ABVAKABO FNV
Pensioenvoorzieningen overheidspersoneel veiliggesteld, verbeterd en
gemoderniseerd (15 maart)
- Vanaf 2003 wordt voor de financiering van het vervroegde pensioen
bij de overheid de FPU overgestapt op een (geleidelijk in te voeren)
volledige kapitaaldekking; daardoor blijven de bestaande
uittredingsmogelijkheden op termijn betaalbaar en krijgen de
overheidswerknemers volledige zekerheid over de aanspraken die ze
opbouwen. Bovendien kunnen ze vanaf 2003 al hun bij elkaar gespaarde
FPU-rechten meenemen bij een overstap naar een andere baan.
- Overheidswerknemers die hun vervroegde uittreding één of meerdere
jaren uitstellen, worden daarvoor in het vervolg beloond met een
navenant hogere FPU-uitkering als ze uiteindelijk toch met vervroegd
pensioen gaan of mocht dat er helemaal niet van komen met een navenant
hoger bedrag aan ouderdomspensioen.
- Werknemers die in de laatste fase van hun loopbaan minder gaan
verdienen door demotie behouden voortaan voor het berekenen van hun
pensioenrechten het voormalige hogere salaris als pensioengevend
salaris.
- Om kostenafwenteling tussen sectoren te voorkomen, is een
aangescherpte pensioenknip afgesproken, namelijk van 10 procent. Het
niveau van de knip is zodanig gekozen dat de meest voorkomende en
normale periodieke verhogingen gecombineerd met een normale promotie
buiten schot blijven. N.B. Bij de berekening of iemands
salarisstijging in aanmerking komt voor een knip tellen gewone
CAO-loonsverhogingen niet mee.
- Voortaan wordt bij de definitieve toekenning van een pensioen de
franchise de AOW-component voor eens en voor altijd op een bepaald
bedrag vastgesteld; het daarmee corresponderende bedrag aan aanvullend
pensioen wordt door het ABP vervolgens uitsluitend nog aangepast aan
de gemiddelde loonontwikkeling in de overheidssectoren.
Dat zijn de belangrijkste afspraken in het op dinsdag 5 maart bereikte
onderhandelaarsakkoord over een modernisering van het pensioenstelsel
voor het overheidspersoneel (waaronder mede begrepen het
onderwijspersoneel). Een historisch overeenkomst tussen de
Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel (SCO) en het Verbond
Sectorwerkgevers Overheid (VSO), waarin de vakbonden belangrijke
doorbraken hebben gerealiseerd voor de (toekomstige) rechtspositie van
het overheidspersoneel. Tevens hebben ze zich met succes sterk gemaakt
voor het bewerkstelligen van een betere aansluiting van het
pensioenstelsel op de dynamische arbeidsmarkt van de 21-ste eeuw en
het bestendigen van de solidariteit waarop de bestaande voorzieningen
gebaseerd zijn. Maatregelen die grote groepen (gepensioneerde)
ambtenaren voordeel kunnen opleveren. In deze informatiekrant een
uitgebreide toelichting op de belangrijkste onderdelen van het
bereikte akkoord.
Pensioenrechten vanaf 62 jaar volledig verzekerd
door geleidelijke invoering volledige kapitaaldekking
Waarom was het saneren van de financiering noodzakelijk?
De huidige voorzieningen voor het overheidspersoneel op het gebied van
vervroegde pensionering zijn wat betreft hun financiering een
mengvorm. Het zogenaamde basis- en overgangsdeel ook wel bekend als de
VUT-component wordt gefinancierd op basis van een omslagpremie; het
resterende deel, het opbouwdeel de aanvullende FPU-uitkering op basis
van kapitaaldekking. Het was al lang duidelijk dat de betaalbaarheid
van het basisdeel de komende decennia zwaar onder druk zal komen te
staan door de vergrijzing van het overheidspersoneel. In 1999 kondigde
de overheid bovendien aan dat ze het bestaan van de VUT-regelingen
ging ontmoedigen door de fiscale aftrekbaarheid van de bijbehorende
premies op te heffen. Voor de overheidsvakbonden het signaal dat de
tijd van halve maatregelen voorbij was: wilden ze de huidige
mogelijkheden voor flexibele uittreding behouden, dan moest de
VUT-component definitief worden vervangen door een eigentijds en
financieel verantwoord alternatief.
VUT achterhaald door de tijd
De eerste VUT-regeling bij de overheid dateert uit het prille begin
van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Een tijd van grote
werkloosheid en sociale onrust: een economische recessie zorgde voor
massaontslagen, waarbij met name oudere werknemers het moesten
ontgelden. Tot hun schrik kwamen veel ervaren krachten in de laatste
fase van hun loopbaan ineens in de WW terecht. Tegelijkertijd was er
voor jonge werkzoekenden niet of nauwelijks gelegenheid ergens aan de
bak te komen. De vakbonden kwamen op voor de belangen van hun
achterban door een creatieve oplossing te bedenken: de vervroegde
uittredingsregeling oftewel de VUT. Deze werkloosheidsmaatregel gaf
oudere werknemers het recht op een overbruggingsinkomen als ze
vrijwillig besloten een aantal jaren voor hun AOW-gerechtigde leeftijd
te stoppen met werken om een arbeidsplaats vrij te maken voor
jonge(re) werknemers.
Omslagstelsel
Uitgaande van de gedachte dat het een tijdelijke maatregel zou zijn,
werd gekozen voor een financiering op omslagbasis. Dat wil zeggen: er
wordt in een bepaald jaar net zo veel premie betaald als nodig is om
dat jaar het totale bedrag aan uit te keren VUT-inkomen mogelijk te
maken. Het verzamelde geld ging dus jaarlijks schoon op; de door
werkgever en/of werknemer opgebrachte premies werden als het ware
rechtstreeks doorgesluisd naar de collegas in de VUT.
Solidariteit op de tocht
In de jaren negentig draaide het economische tij in gunstige richting
en was een drastische werkloosheidsmaatregel als de VUT in feite niet
meer nodig. Desondanks bleef de regeling erg populair: ook vandaag de
dag nog maakt het overgrote deel van de oudere overheidswerknemers er
gebruik van. Zou dat zo blijven, dan zou het aantal VUT-gegadigden het
komende decennium halsoverkop toenemen als gevolg van de vergrijzing
van de babyboomers: in 2015 zal 25 procent van het huidige
overheidspersoneel ouder dan 60 jaar zijn. Tegelijkertijd daalt het
aantal werknemers dat geacht wordt jaarlijks het benodigde geld voor
de VUT-uitkeringen op te brengen. Met andere woorden: een steeds
kleinere groep jongere werknemers moet een steeds groter deel van hun
inkomen afstaan opdat hun oudere collegas vervroegd met werken kunnen
stoppen. Een ontwikkeling die op den duur onvermijdelijk zal leiden
tot vraagtekens bij het morele fundament van de oorspronkelijke
regeling de onderlinge solidariteit van de overheidswerknemers.
Gedeeltelijke kapitaaldekking FPU-regeling ingevoerd
Om de te verwachten financieringsproblemen het hoofd te bieden werd op
1 april 1997 (gedeeltelijk) overgestapt op een andere manier van
financieren, te weten kapitaaldekking.
Dit komt neer op het gedurende een lange periode wegzetten van
dusdanige bedragen dat uiteindelijk met het gespaarde geld en het
daarop geboekte rendement de toekomstige verplichtingen vooraf zijn
gefinancierd. Vanaf 1 april 1997 voor alle werknemers volledig
overschakelen op deze manier van financieren met terugwerkende kracht
voor de voorafgaande arbeidsjaren was financieel onmogelijk; dat zou
voor de overheidswerkgevers en werknemers torenhoge premies met zich
meegebracht hebben.
Mengvorm
In de nieuwe regeling Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) kozen de
sociale partners derhalve voor een gedeeltelijke financiering van de
(toekomstige) prepensioenuitkeringen door middel van kapitaaldekking.
Sinds 1 april 1997 wordt derhalve onderscheid gemaakt tussen twee
uitkerings-componenten, te weten het basis- en overgangsdeel en het
opbouw deel van de FPU.
Kabinet geeft VUT fiscale genadeklap
Twee jaar na de invoering van het FPU-regime (lees: de gedeeltelijke
kapitaaldekking) publiceerde het kabinet-Kok een uitvoerige
beleidsnota over de arbeidsparticipatie van oudere werknemers. In deze
nota stelde de regering dat het sociaal-economisch wenselijk was dat
ouderen langer aan het arbeidsproces bleven deelnemen. Ze was dan ook
bezig met de voorbereiding van een groot aantal maatregelen om deze
ontwikkeling te stimuleren. Niet geheel verbazingwekkend bleek één van
de aangekondigde maatregelen het ontmoedigen van de VUT en wel door
het afschaffen van de fiscale aftrekbaarheid van de VUT-premies.
Fiscale faciliëring
Ons belastingsysteem stimuleert het sparen voor een
(pre)pensioenuitkering door de betaalde (pre)pensioenpremie aftrekbaar
te stellen van het brutosalaris. Dit leidt tot een loonheffing over
een lager bedrag en dus tot een hoger netto-inkomen. Een financiële
stimulans die met een duur woord wordt aangeduid als fiscale
faciliëring. Hoewel de VUT-premie niet gezien mag worden als
pensioenpremie, is de VUT-premie altijd wel op dezelfde wijze fiscaal
aftrekbaar geweest. Het kabinet heeft besloten aan deze
uitzonderingspositie in drie stappen een eind te maken.
- Sinds 1 januari 2002 zijn de premies voor nieuwe VUT-regelingen niet
langer fiscaal aftrekbaar.
- Met ingang van 1 januari 2009 zijn de premies voor bestaande
VUT-regelingen niet langer fiscaal aftrekbaar.
- Regelingen voor de overgang van een omslag- naar een
kapitaaldekkingsstelsel die vóór 1
januari 2009 zijn getroffen, worden tot uiterlijk 1 januari 2022
fiscaal gefacilieerd.
Volledige kapitaaldekking FPU-regeling onvermijdelijk
Dit kabinetsbesluit bracht de gebruikelijke financiering van de
VUT-component in de FPU definitief aan het wankelen: niet alleen zou
de vergrijzing de VUT-premie de komende jaren tot ongekende hoogte
opstuwen, in diezelfde periode viel nu ook de fiscale compensatie voor
het afdragen van deze premie nog eens weg. De Samenwerkende Centrales
van Overheidspersoneel besloten tot actie over te gaan en de
financiering van de VUT-gedeelten veilig te stellen. Dat kon eigenlijk
maar op één manier: alsnog volledig overschakelen op kapitaaldekking
voor de FPU-rechten.
Reddingsoperatie
Op 5 maart jongstleden hebben de vakbonden over de aanpak van deze
ingrijpende operatie een akkoord bereikt met de werkgevers. Een
historisch afsprakenpakket, dat in feite de redding van de in 1997
ingevoerde FPU-voorzieningen inhoudt: de overeengekomen sanering van
de financieringsgrondslag van dit systeem verzekert de huidige en
toekomstige overheidsmedewerkers van de mogelijkheid om op 62-jarige
leeftijd vervroegd uit te treden met behoud van 70 procent van het
laatstverdiende salaris. (Voor de goede orde: eerder stoppen met
werken is op basis van de FPU ook mogelijk de gestelde ondergrens is
55 jaar maar dan wel met een navenant fors lagere FPU-uitkering.)
Voordelen werknemers
Het definitief afstappen van het financieren van een deel van
FPU-uitkeringen door middel van omslag (het rechtstreeks uitkeren van
het ingezamelde premiegeld) bevrijdt de pensioenvoorzieningen voor het
overheidspersoneel van een belangrijke Achilleshiel: de vraag of
toekomstige generaties werknemers nog wel bereid zullen zijn (mee) te
betalen aan de vervroegde pensionering van hun oudere collegas.
Overheidswerknemers sparen voortaan helemaal zelf hun FPU-rechten bij
elkaar en ook niet onbelangrijk ze kunnen voortaan alle opgebouwde
FPU-aanspraken meenemen als ze van baan veranderen. In de huidige
situatie leidt alleen het opbouwdeel van de betaalde FPU-premie tot
het ontstaan van duurzame persoonlijke pensioenrechten; het overgrote
VUT-deel wordt immers onmiddellijk uitgekeerd. Allemaal veranderingen
in het belang van de werknemers, niet in de laatste plaats vanwege de
te verwachten positieve uitwerking op de arbeidsmobiliteit.
Een project van 20 jaar
Het overschakelen op een volledige kapitaaldekking van het FPU-regime
gaat niet vanzelf en ook niet in één keer. Het VUT-fonds beschikt over
een groot vermogen, maar dat is nodig om alle toekomstige
FPU-uitkeringen te verstrekken; het fonds heeft geen extra reserves
die benut kunnen worden om de beoogde overgang van de ene op de andere
dag te realiseren. Ook het ABP beschikt niet over een dermate groot
kapitaaloverschot. Er zal dus een vermogensbuffer moeten worden
opgebouwd. De centrales van overheidspersoneel en overheidswerkgevers
in de Pensioenkamer hebben afgesproken dat het daarvoor benodigde
kapitaal zal worden vergaard door vanaf 2003 de FPU-premie met een
zeer bescheiden toeslag te verhogen en vanaf dat moment stabiel te
houden op bijna 5 %. Om de toeslag zo laag mogelijk te (kunnen)
houden, is tevens afgesproken de opbouw van het benodigde kapitaal
over een periode van 20 jaar te spreiden. Op die manier wordt ook
optimaal gebruikgemaakt van de mogelijkheid voor fiscale ondersteuning
van de overschakelingsoperatie. Zoals hierboven beschreven heeft de
Nederlandse regering laten weten dat ze dergelijke initiatieven tot
uiterlijk 1 januari 2022 langs fiscale weg zal vergemakkelijken.
Integratie ouderdomspensioen en FPU
Wanneer de volledige kapitaaldekking van de FPU-regeling gerealiseerd
is, zullen de regelingen voor het ouderdomspensioen en het flexibel
pensioen financieel neutraal worden geïntegreerd. Naar verwachting zal
dat in 2020 of 2021 gaan plaatsvinden. Vanaf dat moment zal er voor
het overheidspersoneel sprake zijn van één (geïntegreerde)
pensioenregeling.
Langer doorwerken beloond met pensioenbonus
Ook de sociale partners streven ernaar oudere werknemers langer te
behouden voor het arbeidsproces. Om deze ontwikkeling te bevorderen is
afgesproken dat langer doorwerken binnen de overheidssector
rechtvaardiger en beter zal worden beloond.
Bonusregeling tot 2009
In eerste instantie gaat tot 2009 een bonusregeling gelden voor de
medewerkers die vallen onder het overgangsrecht dat bij de invoering
van de FPU in 1997 is vastgesteld. Dat zijn
- overheidsmedewerkers die op 1 april 1997 50 jaar of ouder waren,
maar jonger dan 55 jaar.
- overheidsmedewerkers die op 1 april 1997 55 jaar of ouder waren.
Op basis van het indertijd vastgestelde overgangsrecht kunnen de
werknemers in deze twee groepen desgewenst al op 61-jarige leeftijd
uittreden met respectievelijk 70 en 75 procent van het laatstverdiende
salaris. (Normaal zijn dergelijke FPU-percentages pas haalbaar vanaf
62 jaar.)
Besluiten deze werknemers echter om ook na hun 61-ste verjaardag door
te werken, dan levert het eerste extra arbeidsjaar ( doorwerken van 61
tot 62 jaar) een fors hogere FPU-uitkering op als ze uiteindelijk
alsnog met vervroegd pensioen gaan. Blijven ze tot hun 65-ste jaar
doorwerken, dan wordt het vergaarde bonusbedrag vertaald in een hoger
bedrag aan ouderdomspensioen. (N.B. Op basis van artikel 3 van het
FPU-reglement krijgt het personeel dat doorwerkt tot aan de
AOW-gerechtigde leeftijd ook nog een bijzondere slotuitkering die
overigens veel lager uitvalt.)
Bonusregeling vanaf 2009
Vanaf 2009 geldt als referentiepunt voor de pensioenbonusregeling de
normale spilleeftijd van de FPU-regeling. Vanaf dat moment krijgen
derhalve alle medewerkers van 62 jaar en ouder de actuariële waarde
van het kapitaalgedekte FPU per langer doorgewerkt jaar vergoed hetzij
door een forse verhoging van de resterende FPU-uitkeringen, hetzij
door opwaardering van het ouderdomspensioen.
Mogelijkheid van afwenteling backkservicelasten van exceptionele
salarisstijgingen over alle sectoren verder ingeperkt
Bij de berekening van het (aanvullende) pensioenbedrag van overheidswerknemers wordt uitgegaan van het laatstverdiende salaris het zogenaamde eindloonstelsel. Theoretisch zou een aanzienlijke salarisstijging vlak voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd dus een behoorlijk hogere pensioenuitkering moeten opleveren. Een klakkeloze toepassing van het eindloonprincipe zou echter geen recht doen aan het solidariteitsbeginsel waarop de collectieve voorzieningen gebaseerd zijn. Bovendien kan het misbruik in de hand werken; de financiële last die door een hoog eindloon wordt gecreëerd, kan immers makkelijk worden omgeslagen over het totaal aantal deelnemers. Sinds jaar en dag worden bovenmatige incidentele loonstijgingen dan ook slechts gedeeltelijk toegevoegd aan de berekeningsgrondslag van het pensioen. Tot op heden lag de zogenaamde knipgrens op 25 procent: als een incidentele loonstijging dat percentage overtrof, werd een klein deel van het extra salaris erkend als de basis voor pensioenrechten oftewel als pensioengevend.
Knipgrens verlaagd
Op 5 maart zijn de sociale partners overeengekomen de knipgrens met
ingang van 1 januari 2003 te verlagen tot 10 procent. Vanaf die datum
leiden incidentele salarisstijgingen dus in (nog) mindere mate
namelijk voor hooguit 10 procent tot hogere pensioenbedragen.
Belangrijk: deze nieuwe knipgrens wordt niet toegepast als de
loonstijging feitelijk beperkt blijft tot maximaal 210 euro per maand.
In de lagere salarisschalen zorgt een dubbele periodiek of een
promotieperiodiek al snel voor een salarisstijging van meer dan 10
procent. Vandaar dat de bonden erop hebben aangedrongen de nieuwe
knipbepaling te voorzien van een bodembedrag. Het hanteren hiervan
leidt ertoe dat in de laagste schalen een stijging boven de 15 procent
toch pensioengevend kan zijn.
N.B. Bij de berekening of iemands salarisstijging in aanmerking komt
voor een knip tellen gewone CAO-loonsverhogingen niet mee.
Behoud hoger pensioenbedrag bij lager eindloon
Een salarisverlaging in de laatste jaren van een loopbaan door demotie
pakt in een consequent toegepast eindloonstelsel nadelig uit. Tot op
heden gold in zon geval de volgende beschermingsmaatregel. Bij
salarisdaling van meer dan 5 % worden de opgebouwde aanspraken
volledig gegarandeerd. Echter salarisdalingen van minder dan 5 %
leiden wel tot beperking van het eindloon. Deze regeling zal met
ingang van 1 januari 2003 worden verbeterd. Vanaf die datum geldt:
overheidswerknemers die in de laatste fase van hun loopbaan door
demotiebeleid met een verlaging van hun salaris worden geconfronteerd,
behouden voor het berekenen van hun pensioenrechten het voormalige
hogere salaris als pensioengevend salaris. Met andere woorden: de
berekeningsgrondslag van hun pensioen blijft hun voormalige (hogere)
salaris.
Pensioenen alleen nog aangepast aan loonontwikkeling
Op voorstel van de vakbonden is ook een akkoord bereikt over een
wijziging in het huidige systeem van pensioenindexering. Voortaan
wordt op het moment van pensionering de hoogte van de franchise de
AOW-component voor eens en voor altijd vastgelegd. Vervolgens wordt
het vastgestelde aanvullende pensioenbedrag door het ABP uitsluitend
nog aangepast aan de (gemiddelde) loonontwikkeling in de
overheidssectoren.
Opsplitsing ABP voorkomen
Met het bereiken van een onderhandelingsresultaat is een belangrijke
dreiging afgewend: de opsplitsing van het ABP in net zo veel
pensioenfondsen als er overheidssectoren zijn. Dat zou geleid hebben
tot een versnippering van knowhow en beleggingsmogelijkheden, meer
overhead, een vermindering van de mobiliteit tussen de
overheidssectoren et cetera. Door het tot een opsplitsing te laten
komen, zou acuut een streep worden gezet onder een door de jaren heen
zorgvuldig opgebouwd systeem van overheidspensioenen. Het akkoord over
de modernisering van de pensioenvoorzieningen voor het
overheidspersoneel heeft deze ontwikkeling weten te voorkomen en dat
is in feite zijn grootste waarde.
---