Partij van de Arbeid

Den Haag, 18 maart 2002

BIJDRAGE VAN MARLEEN BARTH (PVDA) AAN HET WETGEVINGSOVERLEG PARTIËLE WIJZIGING ZEDELIJKHEIDSWETGEVING (27 745)

Tijdens het kerstreces las ik de autobiografie Experience van de Britse schrijver Martin Amis. Het boek is gewijd aan het thema van het leven zelf - hoe ieder mens alleen kan groeien door ervaring op te doen. Het is de universele pijn van opvoeders: een kind willen beschermen tegen elke vorm van beschadiging, en tegelijkertijd beseffen dat dat onmogelijk is.

Amis heeft het boek opgedragen aan zijn nichtje Lucy, dat slachtoffer werd van de Britse seriemoordenaar en -verkrachter Frederick West. Hij wijdt ook een beschouwing aan pedofilie: 'Paedophilia means "love of children". And paedophiles will say that that is all they are doing: loving children. (...) but phaedophiles hate children. They hate children because they hate innocence, and children are innocence. Look at them. They come here naked - but not quite. To the fit pair of eyes they come here thoroughly armoured: with native honour clad.'

Wij zouden geneigd zijn "innocence" te vertalen als "onschuld". Maar dat lijkt me niet het goede woord. Het is meer "weerloosheid" of "onbevangenheid". Er bestaat niet zoiets als een recht op onbevangenheid, en toch is dat wat in feite centraal staat bij dit wetsvoorstel. Er zullen mensen zijn die vinden dat de verscherping van de Zedelijkheidswet, die hier voorligt, neerkomt op zedenmeesterij, of "ontkenning van de seksualiteit van kinderen". Maar dat is niet waar het vandaag om draait. Het gaat om het recht van kinderen, en van volwassenen, om met een zekere onbevangenheid in het leven te kunnen staan. Zonder "experience" wordt je niet ouder en wijzer. Maar er is een grens aan wat een mens aan pijn en beschadiging verdragen kan. Dit wetsvoorstel geeft kinderen een betere bescherming tegen volwassenen die hun grenzen niet kennen. Wat ons betreft, verdient de minister daarvoor een compliment. Hij heeft grenzen verduidelijkt, en waar nodig strakker getrokken. Daarmee is hij ruimhartig tegemoet gekomen aan wensen die leefden in de Kamer, ook bij de PvdA-fractie.

Zo'n grens is natuurlijk altijd in zekere mate arbitrair. Mijn fractie is daarom blij dat dit wetsvoorstel geen nieuwe debatten over leeftijdsgrenzen bevat als het gaat om de vraag wanneer sprake is van ontucht met een minderjarige en wanneer niet. Dat hoeft ook niet meer, nu het klachtvereiste wordt vervangen door een hoorplicht van de betrokken minderjarige voor het Openbaar Ministerie (OM). Dat zal veel problemen rond de praktische toepasbaarheid van de wet wegnemen. Het VerweijJonker Instituut heeft dat even nuchter als indringend laten zien. Tegelijkertijd doet een hoorplicht ook beter recht aan de wens van de jongere zelf. Immers, met een klachtvereiste kan ook een ouder die negatief tegenover een relatie van zijn of haar kind staat een klacht indienen, met vervolging door het OM als resultaat. De hoorplicht brengt de jongere nadrukkelijker in beeld.

Ook de maatregelen om kinderporno beter te kunnen bestrijden kunnen rekenen op onze hartelijke instemming. Het verhogen van de leeftijdsgrens van 16 naar I 8 jaar is terecht en in overeenstemming met internationale verdragen. Strafbaar stellen van enkelvoudig bezit en virtuele kinderporno verhoogt de kans dat iemand, die gepakt wordt, ook gestraft wordt De minister geeft aan dat hij virtuele kinderporno strafbaar stelt om te voorkomen dat het OM steeds zal moeten bewijzen dat kinderporno niet nagemaakt is, maar ook omdat het bijdraagt aan 'het in stand houden van een subcultuur waarin kinderporno aanvaardbaar wordt geacht'. Die redenering kan ik volgen, maar het roept wel de vraag op wat dan het verschil is met bijvoorbeeld getekende kinderporno. Er zijn strips in omloop waarin kinderen op een gruwelijke manier worden misbruikt en mishandeld, soms zelfs gemarteld. Wat is nog de reden dit wel toe te staan, als het in stand houden van zo'n subcultuur door de minister ongewenst wordt geacht?

Over de uitzonderingsbepaling die artikel 24Obis kent voor kinderporno die in bezit wordt gehouden voor educatieve, therapeutische of wetenschappelijke doeleinden, verschillen wij van mening met de minister. Hij ziet geen aanleiding om het bezit van dit soort collecties verder te regelen. Die aanleiding zien wij wel. Er bestaat door deze uitzonderingen in de wet een schemergebied, waarvan bijvoorbeeld bij de Brongersma-collectie misbruik is gemaakt. Mijn fractie wil dat de minister precies weet waar, wanneer en waartoe de uitzonderingsbepaling wordt benut. Het lijkt ons zelfs het beste als er maar één zo'n collectie zal bestaan, en het Nisso lijkt ons de meest aangewezen instantie om die te beheren. Wij hebben hiertoe een amendement ingediend en hopen dat dit zal kunnen rekenen op steun van de collega's.

Ik heb ook nog een vraag over de status van de stichting, die sinds het overlijden van Brongersma de collectie beheerd heeft. De leden van het bestuur zijn niet vervolgd, en dat lijkt ons terecht. Maar voor zover wij weten bestaat de stichting nog steeds en staan haar doelstellingen ook nog overeind. Vindt de minister dat wenselijk? Zo nee, wat is hier tegen te doen? We hebben de indruk dat de opsporing en vervolging van kinderporno op Internet aanzienlijk is verbeterd. Ook hier verdient de minister een compliment. Inmiddels zijn er ook afspraken gemaakt met de Internetproviders. Kan de minister aangeven hoe die er uit zien en wat voor resultaat hij daarvan verwacht?

Ook vragen wij de minister geld te steken in de ontwikkeling van software die kinderporno op Internet, cd-rom of harde schijf kan herkennen. Nu is dat grotendeels mensenwerk maar wel werk dat je iemand nauwelijks kunt aandoen, zo belastend is het. Is de minister bereid hier mee aan de slag te gaan?

In het wetsvoorstel worden klanten die een peepshow bezoeken waarin een minderjarige wordt geëxploiteerd, strafbaar gesteld. Dat geldt vreemd genoeg niet voor bezoekers van een pornobioscoop waarin kinderpornografische films worden vertoond. Kan de minister dat nader toelichten? Wij voelen er veel voor het amendement van D66 te steunen.

Ook gaan wij graag de discussie aan met de minister over opheffing van de dubbele strafbaarheid bij seksueel kindermisbruik. De minister kondigt een notitie aan, maar wij zien eerlijk gezegd geen reden daar op te wachten. Nederland moet in dit soort kwesties haar verantwoordelijkheid nemen. Ook wij willen geen symboolwetgeving, en natuurlijk is internationale consensus de koninklijke weg. Maar stel dat een groep Nederlanders een reis maakt naar een ontwikkelingsland dat geen straffen van betekenis op kinderprostitutie kent. Eén van de leden van het reisgezelschap misbruikt een kind, en andere vakantiegangers kunnen daar van getuigen. Dan moeten zij toch in Nederland aangifte kunnen doen? Om dit te regelen hebben we ook hierover een amendement ingediend.

Seksueel kindermisbruik door kerkelijke voorgangers is de laatste weken actueel. In de protestantse kerken worstelen voorgangers met hun ambtsgeheim. Dat maakt dat zij niet naar Justitie kunnen lopen als ze weten van seksueel misbruik. De katholieke kerk heeft een nieuwe richtlijn uitgevaardigd die voorschrijft dat priesters, die zich schuldig maken aan pedoseksuele delicten, door een kerkelijke rechtbank afgedaan zullen worden. Volgens een officier van justitie uit Breda kan dit binnen het Nederlandse strafrecht omdat er geen aangifteplicht bestaat voor dit soort delicten.

Wij vragen de minister of deze officier van justitie gelijk heeft? Zo ja, zou zo'n aangifteplicht, die er wel bestaat voor scholen, niet moeten worden ingevoerd? En zo nee, is de minister dan bereid zo snel mogelijk overleg te zoeken met de kerken en hen op hun verantwoordelijkheden wijzen?

De overheid hoort op te komen voor alles in de samenleving dat kwetsbaar is. Weinig is zo broos als de onbevangenheid waarmee kinderen hun omgeving benaderen. Dit voorstel verdient het daarom om zo snel mogelijk wet te worden.