificeerd
personeel beschikken.
Ook moeten zij doelmatige procedures opzetten voor het identificeren
van partijen, voor het rapporteren van de resultaten van analyses, en
voor het nemen van passende maatregelen als er zich problemen
voordoen.
De laboratoria moeten worden erkend aan de hand van normen betreffende
goede laboratoriumpraktijken, zoals die van de ISO. Vergelijkbare
eisen gelden voor de controle op residuen als hormonen, antibiotica en
verontreinigende stoffen, en ook voor het testen op de aanwezigheid
van ziekten, zoals BSE.
4d. Hebben de kandidaatlanden een specifiek probleem met BSE?
Alle kandidaatlanden erkennen dat BSE een reëel risico vormt, en nemen
geleidelijk maatregelen om dat risico te beheersen. Zij hebben alle
toegezegd dat zij op het moment van toetreding volledig aan de
betreffende EU-wetgeving zullen voldoen. Dit omvat actieve
BSE-bewaking, het verwijderen van specifiek risicomateriaal bij het
slachten, het verbod van bepaalde typen diervoeders, en het invoeren
van systemen voor de identificatie van runderen en producten van
runderen.
Acht landen zijn al begonnen met grootschalige BSE-tests en de overige
willen daarmee beginnen voor het einde van 2002. Bepaalde landen
hebben echter om overgangsperioden verzocht met betrekking tot de
voorschriften voor het verwerken van dierlijk afval.
In de context van de GBR-operatie (Geographical BSE Risk Assessment) zijn alle landen die tot nu toe zijn beoordeeld in niveau III ingeschaald, dat wil zeggen dat het waarschijnlijk of bevestigd is dat BSE in geringe mate aanwezig is. Dit geldt voor Slovenië, de Tsjechische Republiek, Slowakije, Cyprus, Hongarije, Litouwen, Estland, Polen en Roemenië. Drie kandidaatlanden hebben een of meer bevestigde BSE-gevallen (de Tsjechische Republiek, Slowakije, Slovenië). GBR-beoordelingen zijn nog niet voltooid voor Letland, Bulgarije en Turkije. Malta heeft nog geen dossier ingediend.
De Europese Commissaris voor gezondheids- en comsumentenbescherming,
David Byrne, heeft recentelijk aan een aantal kandidaatlanden
geschreven om zijn bezorgdheid te uiten over de bestaande regelingen
en te wijzen op de dringende noodzaak van verbetering. Op dit punt
zullen geen compromissen worden geaccepteerd.
5. Wat heeft de Commissie gedaan om een "van boerderij tot
tafel"-aanpak in de kandidaatlanden te bevorderen en de
voedselveiligheid te verbeteren?
Als aanvulling op het normale onderhandelingsproces heeft David Byrne
een aantal kandidaatlanden bezocht om het belang van voedselveiligheid
te benadrukken. Hij heeft ieder land verzocht een
voedselveiligheidsstrategie te ontwikkelen, waarin de plannen voor
omzetting en tenuitvoerlegging moeten worden aangegeven, en ook
regelingen voor de coördinatie tussen de administratieve en
controlerende instanties die verantwoordelijk zijn voor
voedselveiligheid. Het doel van een dergelijke strategie is dat de
kandidaatlanden zich concentreren op dit essentiële onderdeel van de
EU-wetgeving, in de breedste zin, en dat alle departementen van de
toetredingslanden die bij de voedselwetgeving betrokken zijn een
actieve rol spelen.
Alle kandidaatlanden hebben positief gereageerd en een document
betreffende hun voedselveiligheidsstrategie opgesteld. Het Voedsel- en
Veterinair Bureau onderzoekt momenteel de situatie in het veld.
6. Welke financiële steun ontvangen de kandidaatlanden voor het
verbeteren van hun voedselveiligheidsstelsels?
De voornaamste instrumenten zijn PHARE en SAPARD.
De investeringen voor het inrichten en moderniseren van
grensinspectieposten worden in veel gevallen ondersteund met middelen
van het PHARE-programma. Financiering van de upgrading (aanpassing,
ombouw of nieuwbouw) van fabrieken die vlees, melkproducten, vis en
andere landbouwproducten verwerken, wordt verstrekt door de
SAPARD-programma's. Hiervoor is bijna een miljard euro gereserveerd.
De BSE-tests in de kandidaatlanden zullen in de toekomst ook
medegefinancierd worden in het kader van PHARE-programma. Tot nu toe
hebben Hongarije, Polen, Letland, Litouwen, Estland, Slowakije, de
Tsjechische Republiek en Bulgarije aanvragen voor deze steun
ingediend.
7. Hoe is het toezicht en de controle op de tenuitvoerlegging
georganiseerd?
Het controleren van het proces van omzetting en tenuitvoerlegging is
de belangrijkste taak van de Commissie tussen nu en de toetreding.
Gedurende de eerste fase van de onderhandelingen was het toezicht
vooral gericht op de vooruitgang bij de omzetting van wetgeving. Nu
het wetgevingsproces goed op gang is, zal de aandacht verschuiven naar
controle op de tenuitvoerlegging van nieuwe wettelijke voorschriften
in het veld. Het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) speelt een
belangrijke rol bij de controle van de mate van naleving van de
wetgeving inzake voedselhygiëne en de gezondheid van dieren en planten
in de kandidaatlanden. Inspectiebezoeken in de kandidaatlanden zullen
de voornaamste prioriteit van het Bureau zijn in 2002. Tussen april
2001 en maart 2002 zijn er algemenebeoordelingsmissies naar alle
kandidaatlanden ondernomen. Deze missies bestreken alle aspecten van
het voedselveiligheids-acquis, met inbegrip van de gezondheid en het
welzijn van dieren en de gezondheid van planten (Hoofdstuk 1 en 7).
Het doel van de missies was een algemene indruk te krijgen van de mate
van voorbereiding van de kandidaatlanden op de toetreding.
Vervolgens is er een begin gemaakt met meer gedetailleerde
beoordelingen. Het doel daarvan is na te gaan hoe de toetredingslanden
vorderen met de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving. Voor 2002 zullen
deze voornamelijk betrekking hebben op 10 van de kandidaatlanden, met
4-5 inspecties per land, die de volgende brede terreinen zullen
bestrijken:
1. Levende dieren en levensmiddelen van dierlijke oorsprong, en de
bedrijven die deze produceren
2. Invoercontroles, grensinspectieposten
3. Overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) en diervoeders
4. Algemene controles van de hygiëne van levensmiddelen
5. Gezondheid van planten
Aan dit inspectieprogramma zal 25% van de middelen van het VVB besteed
worden.
David Byrne zal de resultaten van deze bezoeken met de lidstaten
bespreken, zodat er rekening mee gehouden kan worden in het
onderhandelingsproces.
8. Zullen de kandidaatlanden nog vóór de toetreding aan de normen
inzake voedselveiligheid kunnen voldoen ?
Het is nog te vroeg om dat te kunnen zeggen. Er is duidelijk nog veel
te doen. Alle kandidaatlanden werken echter hard aan het voldoen aan
de vereisten. Zij zullen voortgangsrapporten voorleggen aan de Raad
(Landbouw) in maart. De Commissie zal druk blijven uitoefenen om
verbeteringen te bereiken, maar er is weinig tijd meer. In ieder geval
zal de EU haar hoge normen niet verlagen.